Met uitgewaaide lampions en moegezongen sintemaarten-kelen toog een groepje kinderen in ons dorp huiswaarts. Hun zak was rijkgevuld. Zometeen gingen ze de inhoud ordenen en de hoopjes snoep, fruit en geld hun bestemming geven.

Plotseling echter werd de voorpret wreed verstoord. Een paar oudere jongens zette hen de voet dwars en maakte hen de hele bijeengezongen buit in één klap afhandig.

Zo gemeen. Daar ging hun onschuld, weg waren hun voornemens. Steeds wanneer de overheid aan de haal gaat met particulier initiatief moet ik aan dit voorval denken. Museum Fodor was eind negentiende eeuw een cadeau aan de stad Amsterdam.

De vermogende Carl Joseph Fodor schonk zijn kunstcollectie, zijn museale zalen, nog twee belendende panden en niet te vergeten een grote tuin aan het Amsterdamse kunstpubliek. Museum Fodor kende een bewogen geschiedenis en oefende in de tweede helft van de twintigste eeuw grote aantrekkingskracht uit op jonge kunstenaars. Vooral in de jaren tachtig kenden de openingen een stormachtige toeloop. Dat de gemeentelijke overheid het museum in 1991 sloot was beslist niet het gevolg van teruglopende belangstelling of overtollige expositieruimte. Integendeel.

Met een bomvol huis en een honderdvoudige kunstenaarsbijdrage werd het verlies aan artistiek domein massaal betreurd. Wat was het bestuurlijk motief? Met het aanbod van Fodor moest de overheid worden vermurwd om het destijds zo fel begeerde Vormgevingsinstituut in de hoofdstad te vestigen. Daartoe sneed de gemeente rustig het hart uit de jonge kunst en verkwantselde in één moeite door de nalatenschap van Fodor. De manoeuvre was ingegeven door een paniekerige prestigestrijd met Rotterdam, de stad die de fotografie immers al binnen had gehaald.

Hoe kwam Rotterdam aan de fotografie? Rotterdam had Perspektief. Perspektief was een fotogalerie die uniek was in haar soort. Perspektief toonde vanaf 1980 alle mogelijke facetten van fotografie, zorgde voor debat en reflectie, gaf een uitstekend en internationaal verspreid tijdschrift uit en organiseerde baanbrekende Fotobiennales. Perspektief heeft Rotterdam op de wereldkaart van de fotografie gezet. Niet onlogisch dat de toenmalige cultuurminister voor het stichten van het Nederlands Fotoarchief in de Maasstad de geschikte context vond. Nu was Perspektief een kunstenaarsinitiatief. Het werd op- en voortgestuwd door Bas Vroege, een kunstenaar en fotograaf die zich met enthousiaste mensen had omringd, kunstenaars en theoretici.

Perspektief was, zoals elk voorhoedeproject, van subsidie afhankelijk. Op het moment dat de rijksoverheid de fotografie steviger wilde neerzetten in de vorm van het Nederlands Foto Instituut, hoefde ze alleen maar de financiering voor dit instituut te openen en die van Perspektief te sluiten. Zonder noemenswaardig alarm werd het geestelijk eigendom van Perspektief als sintemaartenbuit weggekaapt.

Met het legaat Wertheimer is het niet anders. Het eerste nieuws over de miljoenendonatie vermeldde nog de intenties van de gever: een museum voor fotografie met speciale aandacht voor amateurfotografie. Wie een spoedige hommagetentoonstelling verwachtte, ter verwelkoming van de genereuze impuls, kwam bedrogen uit. In de wedren om de poet toeterden de partijen hun eigen, zelfverzonnen bestemmingen in het rond. Het langst is ‘beeldinstituut' blijven zoemen.

Zo laten de bestuurders de signatuur van Wertheimer verbleken en verdraaien ze diens initiatief tot hun eigen bedenksel. Stelen en helen bij wijze van beleid. Wat mij betreft komt de consumenten van andermans snoepgoed een ontnuchterende buikpijn toe.

Opnieuw of voorbij performance?

Nathalie Zonnenberg

Leek het dat de jongste generatie kunstenaars de roerige jaren waarin zij opgroeiden door de komst van computer en Internet eindelijk had overwonnen, in galerie Akinci werd op de opening van de tentoonstelling OVER… Over Performance, Video en Communicatie de geest van de jaren zeventig teruggeroepen. Het kunstenaarsduo JOKO (Karin Jost, 1966 en Regula J. Kopp, 1968) voerde onder het oog van een kleine menigte een ouderwetse performance op. In From Milk to Slaver (1998) brachten de twee vrouwen beurtelings dezelfde slok melk bij elkaar in de mond tot die uiteindelijk veranderde in een slijmerige massa speeksel.

Reeksen foto's tonen eerdere performances die op geen enkele manier de schijn geven dat ze in de jaren negentig hebben plaatsgevonden. Behalve misschien het werk Kombirama (1997) waarin de beide kunstenaars naakt op tafel liggen als presenteerblad voor verschillende sushi die door gasten kunnen worden genuttigd. Deze actie is een lichte provocatie van de overspannen hedendaagse seksindustrie en doorbreekt het spirituele karakter van de interacties van JOKO enigszins.

De video Mouth to Mouth (1995) van het Britse kunstenaarsduo Smith (1968)/Steward (1961) refereert ook aan bekende performances zoals we die kennen van onder anderen Ulay & Abramovic. We zien een man onder water in een badkuip die adem krijgt toegediend door een vrouw die over het bad heen gebogen staat. De lucht die hij via de vrouw binnen krijgt, bevat minder zuurstof dan hij nodig heeft. Toch lijkt de man zonder moeite onder water te kunnen blijven. Verschil met voorgaande performances is dat we geen uitsluitsel van de actie krijgen te zien. Het werk is als een loop gemonteerd en zwaar gestileerd, waardoor we ons opnieuw toeschouwer voelen en niet, zoals de performance pleegde te bewerkstelligen, participant.

Een interessanter beeld van de erfenis van performance geeft het werk van de Zwitserse Emmanuelle Antille (1972). De video's die zij maakte toen ze twee jaar geleden deelnemer aan de Rijksakademie te Amsterdam was, koketteren met de beeldtaal van de performance. Ze hebben zowel een reëel als fictioneel gehalte waardoor ze tegelijkertijd verontrusten en intrigeren. Hier toont Antille een nieuw werk dat minder performance-like is maar niet minder psychologisch geladen. Wouldn't it Be Nice? (1999) toont een familie die elkaar treft in een groot vakantiehuis gelegen in een romantisch landschap. Er spelen zich vreemde ontwikkelingen af tussen de personages die het midden houden tussen intimiteit en agressie. Twee zussen wrijven elkaar liefdevol over de rug en armen, maar grijpen elkaar ook lachend bij de keel.

De titel van de tentoonstelling OVER… geeft ruimte voor meerdere interpretaties: voorbij of ten einde, opnieuw of overheen. Dat lijkt een transitie aan te willen geven. Van de rituele vorm van de performance naar nieuwe vormen van kunst die daar op gebaseerd zijn, hun geschiedenis aan ontlenen, maar de dubbelzinnige taal van de media in zich hebben opgenomen. Dat is waarschijnlijk het verband waarin het werk Touch Me (1999) van Kirsten Geisler (1949) is geplaatst. De perfecte, virtuele vrouw op het touchscreen ‘reageert' op aanrakingen van de bezoekers. De gelikte, hi-tech vormgeving, die in het werk centraal staat, staat in schril contrast met de diepere, gelaagdere vormen van kunst die een psychologisch proces willen onthullen of juist problematiseren.

t/m 5 februari, Galerie Akinci, Lijnbaansgracht 317, Amsterdam 

Cease to know,
or to tell,

or to see,
or to be your own.
Have someone else's
will as your own.
You are beautiful and
you are alone.

Ze was bloedmooi, ze had een donkere melancholieke stem en ze leidde een spannend, maar roekeloos bestaan. Zangeres Nico, die eigenlijk Christa Päffgen (1938-1988) heette, werkte als verkoopster in een lingeriewinkel voordat ze als fotomodel de wereld veroverde. In New York volgde ze met onderanderen Marilyn Monroe toneelles bij Lee Strasberg. Via Bob Dylan kwam ze in contact met Andy Warhol, die haar op zijn beurt introduceerde bij de net opgerichte popgroep The Velvet Underground, waarbij zij als zangeres furore maakte. Na twee jaar werd zij door Lou Reed ontslagen, waarna ze verbeten haar carrière solo vervolgde. Aan de zelfkant levend, verraste in 1988 de dood haar als een oude, vertrouwde vriend.

Haar muziek, haar songteksten, haar grillige karakter en ook het dramatische leven van, aldus The Times: de sirene van de sixties, inspireerde choreograaf Ed Wubbe (42) van het Scapino Ballet Rotterdam tot het ballet Nico.

Het decor laat niets te wensen over. De loodgrijze wanden en de open, functionele ruimte ademen de sfeer van atelier annex kunstfabriek The Factory van Andy Warhol. De verhouding van de wanden en de tegen deze wanden geplaatste hoge zitkussens maken van het toneel al snel een kinky underground club. Dit wordt versterkt wanneer zo nu en dan dansers nonchalant plaats nemen op zo'n bank om zich mentaal en fysiek voor te bereiden op hun entrance in the scene of om zich even te onttrekken aan de voortdurende strijd der ego's en het daarmee gepaard gaande opvallen, afwijzen en overleven in the scene. De muziek is speciaal gecomponeerd door medeoprichter van The Velvet Underground en producer van bijna alle soloalbums van Nico, John Cale. Hij kreeg van Ed Wubbe carte blanche. Cale schreef alle nummers voor de choreografie, ook nieuwe nummers. Hij vertaalde al zijn ervaringen met en gevoelens over Nico in muziek, waarin ook elementen van songs van Nico zelf zijn verwerkt.

De interpretatie van Nico in dans is soms te literair en letterlijk vertaald in emotie, expressie en agressie. Van mij had het abstracter en intiemer gemogen. Een mooie oplossing voor het integer benaderen van de tegenstrijdige aspecten in het leven en de persoonlijkheid van Nico, is het feit dat haar rol niet door één, maar door acht vrouwen gedanst wordt. Maar niet alle dansers kunnen met haar uit de voeten. Om Nico neer te zetten is niet zo zeer uitbeelden, maar temeer inleven van belang.

Wubbe's ballet probeert niet slechts de geheimzinnige kant van Nico te ontrafelen, maar zet haar in alle toon- en grijswaarden voor publiek neer: als chelsea girl, als femme fatale en als freak. Zijn Nico is ontworteld, déracinée. ‘Do or die', was aldus zoon Ari Boulogne Nico's motto, dat ik vrij vertaal als: doe alles met volle overtuiging, anders verlies je jezelf. But Wubbe didn't die, he did it!

…Here she comes.
She's gonna break
your heart in two.
It's true. …

NICO, Scapino Ballet Rotterdam

Choreografie Ed Wubbe, speciaal gecomponeerde muziek door John Cale en muzikale begeleiding door Ice Nine. Gezien 20 december 1999 in Stadsschouwburg, Eindhoven. Nog tot en met april te zien in diverse theaters.

Heel gewone dingen

Esther Tap

Het Haagse Meier Van Eijsinga toont in januari werk van twee jonge, Rotterdamse kunstenaars: Karin de Jong en Terry van Druten. Zoals vaak in deze expositieruimte krijgen de kunstenaars carte blanche om het uit drie vertrekken bestaande pand gezamenlijk in te richten.

Karin de Jong werkt met haar olieverfschilderijen aan een herkenbaar oeuvre. Toen zij in 1993 van de kunstacademie afkwam, schilderde ze voornamelijk portretten. Daarna ontstonden een aantal roze-rode, organische schilderijen die ook als portretten kunnen worden beschouwd, maar dan van de binnenkant van een lichaam. Een stap verder deed ze door een ouderwetse wasbak te schilderen. Deze heeft een relatie met het menselijk lichaam vanwege de gebruiksfunctie en is tegelijkertijd een metafoor ervan: een lichaam waarin van alles wordt aanen afgevoerd. In die tijd stapte ze af van het gebruik van warme kleuren. Opvallend is de kracht en uitstraling van de bijna monochrome doeken, die toch zeer klein van formaat zijn. Ergens doen ze denken aan grisailles, maar subtiele kleurnuances van grijs, blauw en groen geven er een warm uiterlijk aan. Ze wekken uiteindelijk niet de indruk dat er kleur is weggelaten. Ook in haar huidige werk, te zien in Meier Van Eijsinga, zijn de onderwerpen afkomstig uit een dagelijkse omgeving en herkenbaar voor iedereen: lichtknopjes, een wasbak, het trappenhuis, een uitgekauwd kauwgumpje. Dat wat Karin de Jong naschildert bevindt zich altijd in haar directe leefomgeving en heeft een persoonlijke gevoelswaarde voor haar. Het zijn beelden uit haar ouderlijk huis, haar eigen huis of het atelier. Ze kent ze goed, bijna als een karakter. Dat voel je aan de oprechte manier van in beeld brengen: eigenlijk zijn het bijna allemaal portretjes van voorwerpen of ruimten, die niet heel belangrijk zijn, maar wel herinneringen en associaties oproepen. Alsof ze er altijd zijn geweest.

Terry van Druten studeerde in 1999 af aan de Rotterdamse academie. Op de eindexamenexpositie in de Kunsthal waren twee zeer verschillende werken van hem te zien. Een ervan staat bekend als de kauwgumman. Ontelbare kauwgumpjes werden hiervoor door Van Druten persoonlijk uitgekauwd en aan elkaar geplakt. Ze vormen een imposante, mannelijke figuur, die door zijn vorm en textuur doet denken aan een onafgewerkt beeld van Michelangelo. Het kan een Christusfiguur zijn, maar evengoed een zwerver: twee uitersten die toch één ding zijn. Verderop stond een op metershoge poten geplaatste tafel, waar je alleen bovenop kon kijken door een ladder te bestijgen. Dan was een menigte van tientallen figuurtjes te zien, elk zo'n tien centimeter groot. Van Druten boetseerde ze uit gekleurde plasticine en gaf ieder popje het uiterlijk van een vriend, bekende of van een bekende persoonlijkheid. Voor het beeld doet het er echter niet toe of de toeschouwer kan achterhalen wie die mensen zijn.

In Meijer Van Eijsinga is de tafel vervangen door een houten, golvend plateau, waarop de figuurtjes in polonaise opgesteld staan. Door een gat in het midden kan je je hoofd steken, zodat je je in de menigte bevindt. Een ander beeld bestaat uit gesteven witte sokken die tot een toren zijn gestapeld. Deze open constructie doet in de verte denken aan een geraamte, maar dan in piramidale vorm gegroeid. Een nieuw werk bestaat uit een stapeling van identieke, papieren miniatuurhuisjes in hun oervorm, met een vloer, vier muren en een puntdak. De strakke, witte vormen dienen als bouwstenen voor een nieuw bouwsel. In tegenstelling tot de gesloten vorm van de modulaire huisjes is dit bouwsel licht en fragiel: zonder lijm zal het onherroepelijk instorten. Het gaat Van Druten dan ook niet om de eindvorm, maar om het gegeven van het ‘bouwen', het naar ‘boven' gaan. Datzelfde klimmen zien we bij de constructie van witte sokken en in het gebruik van de langpotige tafel in de Kunsthal. Het werk van deze kunstenaars verschilt totaal van lading. Toch zijn er raakvlakken, al vallen die niet direct op. Zo hebben beiden bijvoorbeeld aandacht voor het portretteren en ook drukken ze, ieder op hun manier, hun gevoelens uit over heel gewone dingen.

KARIN DE JONG EN TERRY VAN DRUTEN, t/m 30 januari

Meier Van Eijsinga, Stille Veerkade 2, Den Haag, zaterdag en zondag van 13.00 tot 17.00 uur

Een tekening van een grote stoere Surinamer met daaronder de tekst: ‘I’m not wearing any underwear’. Met dit soort posters begon het een aantal maanden geleden. Als je door de stad liep zag je ze overal: op billboards, mupi’s en op boomerangkaarten. En steeds dacht je: zeker zo’n reclamecampagne die de nieuwsgierigheid moet prikkelen. Moet ik me nu alweer gaan afvragen welk product hier wordt aangeprezen?

Kunstenaar Michael Fleming lijkt jaloers op de effectiviteit van reclame en bedient zich daarom van haar media. Aan zijn kunstcampagne, die al een aantal maanden duurt en in februari zijn besluit zal krijgen met ‘een leuke verrassing’ ligt een redenering ten grondslag die lijkt op: ‘if you can’t beat them, join them’. Hij vindt dat kunst al te vaak beelden produceert die onbegrijpelijk zijn en wil daar de veel effectievere communicatiemiddelen van de reclame tegenover stellen. Helaas doet hij dit door zelf ook onbegrijpelijke beelden te maken, die vervolgens de kunst moeten bevrijden van haar onbegrijpelijkheid (en zelfs nog onbegrijpelijker zijn dan echte reclame, al was het maar omdat de teaser geen vervolg krijgt in een aha-belevinkje). Om zijn beweegredenen te verhelderen citeert hij Derrida: ‘het woord is geen eigendom van de auteur, het wordt vermenigvuldigd door de lezer en krijgt op die manier oneindig veel mogelijkheden’. Vervolgens besluit Fleming in eindexamencatalogustaal: ‘ik ben uit op de oneindige mogelijkheden van mijn beelden’.

Dat beelden oneindig veel betekenissen kunnen hebben is algemeen bekend, maar dat houdt niet in dat een kunstenaar in het betekenisvormend proces geen richting aan moet geven. Reclame doet dat overigens altijd. Daar wordt geen beeld de wereld ingezonden zonder doel. Fleming signaleert nietbestaande grenzen tussen kunst en (de rest van) de werkelijkheid, hij beschrijft een lege huls. Je kunt je afvragen of het voldoende is als een kunstproject zichzelf gevangen houdt binnen de cirkel: de inhoud is het laten zien van het inhoudsloze.

For Your Eyes Only begon in september 1999 en duurt tot en met februari 2000. Locatie: diverse plekken in Amsterdam waar gewoonlijk reclame is te zien (mupi’s, billboards, regionale tv, boomerang-cards, voorprogramma van de bioscoop etc.)

www.michaelfleming.com

Uitzicht

Max Willems

Landschappelijk gezien is het een van de mooist gelegen musea van Nederland. Boven op een stuwwal waar de Zuid-Veluwe en de Rijn elkaar zachtjes aanraken. Wie vroeger echter naar het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem (voorheen Gemeentemuseum) ging, merkte weinig van die mooie ligging. Pas aan het einde van het traject, in de zogenaamde Rijnzaal, was daar ineens dat venster met een adembenemend uitzicht over de meanderende rivier en de Betuwe. Altijd weer een waardevolle beloning na vele wanden met kunst. Sinds kort heeft het Museum voor Moderne Kunst nog zo’n doorkijkje gecreëerd. In het spiksplinternieuwe ingangsgebouw dat in een enigszins prefab-ogende architectuur links tegen het gebouw is geplakt. Van buiten ziet het gebouwtje er niet eens zo heel spannend uit. Maar binnen is het verbluffend vernunftig.

Het herbergt een entreebalie, annex winkel, een garderobe, toiletten en een kleine cafetaria. Daar in die kleine museale restauratieve voorziening wordt de bezoeker eveneens geconfronteerd met de diepte en de verte die de blik vanaf de stuwwal biedt. Vanuit die ruimte kijkt men pal zuid. In de richting van Nijmegen. Mooi! Nu in december, loer je er niet gehinderd door obstakels als weelderig gewas – in een verte waarvan je de dimensie niet kunt schatten. Het museum heeft er dus een attractie bij; het raam in de Rijnzaal een concurrent. Op de doordeweekse middag tussen kerst en oudjaar bleken velen de gang naar het museum gemaakt te hebben. De oudere man achter de balie heeft er de handen vol aan. Er staat een heuse queue. Gelukkig merendeels rustig wachtende ouderen die geleerd hebben dat geduld soms een handige eigenschap is. Want langzaam gaat het wel. Het apparaat dat museumjaarkaarten inslikt doet dat een rustig tempo, de bonnetjes rollen gestaag uit de printer, maar echt ophouden doen de verkoop-activiteiten van catalogi, boeken en enkele designartikelen.

De oudere heer die de kassa bedient moet daarvoor regelmatig zijn bezoekersstroomregulerende plaats verlaten om achter het ‘kassaeiland’ boeken en catalogi te pakken. Dat kost tijd, maar het gaat in Arnhem op de relaxte manier die velen in de jachtige Randstad verleerd hebben. Het restaurantje zit bomvol. Vanachter een counter worden lekker uitziende zaken uitgevent. Een weldoordachte kleine kaart zo te zien. De meest basale museumtrek kan hier gestild worden. Bovendien liggen er verantwoorde kunsttijdschriften. Alleen Tubelight mist. Vreemd! Maar vol is vol, en het is er klein, dus ook nog eens snel vol. Maar wie weet biedt het kleine complex prachtige opties voor Arnhems lommerrijkste terras. De oorspronkelijke sfeer van de voormalige buitensociëteit die het museumgebouw ook herbergde zou er met gemak weer tot leven kunnen komen. De toiletten zijn ook klein. Doen een heel, heel klein beetje aan Van Lieshout denken. Maar da’s toeval uiteraard. Plassen gaat er goed. Handen wassen wat minder. Zo’n viezig stukje zeep en een doorweekt handdoekje. Maar iets doet vermoeden dat het om een tijdelijke oplossing gaat. Het gebouwtje schreeuwt om een simpele zeepcontainer en een blowertje ernaast. In de eerste paar zalen is het druk, maar niet te. Eerst een paar met eigen collectie. Voorzien van leesbare korte toelichtingen. Dan het centrum van het museum die merkwaardige kerkachtige achthoekige ruimte met omloop. Links bevindt zich wat vroeger de koffiekamer heette. Ooit de oorspronkelijke ingangspartij, maar in de jaren zeventig naar ik meen, door Pierre Janssen met het hem geheel eigene proza omgedoopt tot ‘Uitblaasruimte’. De ruimte ligt er nu zielloos bij. De oude uitblaasmeubeltjes staan er nog wel, maar er is verder niks te doen. Het loket waar vroeger koffie en gevulde koeken doorheen werden gestoken, is afgesloten met een rolluik. Hier begint ook de grote tentoonstelling Magie en zakelijkheid, realistische schilderkunst in Nederland 1925- 1945. Een nogal wisselend allegaartje. Veel stukken die normaal, en dat is niet zo erg, in de vaderlandse museumdepots resideren. Het verhaal, achter die schilderijen dat via panelen te lezen is, en de groepering van de werken naar thema is vaak interessanter dan de individuele kwaliteit van de stukken. Maar wie weet, is het ergens goed voor om middelmatige kunst af en toe te tonen. Toorop, Ket, Willink en Koch winnen het uiteraard met glans van schilders als Meurs, Hatterman, Mink, Eitjes en Ponsioen. Laatstgenoemden zijn niet zonder reden in de vergetelheid geraakt.

Enfin, gelukkig is er aan het einde van de route dat prachtige raam in de Rijnzaal. De tentoonstellingsmakers hebben het deels in beslag genomen. Het uitzicht is door een dwaling van de tentoonstellingsinrichters gedeeltelijk weggewerkt. Een paneel met een schilderij erop bevestigd, beperkt het zicht op de rivier. Het staat er flink in de weg. Jammer, heel jammer.

Aantrekkelijkheid gebouw **
Onthaal ontvangst kassa ***
Garderobe **
Houding overig personeel ***
Restaurant ***
Winkel *
Toiletten *
Onderhoud Algemeen **
Bereikbaarheid ***

MUSEUM VOOR MODERNE KUNST ARNHEM, Utrechtseweg 87, Arnhem

MAGIE EN ZAKELIJKHEID, REALISTISCHE SCHILDERKUNST IN NEDERLAND 1925-1945, t/m 6 februari 2000

Kermis in Groningen

Rudy Hodel

Buiten wordt de derde kermis van dit jaar opgebouwd. In de A-kerk is het dringen voor de honderden foto's, die een glimp van Wonderland moeten geven. En de weg daar naar toe voert langs het Groninger Museum, waar de doodgewaande paradijsvogel Frans Haks nog één keer alle registers mag opentrekken: ‘Haks was here'. Ja, het is weer kermis in Groningen. Op de kermis heersen simpele natuurwetten van het soort: actie geeft reactie. De nachtmerrie van iedere kermisexploitant is dat het hoogvereerde publiek alleen bij zijn buurman komt en niet bij hem of haar. Hij is bang dat zijn tent saai en niet-spraakmakend bevonden wordt en dus getroost hij zich alle moeite om groter, bonter, opvallender en luidruchtiger te zijn dan zijn omgeving.

De fotomanifestatie Noorderlicht, waar ‘Wonderland' deel van uitmaakt, wordt iedere keer groter, bonter en opvallender. Dit jaar zijn er al meer dan 60 foto-tentoonstellingen en je kunt geen etalage voorbij komen of er hangt of ligt wel een foto. De zaak dreigt uit zijn voegen te barsten, ook in kwalitatief opzicht. Want het heeft geen zin de "visuele stortvloed", waarover Noorderlicht-curator Wim Melis schrijft, te beantwoorden met een nog grotere stortvloed van foto's, die de kijker "een scala aan intense indrukken en ervaringen" moet bieden. Op een heel ander probleem van Noorderlicht wordt de kijker in Niggendijker gewezen, want inderdaad: "Waar is de kunst?" (Het publiek mocht foto's insturen als reactie op de vraag: "Waar denkt u dat de kunst is?" en "Hoe ziet uw artistiek moment er uit?".) Binnen de Noorderlichtorganisatie wordt niet of nauwelijks onderscheid gemaakt tussen documentaire en conceptuele fotografie en worden belangrijke vragen over het wezen van de fotografie, de problematische verhouding van de fotografie tot de zichtbare werkelijkheid en het al dan niet maken van een eigen realiteit letterlijk onderbelicht. Een gevolg is dat zelfs de meest afwijkende en opvallende bijdragen van kunstenaars als Tracey Moffat en Doug en Mike Starn verloren gaan in de mêlee. Ook hun ‘foto's' worden gereduceerd tot plaatjes voor ‘een mysterieuze reis naar een plek waar niets meer is wat het lijkt'. De grootste entertainer / spullenbaas van Groningen is natuurlijk Frans Haks. Met een villein glimlachje nodigt hij ons nog één keer uit om af te dalen naar zijn bizarre glamourrijk van kunst en kitsch. De tentoonstelling van zijn aankopen voor het Groninger Museum is als een rit met de achtbaan langs alle hypes en alle visuele herrie van de afgelopen 25 jaar. Dat de Mühlheimer Freiheit overboord gevallen is, de graffiti (eens een bloeiende handel) doodgezwegen worden en Martin Disler dood en begraven is, mag de pret niet drukken. Warhol is God en Mendini en Jeff Koons zijn z'n profeten. Een absoluut hoogtepunt/dieptepunt bereikt Haks in het eeuwige duistere De Lucchipaviljoen waar een neonsculptuur van Morellet de Zwarte Man van Henk Visch (een icoon van de Nederlandse kunst) degradeert tot een simpele discoganger en waar drie meter verder de ontstellend gedateerde meligheid van Hervé en Richard di Rosa moet concurreren met Bruce Nauman, die als enige zijn ballen toont.

Komt dat zien! Komt dat zien!

De laatste zinnen in kunstrecensies van 1999

John Körmeling, Kees Keijer

Deze blik, gecombineerd met de troosteloze saaiheid van het uitzicht werpt je – vooral als vrouw? – terug in de vertwijfeling van het puberbestaan.

De pin-up stuurt aan op gelijkwaardigheid, terwijl een ontmoeting met een kunstenaarsmodel of een pornografisch model al te makkelijk in het voordeel van de toeschouwer uitvalt.

De argeloosheid zelf is utopie geworden.

Misschien reflecteren deze foto’s een menselijk bewustzijn, omdat we als we ernaar kijken ons pijnlijk realiseren dat er niet meer foto’s zijn, en dat er ook nooit meer zullen komen.

Balancerend tussen huiskamer en museumzaal, tussen vertrouwd en vreemd, kunst en nietkunst, is deze tentoonstelling precies in evenwicht.

Iedereen laat hem maar kletsen, maar niemand luistert meer.

Hoe socialer die context, des te scherper en juister haar beelden.

Dit reservaat van helderheid en orde biedt het kader waarbinnen de kunstwerken ontregeld
kunnen overkomen.

Een leuk gebaar maar eigelijk overbodig, want de foto’s van Essamba spreken voor zichzelf.

Kunst en kermis.

Het maakt bovendien nogal nieuwsgierig naar wat hierop nog volgen kan.

Zal het ooit onbegrijpelijk worden dat Baselitz, Förg en Lüpertz als vanzelfsprekend in het Stedelijk Museum exposeren, terwijl een belangrijk schilder als Emily voorlopig blijft aangewezen op deze sympathieke pantoffelparade?

Wel omdat Geelen met ferme halen in de klei toont dat het de kunstenaar is die als een slager met zijn mes het bederf heeft vormgegeven.

Als kunstenaars zich willen inzetten voor de mondiale bewustwording zullen ze oppositie moeten voeren tegen zichzelf, een bom leggen onder hun eigen authenticiteit en dienstbaarheid, en zich laten afschieten als levende kanonskogels op weg naar meer ademruimte.

Belofte en misverstand gaan hand in hand.

Ondertussen toont de vreemdsoortige muts het hoofd van de kunstenaar als een besloten wereld, waar normale ervaringen door elkaar worden gehusseld, en waar het broeit van gedachten.

Dat is de juiste balans.

Even voelt hij zich één met de Dom – en hij verliest ieder verlangen om nog naar beneden te gaan.

In het licht van Dumas’ volledige oeuvre zijn deze doeken niet meer dan een inzinking, door de aandacht die ze echter krijgen op MD, en het feit dat het haar recentste werken zijn, ziet het er naar uit dat Dumas zoekende is, verdwaald in haar eigen schemerwereld.

Haast te mooi om waar te zijn.

Gursky’s foto’s verduidelijken niet alleen dat een controle over de fysieke ruimte steeds moeilijker wordt, maar dat in een wereld van elektronische netwerken en internationaal fluctuerende mensen, goederen en informatie de relatie tussen het individu en zijn omgeving en deze tussen beeld en werkelijkheid herdacht moeten worden.

So far away so close zou je zo kunnen interpreteren: dichtbij en veraf, aan elkaar verwant en van elkaar vervreemd.

Anne Decocks verschijning op de kunstscène was één doorlopende acteerprestatie, al goochelend het (volautomatische) materiaal producerend – enerzijds zo voorbeeldig, anderzijds ook afwijzend – waarmee ze zichzelf als kunstenaar in de weg zat.

Het weerhoudt haar werk ervan ridicuul te worden, en het betekent dat het ondanks de problemen die het de hedendaagse toeschouwer geeft, dwingend van karakter blijft.

De zwijgende, in zichzelf gekeerde kijker eist zijn rechten weer op.

Situaties die zo nijpend zijn als die in de Derde Wereld vragen om een kritisch discours en een zo actief en dynamisch mogelijke interventie van de intellectuelen ter versterking van de beschaafde samenleving en haar kritische ondervraging.

Wie zich voelt aangesproken, mag het zeggen.

En dat is precies wat goede kunst moet doen – waar-ie ook vandaan komt.

Wat kan je met verf op doek als de wereld in brand staat?

Dat zijn schilderijen gaan over de continuïteit van de geschiedenis, de esthetiek van het kwaad, de grimmigheid van het schone, over leven en dood en het lijden van de mens – in vergelijking met wat je ziet, neem je het allemaal voor kennisgeving aan.

Om dat dertig naar na dato, in de beslotenheid van enkele museumzalen, nog eens dunnetjes over te doen is op zijn zachtst gezegd overbodig.

Als je Bureau Amsterdam verlaat, heb je het gevoel dat je ruw bent ontwaakt en dat dat je eigen schuld is.

Discussie is heel belangrijk, maar voor de meeste sociaal geëngageerde kunstenaars is ondertussen vooral van belang dat er gewoon iets gebeurt.

Hartstikke kunst.

Zijn beeldengroep is een hedendaagse vanitas die laat zien hoe verraderlijk en onzichtbaar de grens tussen de twee werelden kan zijn.

Het biedt een open forum waar het communicatiesysteem van kunst, met haar ontoegankelijke en overbemiddelde distributie-apparaat nog ver vanaf staat.

Als je pr maar goed zit.

De modische stijlmiddelen zijn toegetreden tot het domein der autonome kunstfotografie en doen het beter dan ooit in de glossy’s.

Moeilijk is dat niet, om met wijdopen ogen in die val te stappen, want de kunstenares is, zoals Dominic van den Boogerd schrijft in haar nieuwste monografie, een professional pretender – een vakkundige komediant, die Cupido de loef afsteekt.

Na enige tijd verschuift ze van sensualiteit naar agressie, van erotisme naar pornografie, of hoe het uitknijpen van jeugdpuistjes verwordt tot een sterk emotionele ervaring.

De vervreemding is voelbaar, maar ze blijft hoe dan ook van bordkarton.

Het transcendentaal onderzoek naar de eigen condities drijft het medium naar de affirmatie van een niet minder transcendentale blindheid.

De mens is weliswaar een zak met gaten, maar voedsel en lust zijn niet de enige verlangens die gestild moeten worden.

Uiterlijk is hij wel trouw gebleven aan de uitgangspunten van toen, maar het echte, gepassioneerde, avontuurlijke engagement is al lang verdwenen.

Er is niets achter.

De beschouwer krijgt zelf instrumenten in handen om een verhaal te schrijven.

Een jaartje buitenland

Sandra Smallenburg

Op de wereldkaart zoals wij die kennen ligt Europa netjes in het midden, aan de linker- en rechterkant geflankeerd door Amerika en Azië. Vreemd is het om vervolgens te ontdekken dat op een Japanse kaart de continenten door elkaar gehusseld zijn, omdat nu Japan het centrum van de wereld vormt. Een reis naar de andere kant van de aardbol kan je eigen, eurocentristische perspectief danig op zijn kop zetten. Pas dan, zo lijkt het, ontdek je dat Nederland eigenlijk maar een speldenprik op de wereldkaart is en leer je je eigen achtergrond te relativeren. Wellicht dat dit de reden is waarom een buitenlands verblijf voor veel kunstenaars zo aantrekkelijk is.

De Japanse wereldkaart maakt deel uit van de installatie die Karin Arink in de presentatieruimte van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst heeft gemaakt. Samen met Mathilde ter Heijne, Karin van Dam en Jeanne van Heeswijk behoorde zij tot de uitverkoren groep kunstenaars die met een beurs van het Fonds een jaar lang in een buitenlands atelier mocht werken. Op de tentoonstelling presenteren de vier vrouwen het werk dat zij de afgelopen maanden in Kitakyushu, Berlijn, Parijs en New York hebben gemaakt.

De kennismaking met een vreemde cultuur kan een grote invloed op je ontwikkeling als kunstenaar hebben. In Japan voelde Karin Arink zich een alien, onbekend met de sociale omgangsvormen en niet in staat het Japanse schrift te ontcijferen. Haar werk ontwikkelde zich in Japan dan ook voornamelijk als een zoektocht naar haar eigen lichaam en individualiteit. In een fragiel handschrift maakte ze zogenaamde body maps, een soort topografisch getekende kaarten van het lichaam. Ook begon ze voor het eerst te werken met video- en computer-animaties. De eenvoudige filmpjes, waarin letters en lijnen op associatieve wijze over het beeldscherm bewegen, monteerde Arink tussen fragmenten van de Japanse televisie. De vervreemdende televisiebeelden van giechelende spelletjespresentatoren en karaokende meisjes geven in ieder geval een indruk van de cultuur- schok die Arink als Europeaan gehad moet hebben.

Maar ook een minder vreemde stad kan een grote verandering teweegbrengen, zo blijkt uit de presentatie van Karin van Dam. De grootschaligheid en de dynamiek van Parijs deden haar besluiten om haar werk grootser aan te pakken. Geïnspireerd door de enorme steigerconstructies met schaduwgaas bij de talloze verbouwingen in de stad, maakte Van Dam enorme installaties met bouwmaterialen. Dat groot niet altijd beter is, werd echter pijnlijk duidelijk bij haar bijdrage voor de manifestatie Panorama 2000 in Utrecht. De chaotische constructie, waarvan bij het Fonds een schaalmodel te zien is, pakte op het dak van de Utrechtse kerk uit als een vrij nietszeggend bijeenraapsel van materialen.

Het gevoel vreemdeling te zijn in een onbekende stad vormde ook het uitgangspunt voor het project Subway Outside dat Jeanne van Heeswijk in opdracht van de New- Yorkse kunstinstelling Artists Space realiseerde. Zij begon eenvoudigweg mensen op straat naar de weg te vragen: "Can you show me the way to Artists Space?" Met de metro doorkruisde Van Heeswijk New York en bracht zo de culturele plekken van de stad in kaart. De documentaires die tijdens haar reizen door de stad ontstonden werden vervolgens maandelijks uitgezonden op het lokale televisie-station Manhattan Neighbourhood Network, en bereikten zo een miljoenenpubliek.

Omdat de projecten van Van Heeswijk doorgaans in de openbare ruimte plaatsvinden, had zij eigenlijk helemaal geen behoefte aan een atelier. Haar studio in P.S.1 liet ze om die reden verbouwen tot hotelkamer, zodat ook andere Nederlandse kunstenaars er voor korte tijd konden verblijven en hun werk in het populaire museum konden tonen. Als enige van de vier kunstenaars plaatste Van Heeswijk op deze manier kritische kant-tekeningen bij het beleid van het Fonds om steeds één Nederlandse afgevaardigde naar een buitenlands atelier uit te zenden. Van Heeswijk was geselecteerd op basis van het werk dat zij in de afgelopen jaren afgeleverd had, projecten die allemaal in samenwerking met anderen ontstaan waren. Het leek haar daarom niet meer dan eerlijk om haar atelier en beurs met haar collega's te delen.

Je kunt je afvragen wat de noodzaak is voor de Nederlandse kunstwereld om een handjevol ateliers in het buitenland te beheren, afgezien natuurlijk van het feit dat het voor de desbetreffende kunstenaars een onvergetelijke ervaring zal zijn. Om Nederlandse kunst in het buitenland te promoten is meer nodig dan het afvaardigen van enkele ambassadeurs. Met de presentatie van deze vier kunstenaars lijkt het Fonds vooral verantwoording te willen afleggen over haar keuzes. Maar wat de effecten op de langere termijn zullen zijn, zowel voor het werk van de individuele kunstenaars als voor de internationale contacten die zij gelegd hebben, zal pas later blijken.

PARIJS, BERLIJN, NEW YORK, KITAKYUSHI, t/m 26 november

Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Brouwersgracht 276, Amsterdam

Flash

Mark J. Sierks

De nog jonge Stichting Bifrons stelt zich ten doel om hedendaagse muziek samen te brengen met beeldende kunst. Het eerste initiatief betreft het project Flash; een uitgave van negen DVD's (Digital Versatile Disc), waarbij voor ieder schijfje een componist aan een beeldend kunstenaar werd gekoppeld. Het uitgangspunt hierbij was dat beide disciplines geen ondergeschikte rol mogen spelen en als autonoom (kunst)werk moeten gelden. Muziek en beeld werden dan ook in het laatste stadium, op de montagetafel tezamen gebracht. Hierdoor hoopt men, naar de visie van initiatiefneemster Thora Johansen, een soort van derde kunstwerk te creëren, waarbij je niet meer kunt spreken van ‘kijken' en/of ‘luisteren' maar van ‘ontvangen'. Een experimentele gedachte die (zoals dat gaat met experimentele gedachtes) goed of minder goed kan uitpakken.

Zo laat Jaap Kroneman (NL) in About a Boy de camera onrustig en schokkerig langs een aantal boomtoppen glijden. In combinatie met de razende noten van de compositie Big Jumbo's van Chiel Meijering (NL) levert dit aanvankelijk een spannend, bijna thrillerachtig, beeld op: Waar is die camera naar op zoek? Wat heeft dit bladerdak te verbergen? Wanneer, ergens halverwege de zangeres begint te domineren met een hysterisch gekraaid ‘We are so horny', raakt alle spanning en rek eruit. Er is níets te vinden, in of achter dit gebladerte! Dan weet Ger van Elk (NL) langer te boeien met het minstens zo minimale The Horizon, a Mental Distance; een eindeloze registratie van zeventiende eeuwse landschapschilderingen, gecombineerd met het serene -van etherisch geneurie voorziene- Horizon, van Maarten Altena (NL). Aanvankelijk fascineert het, maar uiteindelijk slaat een onvermijdelijke verzadiging toe en ga je je afvragen wat hier de bedoeling van moet zijn. Henk Peeters (NL) laat in Rain Of Feathers slechts het beeld dicht lopen met donzige, witte veertjes. Door de vitale, Caribische freejazz klanken van Reflections on Beauty Brainstorming With the Beast van Antiliaan Eric Calmes, blijft het beeld ook boeien en ontstaat er, voor het eerst zoiets als het beoogde derde kunstwerk. Het geheel krijgt iets hilarisch.

Flash beoogt divers te zijn. Bovenstaande -meer minimale- werken staan dan ook lijnrecht tegenover de meer persoonlijke en verhalende kunst van Lisa May Post (NL), Marijke van Warmerdam (NL) en Maura Biava (Italië). Biava bevindt zich in For Urano op de zeebodem, waar zij met trage, wijdse armgebaren, haar vader de hemel (Uranus) (onhoorbaar) toezingt. Een krachtig en dramatisch beeld, dat wordt versterkt door het ijle (sirenen)gezang in de compositie Liricia, van Roderik de Man. Van Warmerdam ging in zee met Louis Andriessen (NL). In haar video Twine -waarin de zee verbeeld wordt door een woest ballet van een aantal trossen van blauwe lianen-, duikt de bekende componist zelf ook even op, gezeten in zijn auto. Post sorteert vooral vervreemding met Bros, waarin twee mensen, gefilmd op heuphoogte en gekleed in folkloristische, gestreepte pakken, tegen elkaar aan kleven en met hun handen verdere toenadering tot elkaar lijken te zoeken. Met de titel I.R.A. had het Schotse (anonieme) D.J. team Vodershow wellicht hele andere intenties maar de borrelende, piepende en knorrende geluiden die zij uit hun apparatuur toveren zijn minstens zo kil en minimaal als het witte licht waarin het stumperende duo is gefilmd. Dit maakt de sfeer nog trager en beklemmender.

Annette Messager (Frankrijk) wijkt af van alle concepten door een weerslag te geven van haar tentoonstelling La Procesiòn va por Dentro, die begin dit jaar plaats vond in Madrid. Het bewegelijke, impressionistische camerawerk en de soundtrack Towa Towa -een spannend duet voor klavecimbel en basgitaar van Maarten van Noorden (NL)- overstijgen ieder Kunst-omdat-het-moet gehalte, maar de beelden van duistere kelders vol maskers, fetisjen en knuffeldieren, maken vooral nieuwsgierig naar de tentoonstelling zelf.

Met één been in de gecomponeerde muziek en het andere in de jazz, klinkt de scheurende sax van Paul Termos (NL) onder See Eye van Ansuya Blom (NL). In deze collage van schimmige, out of focus beelden doemt, ergens halverwege, ineens een (onherkenbaar) gezicht op en lijkt er een -geheel door de kijker zelf in te vullen- verhaal op gang te komen, waarbij zowel beeld als muziek clues aanleveren.

De spanning die de twee disciplines bij een samengaan kunnen oproepen, komt misschien nog wel het beste tot haar recht op de DVD van beeldend kunstenaar J.C. Ruggirello (Frankrijk) en componist Martijn Padding (NL). Waiting For the Breathe van eerstgenoemde toont flitsen van een op de rug gekeerde schildpad die tevergeefs poogt om weer op haar poten terecht te komen. Het woeste solospel van de klavecimbel in Bien Mesuré Bien lijkt het hulpeloze dier niet alleen aan te sporen zich nog krachtiger af te zetten en terug te rollen, maar verheft de worsteling (het doelloze zwaaien met de pootjes) tevens tot een potsierlijk ballet. Een geheel dat tegelijk komisch en beklemmend overkomt.

DVD is nog nauwelijks gangbaar in Nederland. Toch heeft Stichting Bifrons er goed aan gedaan om voor dit medium te kiezen. De kwaliteit van beeld en muziek is evenredig en hoogstaand. Door de grote diversiteit van de negen DVD's valt er over de inhoud eindeloos te twisten, maar het komt neer op smaak. Ook hierin heeft de stichting voorzien; de negen DVD's zijn los van elkaar te koop, in de betere museum- en boekwinkel.

FLASH

Stichting Bifrons Amsterdam is.m. Baltic Centre for Contemporary Art, Gateshead, GB en Büro Friedrich, Berlijn

Distributie DVD: CNM, Postbus 1634, 1200 BP Hilversum, informatie: Planciusstraat 9D 1013 MD Amsterdam

The Beauties of Beauty

Wilma Gerlings

Is schoonheid ooit weg geweest uit de beeldende kunst? Wie de tentoonstelling The Power of Beauty, ‘De terugkeer van schoonheid in de hedendaagse kunst' in het Helmonds Gemeentemuseum bezoekt, wordt niet geacht daaraan te twijfelen. En waarom ook? Aan de kunstwerken ligt het niet. Die zijn zonder meer verleidelijk en oogstrelend mooi. Maar het thema: de schoonheid en bovenal haar ‘terugkeer', is geforceerd. De aan de tentoonstelling ten grondslag liggende gedachte, dat schoonheid in de twintigste eeuw onder invloed van conceptuele voorwaarden vermoord zou zijn, is kortzichtig. Nog afgezien van het feit dat de formulering ervan zo theatraal is, dat je geneigd bent het niet serieus te nemen. Na de herhaaldelijk doodverklaarde schilderkunst is het nu de beurt aan de schoonheid.

Persbericht, zaaltekst en publicatie willen je overtuigen van het feit, dat het in de twintigsteeeuwse kunst niet langer meer ging om de esthetische kwaliteiten van het kunstwerk, maar theorie, concept en proces voorop stonden. Dat schoonheid, kleur, textuur, maat en verhouding van essentieel belang zijn voor diezelfde twintigsteeeuwse kunst wordt niet genoemd. Ik denk aan de schilderijen van Yves Klein, de fotogrammen en lichtmodulator- beelden van Laszlo Moholy-Nagy, alle Op Art werken, maar ook aan de esthetica van Marina Abramovic, Rémy Zaugg of van Aernout Mik en Job Koelewijn. Schoonheid is geen absoluut begrip meer. Zoveel stromingen, zoveel beelden, zoveel schoonheden. Zelfs de verheerlijking van het lelijke, het verhevene en het soevereine, zoals begin jaren negentig gecultiveerd in abjecte kunst, is gelieerd aan schoonheid, of tenminste aan de cultuurbepaaldheid ervan.

Dat het concept van de tentoonstelling meer aanleiding geeft tot nadenken dan de geselecteerde werken, heeft alles te maken met het idee van de samenstellers dat schoonheid universeel is. Op dat punt is de tentoonstelling zeer overtuigend. De geselecteerde werken van vijftien internationale kunstenaars zijn hier bijeengebracht voor de eendimensionale schittering. Helaas geldt voor het merendeel dat die schoonheid niet verder reikt dan de huid.

De geschiedenis, theorievorming en receptie van het begrip schoonheid in de kunst zet meer aan tot denken dan menig tentoongesteld werk. Met name de foto's van Cornelie Tollens en de duo's Inez van Lamsweerde en Vinoodh Matadin en Pierre et Gilles zijn valso verleiders, die respectievelijk eeuwenoude symbolen, archetypische beelden en mythologiën vertalen in eigentijdse glossy glamour zinnebeelden der ijdelheid. Zij schitteren in valse schoonheid, maar ‘soit', vals is ook mooi. De kracht van schoonheid heeft de beleving ervan overwonnen. Schoonheid is hier skindeep en saai. De kracht van het beeld en de autonomie van het kunstwerk zijn ondergesneeuwd door de verleidelijke make-up van een perfecte maquillage.

Wie de terugkeer van schoonheid, of wat ervoor moet doorgaan, voor lief neemt, kan zich in het Helmonds Gemeentemuseum beter laten verleiden door de geheimzinnige en filmische, grofkorrelige zwartwit foto's getiteld Allegories Of Beauty van de Amerikaan Sam Samore. Of zich verdiepen in de relatie van inhoud en vorm, tekst en beeld en de representatie van het verhaal in het persoonlijke videodagboek Linneaus, Flower Clock van Fiona Tan, dat vorig jaar nog deel uitmaakte van de tentoonstelling Art and Science in de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen te Amsterdam.

De ultieme beleving van schoonheid bieden de highheelded Aphrodites van de Italiaanse Vanessa Beecroft. Ze staren je met hun wezenloze dromerige blikken aan. Alsof ze recht door je heen kunnen kijken. Ze bewegen niet, praten niet en zoeken niet eens oogcontact. Terwijl zij er hooggehakt en schaars gekleed mooi staan te wezen en aanvankelijk een gewillig lustobject voor het gretige oog van de beschouwer zijn, worden de rollen al snel omgedraaid. Des te nieuwsgieriger je bent, des te verlegener je wordt. Aan de hooggehakte Aphroditen van Vanessa Beecroft valt niet te ontsnappen. Eenmaal een blik geworpen op deze bloedmooie dames, die deels gekleed gaan in Gucci bikini's en deels naakt zijn, en je bent verloren. Slachtoffer geworden van een fysiek kijken, ervaar je hun lot van het poseren om daar urenlang op vijftien centimeter hoge hakken gehurkt, zittend of staand zich niet te mogen verroeren en trekt de geschiedenis van het naakt in de schilder- en beeldhouwkunst als in een film aan je ogen voorbij. Voor schoonheid wordt in de beeldende kunst een hoge tol betaald. Denk eens aan al die door de jaren heen poserende naakten, urenlang staand in te koude ateliers en weken- soms maandenlang onderworpen aan de langzame procédés van olieverf en brons. Maar dit terzijde. Voor wie van zoveel schoonheid even op adem moet komen kan tot besluit languit liggend in de kleurrijke stapelbedden installatie Non Stop (Innsbruck) van Fransje Killaars genieten van en denken aan al het mooie en zacht wegdromen. And having sweet dreams about beauty and its beauties.

THE POWER OF BEAUTY, DE TERUGKEER VAN SCHOONHEID IN DE HEDENDAAGSE KUNST, Thomas Struth, Daan van Golden, Mariko Mori, Bill Henson, Yuk-Lin Tang en Pipilotti Rist, t/m 9 januari 2000

Gemeentemuseum Helmond, Kasteelplein 1, Helmond

Onthaasten

Martijn Verhoeven

Wie de afgelopen jaren geen tijd had, of gewoon te lui was, om alle eindexamenpresentaties van de academies te bekijken, kan nu de schade een beetje inhalen in W 139. Youthquake! is een groepstentoonstelling van vijfentwintig jonge kunstenaars. Ze werden allen na 1970 geboren en studeerden de afgelopen paar jaar af aan een Nederlandse of Vlaamse academie. Een flinke jongen die hier uit de talloze vormen, materialen en disciplines een lijn of een ontwikkeling kan destilleren. De kunstenaars schilderen, tekenen, knippen uit blik of knutselen met dia's dat het een lieve aard heeft. De ruimte is bovendien zo tjokvol dat je blik voortdurend verspringt van schilderij naar foto naar installatie en weer terug. De wijze waarop de tentoonstelling is ingericht (is inrichten hier wel het juiste woord?) lijkt iets te willen zeggen over de huidige snelle beeldcultuur, maar wat precies komen we niet te weten. Of het nu gaat om de installatie van Jan de Cock, die bestaat uit opgesteld bouwmateriaal, de aandoenlijke beer van Arjen de Leeuw die op onverwachte momenten een uitstulping krijgt, of de kleurige zeppelin van Harm Goselink Meijer die in de nok van het gebouw hangt: het zijn werken waar je schouderophalend aan voorbij loopt. Is op de tentoonstelling dan geen enkel werk te zien dat eruit springt? Jawel, het object van Martina Florians bijvoorbeeld heeft een vreemde, fascinerende aantrekkingskracht. In het houten onderstel van een kist zijn lagen schuimrubber gestapeld, waarin van bovenaf langzaam een inkt -achtige vloeistof binnensijpelt -als een bloedsomloop. Het object, vastgesjord met foeilelijke oranje bretels, krijgt in de loop van de tentoonstellingsperiode steeds meer kringen en plekken en doet denken aan een oud matras dat is beslapen door oude mannen en jonge geliefden.

Voor sommige kunstenaars is een kakofonie van beelden als in Youthquake! een reden voor ont-haasting. Zij lijken juist gas terug te willen nemen en de toeschouwer te willen leren kijken naar wat eerder ongezien bleef. De jonge schilder Mariska van den Enden laat in de LAK Galerie een serie uitsnedes zien van lichaamsdelen en kledingstukken diehet lichaam bedekken. Het beeld dat in je hoofd blijft hangen is eerder bepaald door datgene wat gesuggereerd wordt dan door dat wat expliciet wordt getoond. Hier word je uitgedaagd lang en vooral nauwkeurig te kijken en je ondertussen ook nog bewust te zijn van het in te nemen perspektief.

In Van den Endes meest overtuigende doeken blijven de onderwerpen onduidelijk: zie je nu een bovenarm, of een dijbeen, een borst of toch een bilpartij? Juist de niet-expliciete manier van afbeelden geeft de schilderijen een erotische lading. Van den Enden is niet scheutig met felle kleuren. Het zijn veelal donker- en lichtbruine tinten die de toon zetten. De kleuren zijn zorgvuldig op het doek gepenseeld, zo zorgvuldig dat de verf en de oorspronkelijke kleur van het linnen af en toe naadloos in elkaar overlopen en de verf als een transparante sluier over het doek ligt. Anders dan veel werken op Youthquake! blijven die beelden op je netvlies branden.

YOUTHQUAKE!, t/m 21 november

W 139, Warmoesstraat 139, Amsterdam,

MARISKA VAN DEN ENDEN, t/m 12 november

LAK Galerie, Cleveringaplaats 1, Leiden