Spazio Cura, 'Inverted Paradise', 2024, In opdracht van Ornamenta, foto: Sander van Wettum
Spazio Cura, 'Inverted Paradise', 2024, In opdracht van Ornamenta, foto: Sander van Wettum

In samenwerking met Ornamenta

Vanaf het moment dat we het bos inrijden, spreken we in boommetaforen. Ik ben met een klein gezelschap per auto afgereisd naar het Zwarte Woud om daar Ornamenta te bezoeken, een hedendaagse kunstbiënnale die deze zomer voor het eerst weer plaatsvindt sinds haar initiëring in 1989. Naast mij zitten Tubelight redacteuren Veerle Driessen en Jip Hinten, en kunstenaar Yvonne Dröge Wendel, die haar werk ‘Black Ball’ op de triënnale toont. Ornamenta-curator Jules van den Langenberg zit achter het stuur. “De kunstenaars die het hier het beste doen, zijn die met wortelzucht”, vertelt hij ons.

‘Wortelzucht’. Het woord blijft de rest van onze korte reis hangen. In een flitsbezoek van achtenveertig uur nemen we de over heuvels en dalen versprokkelde biënnale in ons op. Tijdens de autorit vanuit Amsterdam hebben we elkaar al een beetje leren kennen: Yvonne vertelde over haar vroege jeugd in de regio, waar zij als kind van Nederlanders werd geboren, elke zondag verplicht een boswandeling maakte, en afstak met haar Hollandse accent. Ook Jules heeft op ongeveer elke hoek een anekdote te vertellen. Er is duidelijk sprake van vergroeiing met de regio.

De focus van onze reis ligt op het ‘Inhalatorium’-programma, dat geïnspireerd werd door de ‘frischluft kultur’ of ‘lucht spa’ van het Zwarte Woud. Met haar wijd uitgestrekte bossen staat het gebied bekend om de goede luchtkwaliteit. Rondom lucht, een vermeend gemeengoed, bestaan er in de regio genoeg discrepanties. Op de heuvels is de kwaliteit van de lucht beter dan beneden, in de dalen, en dit vertaalt zich naar sociaal-economische klassen die vrij letterlijk van hoog naar laag verdeeld zijn, zo vertelt Van den Langenberg ons. De curatorenwoning – een voormalig sanatorium met lichtroze balustrades – die hij deelt met co-curatoren Willem Schenk en Katharina Wahl, ligt in een dal, omsloten door dichtbeboste heuvels. Wanneer Van den Langenberg de horizon al een tijd niet gezien heeft, bevalt hem een licht claustrofobisch gevoel.

“Wat doe jij hier in je gezondste levensjaren?”, werd hem gevraagd toen hij in 2021 begon met zijn werkzaamheden voor Ornamenta in de regio. Hij brengt hier sinds de aanvang van het project elke maand een volle week door. Voordat er een curatorenwoning in het leven werd geroepen, logeerde het team veelal bij welwillende mensen uit de omgeving, die ze via briefjes in de bus benaderden. “De meeste mensen uit de streek weten waarschijnlijk nog steeds niet precies wat Ornamenta nou is”, zegt Van den Langenberg met een grijns, “maar ze hebben wel het verhaal gehoord van de ‘jonge mensen’ die overal op de stoep stonden.”

Over de afgelopen vier jaar nam hij niet alleen de rol van curator aan, maar ook die van lobbyist, volksvertegenwoordiger en therapeut. Van den Langenberg beschrijft het curatoriële proces als een soort ‘acupunctuur’, waarbij met kleine presentaties door de jaren heen, als strategische speldenprikjes, uitgeprobeerd werd hoe de omgeving reageerde. Verschillende symposia, onderzoeksreizen en ‘proloog tentoonstellingen’ gingen aan de triënnale vooraf. Langenberg vertelt ons over een vertoning als onderdeel van zo’n proloog-programma in 2021 van Melanie Bonajo’s videowerk ‘Night Soil: Economy of Love’, dat sekswerkers in beeld brengt. Een groot deel van de lokale bezoekers verliet voortijdig de zaal. Maar dat curatie af en toe steekt, benadrukt volgens Van den Langenberg juist de potentie en het verruimende effect van kunst. In veel van zijn werk als curator, zoals bij de Amsterdamse (Nelly &) Theo van Doesburg Stichting, maakt hij middels artistieke interventies de dagelijkse besluitvorming achter gebiedsontwikkeling inzichtelijk.

Het uitgangspunt voor Ornamenta was om de ‘genius loci’, ofwel de ‘plaatselijke geest’, van het Zwarte Woud in de programmering te vangen. Er werd niet van bovenaf een thematiek afgedwongen, maar in plaats daarvan veel afgetast. Door de jaren heen kristalliseerde dit sensitieve onderzoek uit in vijf hoofdthema’s, die de triënnale presenteert als fictieve gemeenten: ‘Inhalatorium’, ‘Bad Databrunn’, ‘Schmutzige Ecke’, ‘Solartal’, en ‘Zum Eros’. De keuze voor het opwerpen van deze imaginaire gemeinden had naast een conceptuele aard ook een praktische uitwerking, legt Van den Langenberg ons uit: “Iedereen in het Zwarte Woud staat pal voor zijn eigen dorp, dus het opwerpen van fictieve gemeenten vergemakkelijkte de onderlinge samenwerking.”

Want hoe activeer je plekken waar eerder weinig rondom kunst gebeurde? Hoe positioneer je hedendaagse kunst in de provinciale periferie, buiten het grootstedelijke culturele centrum? Of, zoals Van den Langenberg het verwoordt, hoe breng je de werelden van de ‘agrariërs’ en de ‘kosmopolieten’ samen? Hoe ga je, als pas aangewaaide curator, om met de uiteenliggende belangen en gevoeligheden van gemeenschappen die hier al zoveel langer zijn dan jij?

Toen Ornamenta in 1989 voor het eerst georganiseerd werd, vond de triënnale voornamelijk plaats rond het Schmuckmuseum in Pforzheim, de ‘poortstad’ van het Zwarte Woud. Ornamenta spitste zich destijds dan ook toe op ‘Schmuck’, de kunst van juwelierswerk, een industrie met een lange geschiedenis in het gebied. Het initiatief om Ornamenta in 2024 opnieuw plaats te laten vinden kwam van de stad Pforzheim, die een internationaal georiënteerde oproep deed voor curatoriële voorstellen.

De keus viel uiteindelijk op twee Nederlanders, Van den Langenberg en Schenk, en de Duitse Wahl, die al wel wat bekender was met de contreien van het Schwarzwald. Een team van relatieve buitenstaanders dus, maar desalniettemin werd de autonomie van de curatoren hoog ingezet. Die autonomie ging gepaard met grote verantwoordelijkheid, en het ontbreken van enige bestaande organisatorische structuur. Daarbij kwam dat veel cultuurafdelingen van de lokale gemeenten nu voor het eerst met elkaar samen zouden werken. Van den Langenberg, Schenk en Wahl hadden een brede triënnale voor ogen, die de hele regio betrok, en waarbij bezoekers met het openbaar vervoer tussen verschillende plaatsen zouden bewegen.

Om de curatoren bij te staan werd er een adviesraad opgezet met culturele en commerciële spelers uit het gebied. Tijdens de eerste stop op onze Ornamenta-reis ontmoeten wij één van hen: Phillip Reisert de directeur van een fabriek voor goud- en zilver recycling nabij Pforzheim. Reiserts grootste uitdaging als raadslid voor Ornamenta was om mensen uit de regio, die misschien wel niets met hedendaagse kunst hebben, echt bij het proces te betrekken. Dat ging niet zelden gepaard met onenigheid. Zo wilde geen van de dorpen in eerste instantie aangewezen worden als locatie voor het ‘Schmutzige Ecke’ programma; niemand wilde het ‘vieze hoekje’ zijn.

Het speuren naar goud in hoeken en kieren zit in Reiserts DNA. Zijn overgrootvader begon het recyclingbedrijf door de oude vloeren in werkplaatsen van sieradenmakers te vervangen, en als salaris de goudstof te nemen die achterbleef in de spleten van het hout. Het juweliers ambacht ontwikkelde zich midden negentiende eeuw in de regio, en richtte zich op de massaproductie van goedkope, ‘democratische’ juwelen – gemaakt van goud en zilver, maar hol aan de binnenkant – die voor de gewone man betaalbaar waren. Toen sieraden door globalisering elders nog goedkoper geproduceerd konden worden, maakte men hier de omslag naar andersoortige kleinschalige productie met kostbare metalen, van beugeldraden tot uitlaatpijpen. Bij aankomst in de regio brachten de Ornamenta-curatoren lokale familiebedrijven in kaart, waarmee onderzoekende samenwerkingen aangegaan werden.

Familiebedrijven in het Zwarte Woud zoals dat van Reisert zijn onderhevig aan de veranderingen die globalisering met zich meebrengt, en moeten een adaptief vermogen hebben. Maar anders dan grote internationale concerns zijn ze diep geworteld in de regio, en meer geneigd hiervoor blijvend zorg te dragen. Reisert vertelt ons dat veel mensen die uit de regio wegverhuizen, uiteindelijk terugkeren vanwege hun verantwoordelijkheden binnen het familiebedrijf.

Langetermijndenken zit in de aard van het Zwarte Woud, in het langzame groeien van de bomen, stelt Reisert De houtindustrie, die hier decennialang op kop liep (Amsterdam werd gebouwd op palen uit het Schwarzwald), veronderstelt het vermogen om ver vooruit te denken: als je nu een boom plant, hebben je kleinkinderen daar pas profijt van.

De curatoren van Ornamenta 2024 hebben een soortgelijk langetermijndenken aangewend voor hun triënnale, onder andere door het ontwikkelen van een aantal permanente kunstwerken in de publieke ruimte. Anders dan grote biënnales en kunstmanifestaties als die in Venetië en Kassel, die een aantal maanden met veel intensiteit plaatsvinden maar daarbuiten min of meer afwezig zijn, en zich voornamelijk richten op een internationaal publiek, zet Ornamenta in op de duurzame kunstprojecten en creatieve samenwerkingen voor en door de regio. Naast het aantrekken van buitenlandse bezoekers is het investeren in een blijvende verbreding van het kunstaanbod voor de lokale bevolking de ambitie. Het format van Ornamenta kwam in de jaren ‘80 op om steden en regio’s middels cultuur uit te lichten: kunst werd ingezet om mensen naar plekken buiten de culturele centra af te laten reizen. Maar wat blijft er binnen dit model over voor de lokale
gemeenschap, wanneer de meutes weer zijn vertrokken?

Ornamenta differentieert zich van veel andere terugkerende kunstmanifestaties door haar diepgewortelde bewustzijn van het feit dat er altijd al van alles bestaat en gebeurt op een plek waar je iets met kunst gaat doen. De meeste biënnales en triënnales zijn site-specifiek in de zin dat ze telkens plaatsvinden op dezelfde plek, maar spelen niet zozeer in op de daar aanwezige bevolkingsgroepen en geschiedenissen. De meer gegronde insteek van Ornamenta doet me denken aan het onderscheid dat kunsthistoricus en kunstcriticus Amelia Groom aandraagt tussen ‘site-specificiteit’ en ‘plaats-specificiteit’ in hun boek Beverly ‘Buchanan: Marsh Ruins’.

In hun boek bekritiseerd Groom hoe gecanoniseerde Land Art kunstenaars als Robert Smithson en Walter de Maria de afgelegen locaties voor hun site-specifieke landschapsinstallaties als ‘terra nullius’ ofwel ‘leeg land’ benaderen, en stelt de praktijk van de Amerikaanse kunstenaar Beverly Buchanan hier tegenover. De cementen Marsh Ruins sculpturen van Buchanan werden geplaatst op plekken in het Zuiden van Amerika met betekenis in de slavernijgeschiedenis, en verwelkomden de impact van natuurkrachten, die het cement langzaam lieten afbrokkelen. Haar werken zijn zodanig direct verbonden met de socio-historische, ecologische en elementaire condities van het landschap, en kunnen alleen binnen deze specifieke condities ervaren worden. Waar Land Artists de bestaande omstandigheden van een plek grotendeels verwijderden om plaats te maken voor hun kunst, en daarbij weinig consideratie hadden voor de lokale geschiedenissen en bewoners van hun gekozen locaties, is de omliggende context van Buchanans sculpturen onlosmakelijk verbonden met de inhoud van haar werk. De omgeving van het werk wordt hier niet benaderd als blanco ‘site’ of ‘terrein’, maar vanuit alle specificiteit die een landschap tot ‘plaats’ maakt.

De permanente publieke kunstwerken die Ornamenta presenteert hebben een soortgelijke kwaliteit van plaats-specificiteit. Neem het werk Haug, Rainbow Fountain door het Duits-Ijslandse kunstenaarsduo Veronika Sedlmair en Brynjar Sigurðarson, een bronzen sculptuur dat een mist uitstoot die onder de juiste weersomstandigheden een tijdelijke regenboog creëert. De elfachtige figuur is gesitueerd langs de rivier de Enz en is voor de bewoners van Pforzheim vanaf nabijgelegen voetgangersbruggen te zien. Het werk is alleen onder specifieke ecologische condities te ervaren, en speelt zo in op onze hyperlokale verbondenheid met het weer. Ook staat het werk in relatie tot het mystieke karakter van het vaak in nevelen gehulde Zwarte Woud, een plek die vele legendes kent en onder andere het toneel was voor de sprookjes van de gebroeders Grimm.

Ornamenta toont het werk van rond de veertig jonge kunstenaars, die over lange periodes nieuw werk voor de triënnale ontwikkelden. Als onderdeel van de productie probeerden zij te wortelen in het Zwarte Woud. Tijdens onze reis bezoeken we de permanente installatie ‘Inverted Paradise’ van Spazio Cura, waarvoor een verlaten, roestvrijstalen zwembad in stukken werd gesneden en als een architectonische Frankenstein opnieuw in elkaar werd gelast naast een woonwijk in aanbouw. Gedurende twee jaar maakte Thorben Gröbel, de Berlijnse maker achter Spazio Cura, samen met Van den Langenberg een inventarisatie van gebouwen in de regio die afgebroken gingen worden. Hij verzamelde de verweesde braakliggende materialen die overbleven, en die, in zijn woorden, een ‘aura’ uitstraalden. Een mengelmoes aan ornamentele elementen was het resultaat: rond het retro chromen zwembad uit de jaren tachtig bracht Gröbel bouwdelen in brutalistische en jugendstil-stijl samen.

Gesitueerd naast de woonwijk in aanbouw, in een grenszone tussen een beschermd natuurgebied en de Aldi supermarkt, functioneert ‘Inverted Paradise’ als een leefkuil voor de jongeren en andere buurtbewoners die hier proberen te aarden. De hangplek kijkt uit op een nabijgelegen bos van elektriciteitstorens in verschillende vormen en maten. Gröbel beschrijft de installatie als een ‘non-typologische ruimte’ die niet binnen representatieve normen past, en daarom plaats kan maken voor gedragingen en gebruikswijzen die in generieke publieksruimtes onwelkom zijn (‘hier plassen alle vrachtwagenchauffeurs’, grapt Gröbel). Het werk contrasteert met de uniformiteit van de aankomende woonwijk, en deed de bouwontwikkelaar in eerste instantie schrikken. Maar de buurtbewoners hebben ‘Inverted Paradise’ langzaamaan omarmd.

“De waarde van dit project is niet gebaseerd op de criteria van een exclusieve groep mensen. Het werk kan alleen slagen wanneer de mensen die eromheen leven het waarderen en er op de lange termijn zorg voor willen dragen”, vertelt Gröbel. Zijn grootste uitdaging was het leren met lokale gemeenschappen samen te werken. Het idee een permanent werk te maken in het provinciale en conservatieve Zuid- Duitsland, stootte de Berlijnse ontwerper in eerste instantie af.  Toch besloot hij zijn vooroordelen opzij te zetten en, voor het eerst, uit zijn grootstedelijke bubbel te stappen. Op de bouwplaats van ‘Inverted Paradise’ kwam hij in nauw contact te staan met vaklieden uit de regio.

Deze precaire samenwerkingen werden geïnitieerd en ondersteund door Van den Langenberg, die Görben ‘een meester van subtiel lobbyisme’ noemt. “De basis die Van den Langenberg had opgebouwd in de regio, zijn lokale relaties met sponsoren en politici, maakten het ontwikkelen van een ingebed en relevant kunstwerk mogelijk. Ik kreeg de ruimte om onafhankelijk te werken, maar werd op de juiste momenten gepusht, wanneer het project voor de zoveelste keer niet van de grond leek te komen.” Als kunstenaar wortelen op een reeds onbekende plek gaat niet
zomaar. Er is intensieve curatoriële inzet voor nodig: een diepgaande samenwerking tussen kunstenaar en curator, in tandem. Werken slagen alleen in ‘plaats-specificiteit’ wanneer er een structuur is waarbinnen de kunstenaar de nieuwe omgeving kan leren kennen; een structuur die kennismaking en aftasting prioriteert over voorgenomen plannen.

Het is een vraag die keer op keer terugkomt tijdens onze reis: wanneer is Ornamenta een succes, en wie bepaalt dat eigenlijk? Valt het te meten, met bezoekersaantallen en positieve reacties? Ondanks het feit dat er voor het project groen licht werd gegeven door gemeenteraadsleden van de centrumrechtse Christlich Demokratische Union Deutschlands en andere conservatieve partijen, volgde er na de conceptpresentatie voor de biënnale veel kritiek vanuit diezelfde gemeenteraad en de lokale media. De triënnale zou een ‘elite-project’ zijn, waarvan de inwoners van het Zwarte Woud zelf maar weinig van begrepen. Het is voor te stellen dat de communicatie van Ornamenta voor mensen buiten de kunstwereld vervreemdend is. De marketingcampagne van de triënnale brengt in strakke foto’s nostalgische stijlfiguren samen met high-tech edginess. Mantelpakjes, vr-headsets, koekoeksklokken en vapes vormen een anachronistische
beeldtaal die moeilijk te plaatsen is.

Een kunstwerk waar iedereen bij voorbaat een mening over had, is de ‘Black Ball’ van kunstenaar Yvonne Dröge Wendel, een enorme zwarte vilten bal die met hulp van publiek en begeleiders door het landschap van het Zwarte Woud rolt. “Als er iets is dat Pforzheim niet nodig heeft, is het wel een zwarte vilten bal”, sneerde gemeenteraadslid en Ornamenta-criticus Hans-Ulrich Rülke van de Freie Demokratische Partei in een lokale krant.

Van hevige reacties op haar zwarte bal kijkt Dröge Wendel al lang niet meer op. Sinds 1999 reisde ze met de ‘Black Ball’ naar onder andere Istanbul en Zuid-Afrika, waar ze het gevaarte persoonlijk door de straten duwde. ‘Black Ball’ gaat niet zozeer om het object van de bal zelf, die volgens Dröge Wendel “geen inherente betekenis of functie heeft”, maar meer over waar de bal op stuit. Vanwege de grote hoeveelheid ruimte die de bal inneemt, zit deze al snel in de weg. Binnen de context van het ‘Inhalatorium’-programma roept ‘Black Ball’ vragen op over de relationele dynamiek en onderlinge verbondenheid die openbare ruimte impliceert: objecten circuleren tussen ons, net als de lucht die we inademen.

“Afhankelijk van de situatie is die bal een knuffelding, een wapen, of een vervelend showobject,” stelt Dröge Wendel. “Sommigen rennen erop af, anderen schrikken er juist van. Iemand dacht dat het een atoombom moest voorstellen, of de geblakerde aarde, over honderd jaar.” Gedurende Ornamenta rolt de bal van dorp naar dorp, en de omgang met het object is per plaats anders. Waar de bal in het ene dorp vrijelijk van heuvels mag rollen, wordt elders een politie escorte geregeld. “Ik ben geïnteresseerd in wat een object voor elkaar kan krijgen, naar het gebeuren om zo’n ding heen”.

Speciaal voor Ornamenta werd er in het Zwarte Woud een nieuwe ‘Black Ball’ gevilt, met de hulp van ongeveer zevenhonderd vrijwilligers uit de omgeving. Samen kletsten en zongen ze tijdens het vilten, en werden ze onderdeel van een haast sprookjesachtig verhaal. Tijdens onze reis ontmoeten we een aantal van de deelnemers, die te herkennen zijn aan de kleine zwarte vilten balletjes die ze trots opgespeld hebben. Dröge Wendel duwt de ‘Black Ball’ dit keer niet zelf vooruit; er is een speciale groep begeleiders samengesteld, bestaande uit alumni van de kunstacademie in Pforzheim. We treffen twee van hen, terwijl ze de bal ‘uitlaten’ bij het kuuroord Bad Wildbad. Justus Lietzke en Johanna Heilig nemen net een pauze, en hebben de ‘Black Ball’ geparkeerd naast een idyllisch-uitziende watermolen. We mogen het van ze overnemen, en rollen de bal over paden, bruggen én over onszelf.

Meer dan een omlijnde kunstmanifestatie, is Ornamenta een totaalervaring. Via de website en het Instagram kanaal worden uitstapjes aangeprezen die aan de thematiek van de triënnale gelieerd zijn, zoals een ademhalingsmeditatie, hydrotherapie in een Kneipp-bad, en een diner bij een plaatselijke forellen rokerij. Onze Ornamenta-ervaring heeft een hoog wholesomeness-gehalte, anders dan ik, op basis van de huisstijl van de triënnale, had verwacht. Op momenten is de sfeer zó wholesome, en gericht op ‘selfcare’, dat het een beetje gaat kriebelen.

Zoals bij het kunstwerk ‘Mobile Stones’, door kunstenaar Wiktoria Wojciechowska en gallerist David Feulner, dat een serie edelstenen presenteert, gepolijst in de vorm van smartphones. Het werk biedt, in de woorden van Ornamenta, een aanleiding tot reflectie op onze, vaak uitputtende, relatie met onze sociale gereedschappen, en op de emoties die bovendrijven terwijl we klikken en scrollen. Een associatie met de afschuwelijke beelden op social media van de genocide in Palestina is snel gemaakt, maar wordt nergens genoemd. Misschien vanwege de positionering van de triënnale in Duitsland, een land dat bekendstaat om strenge censuur van elke kritiek op de staat Israël. Ornamenta’s focus op helende rituelen valt te plaatsen, want de voorbereidingen van de triënnale begonnen tijdens de Covid-pandemie. Wanneer een project op zulke lange termijn ontwikkeld wordt, verdwijnt de urgentie om binnen een programma op acute politieke gebeurtenissen te reageren wellicht naar de achtergrond. Toch zou ook de mogelijkheid voor een snelle respons op urgentie politieke gebeurtenissen meer ingebouwd kunnen worden in een langdurig proces. Worteling zou niet ten koste moeten gaan van het reactievermogen van een kunstmanifestatie.

Per definitie vindt een triënnale driejaarlijks plaats. Bij Ornamenta duurde het vijfendertig jaar voordat er een vervolg kwam, in plaats van twee. Of de triënnale ditmaal bestempeld zal worden als een succes, en in de toekomst verder wortel schiet, is de vraag. De meeste bomen hebben ongelijkmatige groeiringen.

Het artikel ‘Ongelijkmatige Groeiringen’ door schrijver en beeldend kunstenaar Dagmar Bosma is gebaseerd op een bezoek aan het noordelijke deel van het Zwarte Woud in gezelschap van kunstenaar Yvonne Droge Wendel, curator Jules van den Langenberg en Tubelight redactieleden Jip Hinten en Veerle Driessen.

Bosma sprak in Duitsland met Dr. Philipp Reisert, ondernemer in edelmetaalrecycling; Nina Kopp, architect; Bettina Schonfelder, directrice Kunstverein Pforzheim; Thorben Gröbel, kunstenaar; Makan Fofana, filosoof en futurist, en Yasemin Keskintepe, curator; Katharina Wahl, curator. Dit artikel is tot stand gekomen met dank aan het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie en het Mondriaan Fonds.

 

Women should never be content being invisible.

File:Katja Raganelli 1992.jpg
Katja Raganelli working on a film in 1992, Konrad Wickler, 1992

This year, the International Film Festival of Rotterdam promised to shed light on storytelling that aims to connect. With this in mind, the festival hosted the first international retrospective dedicated to German director, documentarian, and film historian Katja Raganelli, showing several short documentaries she originally made for television. Raganelli centers female filmmakers in her documentaries, educating the masses and inspiring curiosity towards the creators and their legacies. She is known for portraits like I Am Wanda (1980) and Longing for Women: Dorothy Arzner (1983). However, the first of many subjects in Raganelli’s documentaries was Agnès Varda. In 1977, Katja portrayed the grand dame of the French Nouvelle Vague in Les Femmes Sont de Nature Creatives: Agnès Varda, also known as Women Are Naturally Creative.

During the shooting of Varda’s Lune chant, lautre pas (1977), Varda invited Raganelli into both her actual home on Rue Daguerre and the constructed home on the film set. Varda shares her approach towards filmmaking, creating a safe and free environment to play in, centered on the need to include women in film. During that time period, female roles were tailored to support male characters. But Varda emphasizes female subjectivity, both on- and off-screen. She wishes to represent reality through filmmaking, which means the inclusion of female directors, writers, actresses, producers, camera-operators, and editors. The visibility of women allowed them to be more than objects of male desire. Varda narrates her process, describing how she likes to have her children around as much as possible, and the subjectivity of her female characters.

Varda liberates herself from the constraints of concrete plans and storyboards. Instead, she takes inspiration from light and space. For instance, Raganelli films Varda’s approach to framing in Lune chant, lautre pas, and the possibilities created by the set. Raganelli greatly admires the spontaneity and determination with which Varda created her films. She embraces conquering the unknown, trusting the people involved, but most of all, allowing the film to form itself. Ragnelli’s portrait makes clear how Agnès Varda became the inspiration she remains today, a woman to look up to in the grand scheme of film history.

Similarly to Varda’s spontaneous attitude to filmmaking, Raganelli insists on coming prepared and well-read in order to portray her subjects, but also welcomes spontaneity in the moment. She emphasizes the need to meet them as they are, as people. Her interview style consists of simple questions rather than an intellectual approach to film techniques and detailed philosophical interviews. Raganelli likes to let the conversation flow into talks about the nature of reality. While making Les Femmes Sont de Nature Creatives: Agnès Varda, Raganelli learned to become intimate, especially in documentaries. One does not have to be an acclaimed critic but should try to be personal and open.

Having conversations on a human level, Varda shares her views on motherhood, financial insecurity, livelihood, and the merging of family and filmmaking. For instance, Varda’s five year old son Matthieu, comes in during one of the interviews. Varda lets him interrupt and admits she cherishes this moment because it shows the reality of motherhood. Male filmmakers have their wives or nannies look after their children off-camera, but they do not show this reality. For Varda, this moment reveals no division between filmmaking and domestic family living. Even so, she wishes her children were more



involved, but only if those moments were spontaneous. Ultimately, this is what Varda and Raganelli seek: a closer image of reality.

In the 1960s, producers tried to uphold an estrangement of female creatives due to a misogynistic lack of trust in female filmmakers. After the screening, Raganelli recounts from personal experience how it was common practice to have a male director on call as backup for a female director, in case she would fail in her duties. In Women Are Naturally Creative, Varda states the only way to make the films she wanted was to produce them herself, even when this meant continuous financial risks. Financing came from government institutes, creative friends, and colleagues. For some films, Varda pre-sold to distributors before shooting them. Raganelli experienced the same issues with financing. However, she saw an opportunity whenever a female filmmaker was interested in collaborating on a documentary. A positive side to this independent way of filmmaking was a particular flexibility in her practice. Being a female filmmaker in the 60s and 70s was a risk. Raganelli and Varda represent the importance of visibility of female filmmakers. Women should never be content being invisible.


Alongside Raganelli’s portrait of Agnès Varda, IFFR programmed Varda’s Lópéra-mouffe (1958), Résponses de femmes : Notre corps, notre sexe (1975), and Ulysse (1983). In the three short films, Varda seeks to visualize the subjectivity of humanity, womanhood, and memories.

Should we believe everything we are told?

Fabula van Michiel ten Horn opent 54ste editie Internationaal Film Festival  Rotterdam - ​Allesoverfilm.nl | filmrecensies, hardware reviews, nieuws en  nog veel meer...
Fabula, Michiel ten Horn, 2025

Thursday night the 54th edition of the International Film Festival of Rotterdam opened its doors for the grand public at the Oude Luxor with Michiel ten Horn’s Fabula: a crime-packed black comedy infused with elements of fantasy and folklore. Vanja Kaludjercic, Festival Director of IFFR, introduced the film with a speech about the way that cinema changes the way we look at life and relate to one another.


Divided in several chapters, Fabula follows Jos (Fedja van Huêt), a provincial criminal and self-proclaimed loser much like the generations before him. But unlike his ancestors, he is determined to get to the bottom of his family’s misfortune. Together with his brother Hendrik (Georg Friedrich), his son-in-law Özgür (Sezgin Güleç), and his father Lei (Michiel Kerbosch), he encounters a host of mysterious characters who bring him closer to the answers he seeks. But when a criminal dealing goes awry and one of the brothers disappears, the film leans into the relationship drama between the remaining family members. Fabula depicts the nuanced dynamics between Jos and the supporting characters as they evolve from suspicion to trust. Ultimately, Fabula suggests that being a family means being partners in crime, no matter the circumstances.


Previous to the screening, director Michiel ten Horn explained the many inspirations that sparked this particular story, the biggest of which was the location: Limburg. The region and its landscapes provide grounding for the magical and fantastical elements of the film, as well as for the criminal activity that sets the plot in motion. According to Michiel ten Horn, it was a challenge to balance these various elements, and to close the film with a smaller ending. Especially after having worked on it for eight years, with a larger than life magical narrative, it can be quite the task to return from absurdity to vulnerability. “Coming home a great player, with fortune and abundance,” as Jos would say.


Fabula is a fable, one that connects people in spite of misunderstandings. Its dialect and niche folklore, incorporating elements such as Carnival, the traditional dish called ‘vlaai’, and the protection of the village by train conductors, lighten the deeper themes of misfortune, drug abuse, and personal trauma, and instead make space for transnational cultural understanding. Whether the Limburgish dialect is practiced to perfection matters less when the viewer is brave enough to dive head-first into the mystery. Fabula’s absurdity makes it an Alice in Wonderland-style adventure with a loser called Jos in its midst. Fairytales used to teach the difference between good and evil, but Fabula is here to tell a new tale: “Good is not all good. Bad is not all bad.”

The works in Katoenhuis expand the concept of cinema out into a three-dimensional space, and in doing so reveal both its possibilities and its limits.

Alice, Bob, Carol and David - IFFR EN
Alice, Bob, Carol and David, Viktor Timofeev, 2024

Entering the Art Directions exhibition in Katoenhuis during the 53rd International Film Festival Rotterdam, the visitor is greeted by a screen displaying four figures: Alice, Bob, Carol, and David. Their names suggest individuality, yet signify archetypal cryptographic placeholders. Powered by the Unity game engine, the four move in a delineated but open gray field, improvising responses to narrated prompts and at times interacting with one another. The work by Viktor Timofeev, homonymously titled Alice, Bob, Carol and David, stimulates reflection on the nature of autonomy and control, exploring the boundaries of free will in both the characters and the viewer. 


It is a fitting introduction to the exhibition in Katoenhuis as well as to the role of Art Directions as a subsection of the film festival. Consisting of immersive media, performances, and installations, Art Directions “allows audiences to explore the possibilities of cinema and the moving image outside the bounds of a film theatre,” as IFFR Festival Director Vanja Kaludjercic explains. Yet if the language of cinema has long been defined by these same bounds- by the immobilization of the viewer and the complete control of their gaze within the black box- then what does it mean to release both subject and work into a three-dimensional space? 

Leaving the first room and entering the main corridor of Katoenhuis, the visitor is confronted with precisely this question. Curtained doors extend along either side of the hall, offering the opportunity for exploration without a suggested itinerary, and the visitor is made intensely aware of their own freedom of movement within the structure. Consequently, the works themselves are liberated from the temporal linearity of traditional moviegoing. Without a set beginning and end, subject to be viewed in their entirety or in pieces, they each experiment in their own way with the meanings that can be created by the audiovisual medium in the exhibition space. 

Brown Bodies in an Open Landscape are Often Migrating - IFFR EN
Brown Bodies in an Open Landscape are Often Migrating, Basir Mahmood, 2024

In Brown Bodies in an Open Landscape Are Often Migrating, Amsterdam-based artist Basir Mahmood collaborated with a Lahore-based film crew to reinterpret videos taken by migrants on their arduous journeys from South Asia to Europe. He conveys the fragmentation of these videos via the screen itself, folding it into three sections with three concurrent views. The dimensional triptych of landscapes, body parts, equipment, and screenshots challenges the illusion of spatiotemporal unity created by traditional cinematic forms; rather than portray a trajectory from point of departure to point of arrival, from beginning to end, Mahmood evokes the disorientation of the migrant experience by centering the physical discomfort, communication difficulties, and unforgiving landscapes that characterize these journeys.

La Quema (del Planeta "B") - IFFR EN
La quema (del Planeta “B”), Francisco Baquerizo Racines, 2025

Where Mahmood uses the freedom of the installation format to fragment geography, Ecuadorian artist Francisco Baquerizo Racines uses it to complicate linear chronology in his work La Quema (del Planeta “B”). The installation plays out on two screens, one placed in front of the other in the space. On the front screen, a papier-mâché model of a Dutch East India Company galleon is constructed in the Ecuadorian port city of Guayaquil. On the back screen, the galleon is doused in gasoline and set alight in an adaptation of the mestizo tradition of burning año viejo dolls on New Year’s Eve. Both the building and the burning of the ship is a collective activity, with a small crowd of onlookers commenting and joking as the paper ship goes up in flames. 

The work refers to the colonial history of Guayaquil and the burning of the city by the Dutch Nassau fleet in the 17th century. Through the present-day application of a local tradition to this historical event, Racines collapses the distance between past and present. Yet by doubling the act of burning, he also creates ambiguity and tension between cyclical repetition and progression. The positioning of the parallel screens further confuses the linearity of time; while entering the installation, the visitor witnesses the building and destruction of the ship in chronological order. While leaving, the visitor again passes the building of the ship that they have already seen burn, turning the act of watching into re-watching, and construction into re-construction. 

Extramission: The Capture of Glowing Eyes, Jessica Sarah Vrinland, 2024

The work Extramission: The Capture of Glowing Eyes by artist-filmmaker Jessica Sarah Rinland likewise bridges time and place to investigate colonial practices in history and present-day. Yet in juxtaposition to Racines, her investigation operates via the act of care. 

Entering the space of the installation, the visitor weaves their way between boards displaying pages pulled from early 20th-century issues of National Geographic: all articles on the development of the nighttime camera-trap invented by George Shiras III. Overlooked in the history of this invention is its origins in the hunting practices of the Ojibwe people. At the far end of the room are two screens joined like pages of an open book. On the left, a thermal image camera captures the meticulous work of conservators of taxidermy at the Natural History Museum in London. Their body heat reflects off the cold metal of the institutional surroundings and lingers on the skin of the creatures as the conservators suture incisions back together, tweeze bits of antlers, and insert glass eyeballs. On the right, infrared camera footage captures the reintroduction of endangered animals from Europe back into their native habitat in Argentina.Rinland’s work is by far the quietest of the exhibition; the soft murmurs of the conservators are overlaid with the scuffling of the nocturnal animals as they explore their new habitat and nurture their young. Yet beneath the apparent calm of these actions lies the implicit violence of colonial extraction, forcing the viewer to ask how these practices and animals arrived to where they are today. Extramission directly examines not only what we see, but by what means we see.

Show Me the Light — VR Silent Disco - IFFR EN
Show Me the Light, Mila Moleman, 2024

Behind another curtained door, in a room bathed in neon, technologist and artist Mila Moleman steps beyond questioning the technologies of sight to controlling them in her VR piece Show Me The Light, a silent disco set to the pace of rapid societal development. After being fitted with a VR headset and headphones, the visitor is led onto a neon-lit dance floor. The VR world rises around them as an infinite metropolis of identical gray block buildings under a red sky, expanding at an unstoppable pace as the music of Brass Rave Unit fills their ears. The visitor stands on an anonymous platform, powerless to do anything but watch and dance along.

Advances in VR fulfill the dream of freedom from physical and visual constraints of moviegoing, inviting the viewer to become an actor within the fantasy world. But Moleman’s piece reveals the limits of this freedom. If the world is virtual, why does it feel impossible to step beyond the edges of the platform? Or to halt the breakneck ‘progress’ of history as it careens towards a seemingly apocalyptic end? In Show Me The Light, the visitor becomes Alice, Bob, Carol, and David: trapped within a pre-designed world, free only to respond to prompts from a greater power, and unable to look away. 

The works in Katoenhuis expand the concept of cinema out into a three-dimensional space, and in doing so reveal both its possibilities and its limits. Most importantly, they highlight the fragile conditions of control that keep dominant narratives in place, both in cinema and in history. The moment the languages and technologies of perception are changed, a whole world of stories and experiences is opened up.  

The 2025 edition of Art Directions was curated by Eva Langerak. Read our interview with her here.

 “I think for both the future of artistic practice, but also as an interesting social experiment, Art Directions are unmissable.”

Image courtesy of IFFR

International Film Festival Rotterdam has long been a leader in pushing the boundaries of cinema. It is one of the first film festivals in Europe to incorporate ‘encounters’ where the cinema and art meet. Today this focus on the interdisciplinary finds its home in the Art Directions section. Described by the festival as ’the space where the festival steps out of the screening room,’ the section is divided into four programs: Performances, Immersive Media, Installations, and Sound//Vision.

After previous work with Art Directions over the past few years, Eva Langerak assumed the role of curator for the 2025 edition. With a master in Arts and Cultures from the UvA and the VU, Eva has worked at both the Stedelijk Museum in the photography and time-based media department, and the EYE Film Museum as member of the exhibition team. She brings an experimental, interdisciplinary approach to her work with IFFR, informed by her background in conceptual art and a strong interest in the interaction between works and the spaces that house them. We discussed the trends of this year’s program, the process of curating within the festival space, and her plans for next year.

When you’re approaching the curation of Art Directions, do you consider these works as complementary to the film world, or as an extension of the cinematic medium?

The art world and cinema flirt with each other. But art has various media; depending on the story that they want to convey, artists choose a medium that fits. In cinema, film is the only medium of expression. So I think that the Art Directions section stimulates discussion on the question: what is cinema? At the same time, it also shows us the interesting and expansive qualities that film has within an art section and how film is not just something that is static but also something that can be sculptural, something that quite literally fills a space and sets a mood. So there is a lot of dialogue between these two sections.

IFFR has always been about experimentation: not only showing the mainstream, but also showing what there is in the peripheries. And this experimentation with film in the arts is part of that periphery, it’s part of that experimental character that defines IFFR.

Would you be able to identify a thread or a theme within the Art Directions section this year?

I think that all the artists are trying to investigate the various ways in which film exists in our lives, not just in the artistic sense, but also in the more practical or scientific way. For example, they’re investigating how these media came to be and how we can use them to decolonize and to reflect upon how certain ideas have come into our collective consciousness. Because film and the arts play a very important role in manufacturing our collective memory or identity.

Extramission: The Capture of Glowing Eyes, Jessica Sarah Vrinland, 2024

For example, the work by Jessica Sarah Rinland, Extramission, uses the night vision camera and the thermocamera to investigate the invention of that camera, which was based on the hunting practices of the Ojibwe people that the scientist George Shiras took. So there is this idea of extraction. By using these mediums and by investigating how they came into being, she’s making us aware that what is now part of our current knowledge system or our tools with which we investigate the world, they’re not objective.

La Quema (del Planeta “B”), Francisco Baquerizo, Racines, 2025

The same goes for Francisco Baquerizo Racines, who in his work La Quema (del Planeta B”) uses the ritual of burning to cleanse a colonial history of Guayaquil in Ecuador. There, the camera is used as a tool for collective gathering. Rather than extraction, it’s about connection. He’s also trying to bridge a distance within time. In the film, he burns a papier-mâché replica of a VOC ship, referencing an episode from the 17th century when the Nassau fleet of the Netherlands allegedly burned down Guayaquil. But the burning of these papier-mâché dolls is a ritual of cleansing, which he’s using to cleanse this colonial past by bridging the burnings.

Brown Bodies Moving in an Open Landscape Are Often Migrating, Basir Mahmood, 2024

That act of bridging is also something that you see in Basir Mahmood’s work, Brown Bodies Moving in an Open Landscape Are Often Migrating, where he is directing his film crew in Lahore, trying to bridge a distance through film. I think that the bridging, connecting, trying to investigate the origin of this medium as well to reflect on a problematic past and to find quite literally a new vision for a brighter future is what unites all these works.

Could you talk a bit more about where the projects in this section come from?

A lot of these works have come to us in an open call, some are scouted, and some are co-commissioned. We have a very active role in contributing to this sector by co-commissioning works. I think it’s an aspect of the festival that leads to very interesting transnational collaborations like the one we’re doing now with Tabakalera. So for next year where I will be curating, I hope to find some overarching narrative, and to curate with the intention of showing the current state of the arts moving image and immersive media, as well as to find resonance with the film program.

I think it’s quite interesting that the festival opens itself up to that kind of knowledge, and I’m looking forward to find where these two meet.

How do you feel that the film and arts spaces differ, and how do you approach curating art within the film festival?

Film is durational; it has a beginning and end. You need to be in that cinema space, and when you miss it you’ve missed it. On the other hand, art festivals and biennials are long exhibitions. So to merge that with the film festival is quite interesting. What would it mean for the arts if we were to have that same mingling of audience and that same confrontational togetherness?

What I find very interesting is that when you’re watching a work within the space here, maybe you don’t finish the whole work—you walk away or you come back to it again. There’s a freedom of movement within the space. But if you walk out of a film in the cinema it’s quite a statement. You don’t have that direct feedback in an exhibition space. By placing an exhibition within a film festival, you experiment with what an exhibition can or should be. And that is something that I don’t have anywhere else. 

I like that this is a space for experimentation, and that is something I really want to protect—to give trust to the artists and to say, “here you can experiment”. We’ve had artists making their first film work, or filmmakers making their first installation here. And that’s something that can exist in the festival setting.

Lacuna, Maartje Wegdam and Nienke Huitenga Broeren, 2025
Image courtesy of Jan de Groen

This program is called Art Directions and you did mention a bit about next year’s programming. How do you think the role of the arts within the festival circuit will develop in the future? Is the space for this kind of work expanding?

During one of the discussions that we had with other curators of festivals and of the Biennial, they were talking about space as being the most problematic thing. How do you find space? Where is the space? I think it’s not just a problem within the festival. It’s a bigger problem of the commodification of space and a problematic housing market and late capitalism in general. But what I like about the festival is that it creates a world outside of reality. For just a little bit, your whole idea of time totally disappears and you’re just in the festival. This is something that museums and institutions in general cannot do at the moment, because they are so concrete, they are within the boundaries of their own space. But the festival has the potential to pop up, to move around, to occupy space, and to create space where ideas can be shared. That is what festivals are about: bringing people together from around the world and having them exchange different ideas. For arts festivals in general this is the most magical thing, and conceptually the most interesting as well.

We need places of experimentation, especially within the current political climate: to have these spaces where some things can be contested, where you can take a risk. I think that a lot of institutions are careful now with their programming because of the risks that come with certain decisions. But festivals have the potential to defy these rules or constructs. For artists, this is the place where you can experiment with different formats and you don’t have to be afraid of filling galleries for three months. I think for both the future of artistic practice, but also as an interesting social experiment, Art Directions are unmissable for the future.

It does feel very special to be here right now during this time, and to see these installations and these projects in spaces that were not necessarily meant to be exhibition spaces.

Here in Katoenhuis, we’re showing work in an old warehouse. It’s not a black box, it’s not a white cube. We are across from the Food Bank Rotterdam, and we have given them tickets to come see the exhibition. This is a periphery area where a lot of interesting social groups come together; some artists have their studio space here because the rent is cheap, and there are also many people working in industrial structures and warehouses. But they’re all quite curious what’s happening here and we bring them in. Some people that are joining for tours would potentially not go to a museum or to a cinema, but because we create this experimental pop-up space, they’re inclined to come in and experience. That’s what the festival allows for: to make use of spaces and to investigate what they could mean to the works. You always have to find a dialogue with the space in which you curate the work.

Growing Pains

Veerle Driessen

This is a paraphrased version of the speech performed on January 11 at the opening of Growing Pains at Willem II in Den Bosch. Growing Pains will run until January 26, and is an exhibition with works of ULRIXA.

ULRIXA consists of six visual artists (Eva van Ooijen, Ivo van den Baar, Karma Hamed, Nicole Driessens, Sixin Zeng and Wout Peeters) who each have their own art practice, and at the same time come together to realize the shared ambition of joining forces.

In Growing Pains, ULRIXA steps outside the context in which it originated: the Apprentice Master program of Kunstpodium T.

Last spring, I met ULRIXA for the first time. It was at Kunstpodium T in Tilburg, and I remember it as a cold and dark evening although it was March. ULRIXA told me she was struggling with her identity in a conversation that felt very genuine and intimate to me, especially since we did not know each other. The intimacy of the conversation perhaps reflected the intimacy of the works that she showed.

I remember a tiny bright blue window made from the netting you can find on scaffolding when buildings are being renovated, I remember different views from her different homes. I remember a lot of self-portraits, some colorful and some not at all. I assumed they said something about the different sides of her. I remember her showing artworks she was never satisfied with before, which is a very ballsy thing to do, or cuntsy I should maybe say. I remember maps of the places she grew up in, and I remember a story about an artwork she started, and her mother finished.

I met her for the second time a few days ago, in the space of Willem II. The install of Growing Pains was in full swing. For everyone who knows the spaces of Kunstpodium T it’s not hard to believe ULRIXA experienced growing pains. The small and maze-like architecture of Kunstpodium T granted comfort and safety for the personal stories I just mentioned. These cigar factory halls pushed ULRIXA to scale.

The intimacy has not fully left the work of ULRIXA. You will find a blue window again that invites you to have a look into her world. Her world of being a pregnant woman at the moment, a curious pregnant woman apparently, because she peaked into the future with having AI make a portrait of her kid. Perhaps the most intimate are her new self-portraits, which are not portraits from her physical appearance but from the energy around her.

I would say her energy is different from last time. She did grow, and not only physically. The view from her window has changed a lot because of it, and with that perhaps her view on other things. Building on her personal experiences and her moral compass, her works are now less intimate and more outward, focusing on big issues. In the work on the back wall, she connects her bond with the plants around her house with the burning Amazon, and when I look at it I personally cannot help imagining the footage I encountered in the past days showing LA on fire. As a woman that needs to present herself publicly, issues like femininity and confidence and what that looks like combined, arise. She captured that in the power pose installation, where she uses glass negatives to find out whether the effect of power posing is as helpful as one of the most watched TED talks claims. Then there are sound bites as a result of ULRIXA looking into her culturally ambiguous background, which is a more widely relevant story since so many people have migrated, and so many more people will migrate, both mentally and physically, having to adapt to a new part of their identity. An identity that is not only tied to yourself, your body and your aura, but also to your context.

ULRIXA is many identities. When I look I can see that clearly, but I also clearly see where they overlap. I invite you all to discover the diversity in ULRIXA’s many faces, and the way they look alike.

Sunny Implo, Louis van Gasteren en Fred Wessels. The sequence of pictures was produced at Cinetone Studio in Amsterdam in 1969 © Louis van Gasteren, Amsterdam.
Sunny Implo, Louis van Gasteren en Fred Wessels. The sequence of pictures was produced at Cinetone Studio in Amsterdam in 1969 © Louis van Gasteren, Amsterdam.

When working in the arts there is often no clear distinction between professional and personal time. Evenings and weekends are spent and needed for attending openings and exhibitions, maintaining social ties and friendships, keeping up with art theory, and developing your opinions and observations. All those add up to becoming a better art worker with more opportunities, am I right? “Art life” sometimes feels like one big to-do list where ‘calling a friend’ or ‘having lunch’ becomes part of work obligations and networking. Are people assessing whether precious time can be spent with one another? That is a thin line between tactical and genuine intentions. In this scenery, there is the possibility that sincere, autonomous, playful interests can be drained away and that every moment can be seen as a productive one. 

The invitation to contribute to this publication raised an initial thought: In sleep we are never ruled. Withdrawing from the world, detaching from all immediate thoughts and letting go, seems to be the maximum cut-off from being productive. My afterthought was that this is somewhat of a general assumption to say so. Sleep seems to be the ultimate break from productivity and, at the same time, is also merely necessary to keep continuing creating. Sleep, in this sense, is an inspiring process: in order to unwind and fall asleep, one has to findone’s own autonomous zone. Isn’t that same autonomy equally necessary to come to inspiration for an independent process, to create a work of art, write something or make an exhibition? In that sense, they are interconnected processes, flourishing oftentimes without too much influence, to eventually get back to being productive.

This text follows the structure of the three stages of one night of sleep: closing eyes (stage I), light sleep (stage II) and deep sleep (stage III), explored through three art practices that inspire and trigger states of rest. The first stage, Louis van Gasteren and Fred Wessels, follows the unwinding process of an affective work. The second stage describes Mladen Stilinović’s and Vlado Martek’s ideas on laziness. Finally, the deep sleep stage settles in with Yoeri Guépin’s practice. Through the curation of these three art practices, I present several ideas on what production accumulates, distracts, how it rules, what it ruins and how rest plays a part in it. This text is written in hesitation and doubt, through examples of art (historical) practices and based on personal reflections. It’s an acknowledgement of questions and contemplation, which are just as much a practice of rest between ideas and dreams.  

I Louis van Gasteren & Fred Wessels 

In 1969, The artists Louis van Gasteren and Fred Wessels created the work Sunny Implo ,with the intention of placing a series of round circular bubbles on every street corner in the city. People would pop their heads into the two-and-a-half-meter-long artwork, with a 60 cm opening at the bottom. The suspended sphere swayed vertically back and forth, at a speed barely perceptible to the spectator. Inside, 400 points of light and 24 speakers played music designed to have a psychotherapeutic effect of disorientation and isolation for calming down. The two artists offered passers-by a moment of rest -to hear their own beating heart – while being in the middle of the frantic city. After launching the artwork at the Stedelijk Museum Amsterdam in 1970, the project was unfortunately never realized as street furniture.1 It could have generated an interesting rhythm of rest zones throughout the city. Imagine all those daily stimuli being slowed down for a moment: It would contribute to stimulating subconscious processes. 

There is a huge emphasis on being productive to realize ideas and dreams among art workers. There are roughly two curves in navigating the arts. The commercial art market on the one hand, and situated subsidized art projects on the other. Those who do not participate in the gallery world, explore the subsidy field and make (adapted) plans within one of the advanced artistic schemes.2 Funds are the fundamental boosters in realizing ideas. It’s an advantage to work along an infrastructure that promotes building on your artistic career through time and research. Applying for funding creates a first step for a hypothetical project. The first idea – a potential outcome – is ‘set in motion’. A first step in a process with a purpose. Although project grants create time and space to experiment – there is always a goal in mind. An idea can be developed into a result in many ways, with some end goal being pursued. I wonder if that rather ‘active’ process of applying, still allows enough mental space to (subconsciously) be creative, to play, and experiment?  How do we practice laziness? 

The social psychologist Devon Price speaks in his book The Laziness Lie about “deeply ingrained cultural beliefs” that each of us absorbs throughout our lives about the value of work and the danger of laziness. In The Laziness Lie Price states that our value as human beings is tied to our productivity. No matter how busy we are, we should always ignore them and do more. Price explains that people today do far more than nearly any other period in history, but most of us often still feel like it’s not enough.3 In parallel to Price, the artist, poet and academic Tricia Hersey manifests with her book Rest Is Resistance the potency of rest and encourages to retreat from the ever-evolving neoliberal capitalist productive mindset. She examines how we have to become less attached to the idea of productivity in order to unravel from capitalism, and more committed to the idea of rest as a portal to just be. Taking naps or any form of rest (might also be just sitting and staring) has a disrupting power of current structures and stresses, which makes space for imagination, invention and restoration. It would in turn  regenerate curiosity and take away the consumed feeling.4 

II Mladen Stilinović & Vlado Martek

The artist Mladen Stilinović considered being lazy a form of political resistance and at the same time a method of achieving autonomy in art. He regarded non-activity as a fertile state to achieve independent creativity. In the series Artist at Work (1978), the artist Mladen Stilinović captured himself in several black-and-white photographs. Instead of being in a studio, where we would expect an ‘artist at work’, he shows himself in bed in various states of apparent sleep and wakefulness. In some photos, he appears to be daydreaming, while in others he lies staring at the ceiling with his eyes open or looking ahead. His own presence is at the centre. With his laziness, he tried to ‘de-symbolize’ the untouchable working-class culture in former Yugoslavia. With anarchic and cynical rebellion, he wanted to mock socialism. It’s an act of protest, showing his attitude towards socialist working-class culture on the one hand and the production obsession of western capitalism on the other.

Almost two decades after Artist at Work, Stilinović, together with the artist Vlado Martek, wrote the short manifesto The Praise of Laziness in 1993. The text reflects Stilinović’s 1978 work, praising the virtues of laziness and declaring that “there is no art without laziness”: ‘Laziness is the absence of movement and thought, just dumb time – total amnesia. It is also indifference, staring at nothing, non-activity, impotence. It is sheer stupidity, a time of pain, futile concentration. Those virtues of laziness are important factors in art. Knowing about laziness is not enough, it must be practised and perfected’.5 Rest liberates to a core that ensures curiosity and creativity. Stilinović and Martek considered laziness as a form of political resistance and at the same time a method of achieving autonomy in art. In fact, non-activity is in that regard a fruitful state to achieve independent creativity. 

III Yoeri Guépin

The idea of rest also brings me to the wish of structuring the representation of the artist and their work differently. The finalization of an exhibited work doesn’t always emphasize the making process.. The representation of less result-based works, allows a different relationship between artist and viewer. It can make the questions, doubts, and all the levels of the eventual outcome of an artwork or project, even more accessible and eventually deepen the understanding of an artistic practice. 

In my own curatorial practice, I would like to feature more artists that share their insights of the working process. The process with the artist Yoeri Guépin for his presentation during the group exhibition Plurals, felt, loud exemplifies such a process. In the course of preparations, it became clear that the moment of the exhibition would disrupt a long-term project. His art practice consists largely of projects where he brings vulnerable people (from different vulnerable stages in their lives) together in gardens and other ecological settings. At the time, he was working with his father and grandmother on the film The Smallest Gesture in which they link the loss of biodiversity and industrial forms of agriculture to his father’s dimentia. We tried to surpass the ‘final stage’ of representation and discussed how to actually use the exhibition space as a work – and storing space – to support his ongoing project. His collection of seeds of medicinal plants, which he collected for his ongoing project, were dried in the exhibition space. We would present that part which would allow him to see that moment as a dialog within the longer-term project. We planned one workshop and a collective gathering to collect the dried seeds at the end of the exhibition together with the audience. The drying of the seeds and workshop were part of a cycle in the continuation of his practice. The space was used to address a component that was currently at the center of the development of his work. Through showing those ‘live practices’, it opened a dialogue for the artist himself and made his intrinsic and social processes visible to viewers.

In this sense, the exhibition space can also function as an in-between space towards the development of a new work or the addition of a new layer to an existing work. Exhibitions mostly rely on the representation of works or projects that are completed and therefore representative. However, the institution or environment where the art is represented, can also be counted as a moment of rest for art (practices). Institutional settings can interrupt and provide an environment to contemplate (with the audience) which eventually makes the work or exhibition vulnerable – while at the same time the whole is not being ruled by an initial idea(l). 

Interrupting a productive process with a rest mechanism can be done by pausing plans, naps or not going to an opening for once. Consequently, autonomy, taking a step back, will make sleep delightful. Sleep is ultimately a form of inspiration for the art world. There needs to be enough distance from all the distractions – to get to sleep and rest. The same applies to art, which is a form of independence, often requiring distance to achieve autonomy. 

Annosh Urbanke (1992) is an independent curator, art critic and researcher.

footnotes:

1 Magic Center: Art and counter culture 1967-1970, https://www.stedelijk.nl/en/exhibitions/amsterdam-the-magic-center (accessed 20 March 2024).

2 Collaborative structures based on self-organization are left out, as the piece wants to talk more about individual processes. 

3 Robert Raymond, “Laziness Does Not Exist: An Interview with Dr. Devon Price” Protean Magazine, 29 July 2021, https://proteanmag.com/2021/07/29/laziness-does-not-exist-an-interview-with-dr-devon-price/ (accessed 20 March 2024).

4 Tricia Hersey, Rest Is Resistance (New York: Grand Central Publishing, 2022): 149-150.

5 Mladen Stilinović, The Praise of Laziness (Rome: Gato Negro Ediciones, 2015): 23.

Yoeri Guépin, The Smallest Gesture, 2023 during the exhibition Plurals, felt, loud: Dolf Henkes Prijs tentoonstelling in TENT, 2023. Photo by Aad Hoogendoorn.
Yoeri Guépin, The Smallest Gesture, 2023 during the exhibition Plurals, felt, loud: Dolf Henkes Prijs tentoonstelling in TENT, 2023. Photo by Aad Hoogendoorn.

Penningmeester & Algemeen bestuurslid
Tubelight publiceert korte, kritische besprekingen van kleine presentaties in de hedendaagse kunst. Het tijdschrift Tubelight verschijnt vier keer per jaar en is gratis verkrijgbaar bij ruim 200 galeries, kunstinstellingen en boekhandels in Nederland. Tubelight is een onafhankelijk on- en offline platform voor kunstkritiek, dat ruimte biedt aan kunstenaars, schrijvers en denkers om opvattingen over kunst te delen. Opbloeiend schrijftalent publiceert er naast (inmiddels) bekende kunstcritici, curatoren en kunstenaars. Tubelight komt geheel onbezoldigd tot stand en wordt gefinancierd uit inkomsten door advertenties, abonnementsgelden en bijdragen van ambassadeurs.

Voor versterking van het bestuur is Tubelight op zoek naar twee nieuwe bestuursleden:

  • Penningmeester
  • Algemeen bestuurslid

Het tijdschrift Tubelight en de website tubelight.nl worden uitgegeven door Stichting Tubelight. De verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke richting en invulling van zowel het tijdschrift als de website ligt primair bij de redactie. Het bestuur vormt een kritisch klankbord voor de redactie en bewaakt daarbij het langetermijndoel van de Stichting, namelijk de instandhouding van Tubelight als platform voor kunstkritiek. Om dit doel te verwezenlijken zoeken we naar bestuursleden met bestuurlijke kwaliteiten, een sterk netwerk, relevante ervaring en inhoudelijke expertise, die mee kunnen denken over de koers van Tubelight. Naast een algemeen bestuurslid is de stichting specifiek op zoek naar een penningmeester. Verantwoordelijkheden van de penningmeester zijn het in de gaten houden van de financiën en het opstellen van de jaarrekening.


Praktische informatie
Het huidige bestuur bestaat uit Annabelle Binnerts, Lars Meyer, Masha van Vliet en vertrekkende leden: Geeske Pluijmers, Esmee Postma.
o Bestuursvergaderingen vinden fysiek of digitaal plaats
o Het bestuur vergadert twee a drie keer per jaar
o De functie vergt een tijdsinvestering van gemiddeld vier uur per maand.
o Bestuursfuncties worden aangegaan voor een periode van twee jaar en kunnen maximaal twee keer verlengd worden
o Bestuursfuncties zijn onbezoldigd

Voor meer informatie over de inhoud van de functies kunt u contact opnemen met info@tubelight.nl.
Uw brief met toelichting op relevante expertise ontvangen wij graag voor eind december 2024 via info@tubelight.nl.


We stellen het erg op prijs als u geschikte kandidaten op deze vacature attendeert.

Overzichtsfoto 'Vigil: Death and the Afterlife', Loods 6, 2024, met het werk van Bregje Sliepenbeek
Artikel in samenwerking met Semester9

Mijn woorden gaan geen recht doen aan Vigil: Death and the Afterlife, de door Pim Lamme van Semester9 georganiseerde tentoonstelling. In Loods 6 op het KNSM-eiland in Amsterdam zijn 33 kunstwerken in een donkere ruimte van het voormalige pakhuis te vinden die een drang in mij ontwaken om meer van de kunstenaars te willen zien, meer over hen te willen weten en meer te willen begrijpen over welke gedachten schuilen achter het samenbrengen van dit alles. Een drang die ik al lang niet meer zo sterk heb gevoeld.

Om toch een poging te wagen tot het omschrijven van Vigil: Death and the Afterlife begin ik met wat voor mij aan het eind van het bezoek kwam: een gesprek met Doron Beuns, Oonagh McNamara en Thomus Dacosta. Respectievelijk de co-curator, redacteur en oprichter van de Shipton Gallery, de laatste van wiens netwerk de sleutel was voor het bij elkaar brengen van het project. Doron, een Amsterdamse kunstenaar en curator die in Londen woonde en werkte, en de Londense Thomus, besloten tot een ontmoeting en het maken van een plan na elkaar jaren te ‘kennen’ via Instagram. Het verlangen naar een samenwerking maakte van hun online verbinding een offline verbinding, die ook heeft geleid tot een ontmoeting met Pim. De kans deed zich vervolgens voor om de ruimte van Loods 6 te gebruiken met een bescheiden budget en een beperkte voorbereidingstijd. Wel lag er al een concept van curator Isabella Greenwood, die zich in haar praktijk bezighoudt met het leven, de dood en alles dat daar tussenin zit, zoals ontbinding, geesten en personen die door computers zijn bedacht.

Eén van de inhoudelijke begrippen die bij mij de meeste associaties opriep in het gesprek was de verwijzing naar de rivier de Styx, een godin uit de Griekse mythologie in de vorm van een rivier. De rivier verschilt van vorm en betekenis afhankelijk van de auteur, maar in essentie is het een waterlichaam dat de wereld van de levenden van de wereld van de doden scheidt. Een tussenruimte. Een plek met machtig water. Het drietal doet dan ook de suggestie dat de tentoonstelling als een reis kan functioneren tussen werelden.

Een best fysieke reis door de in oppervlakte én hoogte enorme ruimte. Ik waande me in een kathedraal die in diepte een beetje uit de hand is gelopen – als je de plattegrond bekijkt zul je zien wat ik bedoel. Dat gevoel werd versterkt door de pilaren aan weerszijden en de verdeling van de verschillende ruimtes, die een wandeling van de naaf, door het koor naar het altaar van de kathedraal had kunnen zijn. Dan is er ook nog de plaatsing van het werk van Bregje Sliepenbeek, die ik in deze context voor het gemak een enorme aluminium baldakijn noem, een overkapping die in een kathedraal boven het altaar staat. Ook hoor je constante engelachtige zang, alsof er ergens in de ruimte een jongenskoor op je wacht. Het blijkt uiteindelijk door AI gegenereerde Latijns gezang te zijn dat bij het werk van Melle Nieling hoort. Een installatie die sterk doet denken aan hoe een kist bij een begrafenis staat opgesteld, met daarop een foto en kaarsen, maar is de kist in dat geval een deur en is er naast de foto ook een video van iemand die een virtuele dood begaat.

Thomus wees me op curatoriele keuzes die het gevoel van een reis, of het doorkruisen van verschillende werelden impliceert. De tentoonstelling gaat van zichtbare lichamen, naar zichtbaar ontbindende lichamen, naar wat Oonagh in het gesprek ‘the post body’ noemt. Ik kan het denk ik beschrijven als wat nog op aarde aanwezig is van een lichaam dat ooit was, dat ooit zal zijn of waarvan de aanwezigheid alleen bestaat in het feit dat het is ‘bedacht’. Een conceptueel bestaan.

De werken gaan niet alleen visueel en conceptueel samen, maar er is ook een onverwoordbaar verband. Ik kan me voorstellen dat een aantal werken naast elkaar zijn ontstaan. Misschien niet in overleg, maar wel in een soort samenspraak, zoals twee verschillende bomen waarvan de stammen naar elkaar zijn gevormd omdat ze dicht bij elkaar zijn ontkiemd. Die non-verbale informatie kun je alleen inzetten als er een persoonlijke band is tussen de kunstenaars en het inhoudelijk team. Uit het gesprek met het inhoudelijk team bleek inderdaad dat zo’n persoonlijke band er tussen sommige betrokkenen al was, en er bij de rest naar wordt gestreefd. Een behoefte aan verbondenheid die wordt benadrukt door de website van Shipton Gallery, die geen ‘team’ of ‘organisation’ kopje heeft, maar ‘friends’.

De kunstwerken zijn divers in esthetiek en inhoud en kan ik collectief alleen omschrijven als dat ze niet in één blik te duiden zijn. Ik was aanvankelijk teleurgesteld omdat ik de eerste werken niet direct kon linken aan de titel. Ik had ook niks om me aan vast te houden, je moet het doen met een algemene introductietekst, en de plattegrond die verwijst naar de namen van de kunstenaars, de titels, het materiaal en de formaten. Ergens halverwege begon ik dat juist te waarderen.

Door de plaatsing, de visuele ambiguïteit en het ontbreken van de beschrijvingen van de werken word je gedwongen om zelf associaties te maken. Door het emotionele gewicht van de dood als thema en de persoonlijke ervaringen en herinneringen die dat oproept is deze tentoonstelling daar uitermate geschikt voor. Die ruimte voor interpretatie is er door gebrek aan informatie, maar ook door het gebrek aan licht. Je weet namelijk niet wat in de donkere hoeken van de tentoonstellingsruimte gebeurt. Het roept hetzelfde gevoel op dat je ’s nachts thuis kan overvallen: vrees dat die donkere hoek wordt bewoond door een inbreker, kwade geest of vriendelijk spook.

‘Keeping vigil’ – of het houden van een wake – is een daad van wakker blijven. Of in de woorden van de curator: “to engage in an embodied confrontation with mortality, asserting the very precarity of one’s own existence in the face of another’s passing”. Nu religie in de Westerse wereld op de achtergrond is geraakt is dat een daad die veel van ons is verleerd. De dood is alomtegenwoordig in het nieuws, maar in het dagelijks leven is er weinig plek voor. Niet alleen in onze interacties wordt het onderwerp ontweken, maar ook met skincare, fillers en andere cosmetische ingrepen wordt een poging gedaan om onze sterfelijkheid te negeren. Enige confrontatie met de dood wordt door ons zo lang mogelijk op afstand gehouden. Vigil: Death and the Afterlife confronteert ons met de dood aan de hand van werken die toegang bieden tot gevoelens en herinneringen die we doorgaans liever wegstoppen.

Veerle Driessen is schrijver en curator, en richt zich op projecten die hedendaagse kunst en sociologische kwesties combineren.

 

Plattegrond van 'Vigil: Death and the Afterlife'
Ingang van Manifesta 15 bij Tres Xemeneies, 2024.
Alle foto’s in dit artikel zijn analoog gemaakt door Lisanne Bedaux met een Olympus Stylus camera.

 

Reportage & beeldessay | Manifesta 15 Barcelona Metropolitana

De Europese Nomadische Biënnale Manifesta presenteert dit jaar een eigenzinnige en confronterende editie in de periferie van Barcelona stad. De focus ligt op grote, actuele vraagstukken over onze omgang met elkaar en met de natuur en bevraagt wie we willen zijn en wat we achterlaten. In totaal dagen 92 kunstenaars bezoekers en lokale gemeenschappen uit om na te denken over drie overkoepelende thema’s: ‘Balancing Conflicts’, ‘Cure and Care’, en ‘Imagining Futures’. Tijdens mijn bezoek werd ik mij meer dan ooit bewust van de krachtige rol die kunst kan spelen in het aanzwengelen van maatschappelijke reflectie en het aanreiken van nieuwe perspectieven.

 

Balancing Conflicts: Monumenten van verlies en verbinding
Locaties: Tres Xemeneies en Can Trinxet

Eén van de meest intrigerende locaties is de Tres Xemeneies, een industrieel energiecomplex dat ooit de hele regio van stroom voorzag. Nu, vervallen en verwaarloosd, staan de drie torens als kolossale herinneringen aan decennia van arbeidersstrijd en vervuiling. Ondanks hun voormalige negatieve impact op de leefomgeving en volksgezondheid, klinkt in de buurt al jaren protest tegen de dreigende sloopplannen. Voor Manifesta werd de locatie exclusief en voor het eerst sinds de sluiting opengesteld.

CHOI+SHINE Architects, ‘Urchines’, 2024.

De luchtige kanten structuren van CHOI+SHINE Architects (Urchines, 2024), het resultaat van een samenwerking met 120 vrouwen uit de nabije omgeving, zijn een zacht welkom aan de voet van de harde industriële torens. Door hun plaatsing aan de rand van de zee doen ze denken aan gigantische weekdieren. Eenmaal binnen in de fabriek voelt het ijzingwekkend anders. Julian Charrière’s flitsende video-explosies in Controlled Burn (2022) echoën de beelden van de oorlogen in Gaza, Soedan en Oekraïne die ons dagelijks bereiken via onze telefoon. Asad Raza’s luchtige, witte doeken in het werk Prehension (2024) dansen boven ons en symboliseren de was die voorheen vanwege de vervuilde lucht binnen moest drogen. Het is een stil eerbetoon aan de weerbaarheid van de gemeenschap. Tegelijkertijd verwijst Raza’s werk naar de witte doeken die in islamitische uitvaartrituelen worden gebruikt. De stoffen deinen mee op de wind die door de ramen vanuit Afrika over de Middellandse Zee hier naar binnen stroomt. Het werk is betoverend en biedt troost in deze beladen industriële omgeving.

Asad Raza, ‘Prehension’, 2024. Tres Xemeneies, Sant Adrià de Besòs.

Het Frankensteinbos (2024) van Kiluanji Kia Henda laat ons stilstaan bij de kracht en de kwetsbaarheid van de natuur. De stronken en takken die met bouten aan elkaar zijn geschroefd, staan voor een wereld die zichzelf vernietigt, maar die tegelijkertijd de potentie heeft om zichzelf te genezen. Het kunstwerk geeft uitdrukking aan de hoop op regeneratie en herstel, een toekomst waarin de natuur – ondanks alles – een weg terug zou kunnen vinden. Boven in de fabriek hangt het lichtkunstwerk van Claire Fontaine met de boodschap: If women strike, the world stops (2020). Hoewel vrouwen slechts 1 procent van het personeel uitmaakten, waren het juist hun stemmen en protesten die beweging brachten in de strijd voor een schonere leefomgeving. Ik sluit mijn middag af bij Can Trinxet, ooit het grootste industriële complex in L’Hospitalet de Llobregat. In de voormalige textielfabriek vult Binta Diaws installatie Dïàspora (2021-2024) de ruimte met een netwerk van synthetisch zwart haar en jonge rijstplantjes. Het is een ode aan tot slaaf gemaakten die rijstkorrels heimelijk verborgen in het haar en meenamen. Hoewel de thematiek van het werk actueel en aansprekend is, valt de visuele impact tegen in vergelijking met de werken en installaties bij de drie schoorstenen, zoals Prehension en het Frankensteinbos.

Claire Fontaine, ‘If women strike, the world stops’, 2020.

 

Cure and Care: Heling en Verbinding
Locaties: Kloosters van Ègara en Sant Cugat

De eeuwenoude kloosters van Ègara en Sant Cugat zijn onderdeel van het Cure and Care cluster. Bij aankomst blijkt dat beide plaatsen nog in gebruik zijn. Hier, onder de eeuwenoude bogen, draait alles om heling, zorg en troost. In de Visigotische doopkapel van Ègara zit een beeld van een moeder met kind gemaakt van groene Sunlight-zeep op de grond. Achter haar bevinden zich twee figuren op een houten bankje. Buhlebezwe Siwani brengt ons in haar Isaziso 1996 (2024) door middel van de geur van zeep en kersenhout naar haar jeugd in Zuid-Afrika. Voor Siwani symboliseert de alledaagse zeep de pijnlijke herinnering aan hoe het zwarte vrouwelijke lichaam als ‘onzuiver’ werd gezien. Iedere dag werd ze ermee geschrobd ten overstaan van wie er ook maar in huis was. Het is een prachtige en ontroerende installatie, die wordt versterkt door de ruimte waarin het zich bevindt.

Kloosters van Ègara. Terrassa. Buhlebezwe Siwani, ‘Isaziso 1996’, 2024.

Tegenover het altaarstuk uit 1411, dat ooit het hoofdaltaar was van een kerk in Barcelona, ontvouwen de kleurrijke wandtapijten van de Maleisische kunstenaar Marcos Kueh zich in in Kenyalang Circus (2024) als een stil, troostend en verrassend gesprek tussen verleden en heden. Dat geldt ook voor de weefsels van Marie-Claire Messouma Manlanbien in het klooster van Sant Cugat. De drie blauwe wandkleden zijn versierd met zilverdraad en kristallen. In het midden van de ruimte staan kleine fonteintjes met geneeskrachtige planten en amuletten. De installatie voelt als een moderne tempel en heeft op deze plek een zekere vanzelfsprekendheid. Het is een passende en eigentijdse benadering van religieus erfgoed die nieuwe generaties aanspreekt en wonderbaarlijk mooi aansluit bij deze historische context.

Klooster van Sant Cugat, Sant Cugat del Vallès.
Bea Bonafini, ‘Sleep Remains’, 2024.

In de kloostergang rondom de binnenplaats met werken van Bea Bonafini en Simone Fattal, brengt Fanja Bouts een felgekleurde aanklacht tegen de consumptiemaatschappij. Op een meterslang wandtapijt toont zij beelden van kapitalistische chaos en vernietiging, die als een dreigende golf op ons af lijken te komen. Het werk is een visueel spektakel. Het spat van de muur en met alles wat erop te zien is kun je ernaar blijven kijken.

 

Toevluchtsoord voor intellectuelen
Locatie: Casa Gomis

Casa Gomis is een indrukwekkende villa uit de jaren ’50, ontworpen door de Catalaanse architect Antoni Bonet i Castellana. Tijdens de Franco-dictatuur diende het huis als creatief toevluchtsoord voor intellectuelen en culturele pioniers. De dreigende sloop van dit hoogtepunt van Catalaanse architectuur vanwege de uitbreiding van een nabijgelegen vliegveld maakt het bezoek extra beladen. Op deze iconische locatie wordt werk van van twintig kunstenaars getoond, die ieder op hun eigen manier thema’s als natuur, verval en verzet verkennen. De spelende schoolklassen in de tuin benadrukken de levendigheid van de plek tijdens Manifesta. Normaliter is de villa enkel op afspraak te bezoeken.

Drie werken springen eruit. Chiara Camoni’s keramische Butterfly Vases (2020-2022), met hun dierlijke, metamorfe vormen, zijn perfect op hun plek in de vensterbank van de historische villa. Dit geldt ook voor de honden Bruno en Tre (2024) die zij maakte om het huis te beschermen tegen de dreigende sloop. Met de video-installatie No shelter from the storm (2015), brengen Anca Benera en Arnold Estefan een filmische ode aan een van de laatste oerbossen in de Karpaten, waar de natuur in hoog tempo door menselijk ingrijpen wordt vernietigd. Twee silhouetten bewegen zich door het ruige landschap en fluiten ‘Where Have All the Flowers Gone?’, een anti-oorlogslied dat in deze context een magische klank heeft. Het effect is zowel indringend als betoverend, en roept op tot reflectie over de vernietiging van de natuur door de mens.

Chiara Camoni, ‘Dogs Bruno and Tre’, 2024.

Manifesta 15 is als een koortsdroom. In de confrontatie met werken die spreken van destructie, hoop en heling, wordt duidelijk hoezeer wij als samenleving op een kantelpunt staan. Oude fabrieken en kloosters worden door kunst opnieuw tot leven gewekt. Ze troosten ons en tonen de kracht van erfgoed in een tijd waarin wij naar antwoorden zoeken. De hedendaagse kunstwerken van Manifesta geven een nieuwe betekenis aan deze historische plekken, zonder hun geschiedenis uit het oog te verliezen.


Dit is geen kunst die zich terugtrekt in musea of galeries; dit is kunst die ons op straat, in het hart van onze gemeenschappen, aan de schouders schudt en vraagt: Wat laten wij achter? Wat koesteren wij? Waar gaan wij naartoe? Deze editie van Manifesta biedt ons een plek waar we even kunnen uitrusten, maar waar wij zeker niet stil kunnen blijven staan. De urgentie waarmee deze biënnale ons wakker schudt, is onontkoombaar.

Manifesta 15 Barcelona Metropolitana loopt nog tot 24 november 2024 en biedt een unieke kans om de periferie van Barcelona te verkennen. De locaties liggen verspreid en zijn niet altijd eenvoudig te bereiken, dus een goede voorbereiding is essentieel. Gebruik de uitstekende website van Manifesta om je bezoek te plannen en het meeste uit deze inspirerende biënnale te halen.

Lisanne Louise Bedaux is kunsthistorica en senior-adviseur cultuur en erfgoed bij de Nederlandse Unesco Commissie.

De Ontmoeting

Christine Bax
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.

Steeds vaker zie ik tentoonstellingen waar moderne en hedendaagse kunstenaars naast elkaar worden getoond. Op biënnales, in musea, in galeries. Kunstenaars die elkaar nooit in werkelijkheid hebben ontmoet, hangen als oude vrienden naast elkaar.


Het is een manier van vooruitkijken en terugblikken tegelijkertijd. Tijd is geen rechte lijn, maar danst voortdurend heen en weer tussen een herinnering, het heden, en onze verwachtingen van de toekomst. De kunstwerken van decennia geleden worden vandaag met nieuwe ogen bekeken, vanuit andere invalshoeken, en onder een ander licht. Het is precies op die momenten dat ik me dialogen tussen de kunstwerken begin voor te stellen.


Ik stel me kunstwerken voor die grinniken of in discussie raken, kunstenaars die moppen tappen of met elkaar van mening verschillen. Hoe vaak ben ik al door museumzalen gewandeld, zachtjes voor me uit mompelend? In de 20e eeuw zou ik misschien zijn aangezien voor een zonderlinge vrouw die tegen zichzelf praat in een white cube, maar hier in de 21e eeuw denken mensen waarschijnlijk dat ik aan het bellen ben.


Precies dit gevoel had ik in de meest recente tentoonstelling bij galerie Dürst Britt & Mayhew in Den Haag: ’Though I’m seventy, I still plant trees’, waarin Willem Hussem (1900- 1974) en Paul Beumer (1982) samen de galerieruimte vullen, met in de hoofdruimte Hussems schilderijen uit het begin van de jaren 70, en een kleurencompositie op de muren van Beumer.


De werken zijn decennia van elkaar verwijderd, maar hun vocabulaire is niet zo heel verschillend. De schilderijen van Hussem zijn gemaakt in de laatste vier jaar van zijn leven, hebben heldere kleuren, eenvoudige geometrische vormen en strakke lijnen. Vorm en gebaar gaan hand in hand, met een oneffen oppervlak van verfstreken en strepen van paletmessen. De energie van de bewegingen blijft daardoor op het doek achter. De vormen lijken groter dan het canvas zelf. Het zijn vormen in een ruimte, en ze lijken langs elkaar heen te schuren, of op een punt onderaan de lijst te balanceren. Het is alsof alles continu in beweging is.

Wie Hussems gedichten leest kan zich afvragen of de schilderijen überhaupt wel abstract zijn, of misschien juist het omgekeerde: of de wereld eigenlijk abstract is.

‘Zet het blauw
van de zee
tegen het
blauw van de
hemel veeg
er het wit
van een zeil
in en de
wind steekt op.’

Zo leest het gedicht van Hussem op een gebouw in het midden van de Kaiserstraat in Leiden. Het strand – misschien wel het strand van Den Haag – omschreven als speelse, bewegende kleurvlakken.


Beumer werd gevraagd om de kleuren van de expositiewanden te bepalen. Felrood, zachtgeel, helder oranje, en bladgroen echoën Hussems palet. Het is alsof de twee kunstenaars klaarstaan om samen de wijde wereld in te trekken. Grappig feit hierbij is dat Hussem niet graag Den Haag verliet. In 1960 kostte het veel overredingskracht om hem naar Venetië te krijgen, waar hij Nederland vertegenwoordigde op de Biënnale. Uiteindelijk daar genoot hij overigens met volle teugen.


Na zijn verblijf aan de Rijksakademie in Amsterdam heeft Beumer zich nooit beperkt tot de grenzen van een studiopraktijk. Voor zijn onderzoek naar de geschiedenis en het gebruik van textiel en kleur in niet-westerse culturen woonde en werkte hij in China, Japan, Maleisië, Taiwan, Nigeria, Sri Lanka en meest recentelijk India.


In de galerieruimte lijken Beumer en Hussem in een abstracte realiteit met elkaar in gesprek te gaan.


Kunst is misschien wel de dichtstbijzijnde vorm van tijdreizen die we kennen. Het verplaatst ons van toen naar nu, en weer terug. Terwijl ik door de galerie wandel voel ik me zowel in het verleden als in de toekomst, op een strand in Den Haag en op een plek ver weg in India. Ik ben getuige van een ontmoeting tussen twee mensen die elkaar nooit hebben gezien, maar toch samen aanwezig zijn in dezelfde ruimte.

Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Willem Hussem, 'Though I'm seventy I still plant trees', 2024, Dürst Britt & Mayhew, Den Haag. Foto: Gert Jan van Rooij.
Staatssecretaris Uslu (Cultuur en Media) en Prix de Rome 2023 winnaar Jonas Staal. Foto: Aad Hoogendoorn.
Staatssecretaris Uslu (Cultuur en Media) en Prix de Rome 2023 winnaar Jonas Staal. Foto: Aad Hoogendoorn.

De Prix de Rome heeft de leeftijdsgrens laten varen. De originele leeftijdsgrens van dertig jaar werd vlak na de Eerste Wereldoorlog tijdelijk opgerekt tot 35. In 1961 werd dit de definitieve nieuwe leeftijdsgrens en in 2013 verschoof dit naar veertig. Sinds dit jaar is helemaal niemand meer te oud om de prijs te ontvangen. Twee van de vier genomineerden, Michael Tedja en Jonas Staal, zouden onder het vorige reglement niet mee hebben kunnen doen. De andere twee genomineerden, Ghita Skali en Josefin Arnell, wel. Tedja en Staal werden in een recensie in het NRC genoemd als de grootste kanshebbers. Laat dit een paradox zien in de keuze om de leeftijdsgrens te laten varen? Enerzijds kun je aan een categorie zoals een ‘stimuleringsprijs’ niet zomaar een leeftijd binden, anderzijds is er nu sprake van kunstenaars die zich in een verschillend stadium van hun carrière bevinden en daardoor moeilijker met elkaar te vergelijken zijn.

Voortbordurend op de geschiedenis van de prijs zelf, toont Ghita Skali in haar installatie een deur van de kamers waarin kunstenaars voorheen, afgezonderd van elkaar, hun werkperiode voor de prijs realiseerden. In de deur zit een luik, waar doorheen de kunstenaars werkmateriaal en eten ontvingen. Skali presenteert dit luik als een metafoor voor het ideaal van meritocratie: het idee dat succes behaald wordt door de individuen die het hardst werken. Achter de deur is een stenen muur te zien, de muur die je tegenkomt wanneer je ontdekt dat hard werken niet het enige is dat nodig is om iets te bereiken. In het luik zit een grote keukenrol verstopt, op het papier is een poëtisch en aangrijpend commentaar op meritocratie gedrukt. En toch, de kijker ontkomt niet aan het beeld dat dit een heel letterlijke interpretatie van toegankelijkheid in de kunstwereld is. Daarbij gaat het niet om de eerste vraag die gesteld kan worden: waarom jezelf aanmelden om de prijs te bekritiseren? Het is immers voor kunstenaars geen keuze om aan de hamstermolen van prijzen te participeren, tenzij zij precies de privileges hebben die de stenen muur in eerste instantie al opheft. Waar het wel om gaat is de vraag hoe deze metafoor voorbij deze prijs reikt, hoe zij relevant is voorbij de ruimte waarin die is gepresenteerd. Niet alleen prijzen zijn onderhevig aan het ideaal van meritocratie, het hele systeem van subsidies zou je ook hieronder kunnen scharen. De installatie spitst zich begrijpelijkerwijs toe op de prijs, maar resoneert hierdoor ook niet veel verder door.

Op de muren om de deur heen hangt het werk van Michael Tedja, dichter en beeldend kunstenaar. In 2021 ontving hij de Sybren Poletprijs voor experimentele literatuur en die categorisatie voor zijn poëtica werkt misschien ook wel voor zijn beeldende werk, of is er zelfs onderdeel van. Op de rechterwand is er namelijk (ook) een gedicht te lezen, in een golvende beweging, zo hoog reikend als de muren van het Stedelijk. Vorig jaar was Tedja Writer-in-Residence aan het NIAS (Netherlands Institute for Advanced Study). Hier kwam hij in aanraking met een groep wetenschappers die, in zijn woorden, “de zee aan het redden zijn”. Passend bij die inspiratiebron heet dit werk How to Study the Sea Poetically? Met die vragende houding breekt Tedja de ruimte open voor eigen interpretaties. Hij toont ook een tweede werk, dat zowel aan de muur hangt als in de ruimte staat. Het zijn opnieuw schilderijen, maar nu op elkaar gestapeld waardoor ze een boek worden. Het boek ligt in een zwarte doos, het is afgesloten, onzichtbaar. Alleen de werken die verticaal aan de muur hangen zijn zichtbaar, met binnen één van de kaders een scherm met foto’s van de schilderijen. De combinatie van presentatievormen maakt van Tedja’s presentatie een universum waarin een deel ligt te rusten en waardoor het andere deel, dat op traditionele wijze aan de muur hangt, actiever zichtbaar wordt. Het enkele scherm, in een verder analoge presentatie, creëert een interessant spanningsveld tussen digitaal en analoog, waarbij het digitale een detail is, een heel klein raam naar een andere wereld.

In de volgende zaal is het werk van Jonas Staal te zien, die de video en installatie Empire’s Island toont. De installatie begint met een opengeslagen boek, gepresenteerd op een kussentje in een glazen kubus. Het is het dagboek van Leendert Hasenbosch, de eerste menselijke bewoner van het eiland Ascension in de Atlantische Oceaan. In deze video wordt de geschiedenis en de huidige status van het eiland besproken. Het is een commentaar op de idee van empire: kolonialisme, expansie en de machtsverhoudingen die bepalend zijn voor de huidige wereldorde. De video leest vrij letterlijk als een essay, met hoofdstukken en een klassieke opbouw. Het beeld in de video staat in dienst van dit verhaal en doet in haar netheid en ultra-HD uiterlijk een beetje aan als een presentatie van een nieuw product van een techbedrijf. In combinatie met de uiteenzetting van het verhaal houdt het de kijker op afstand. Het laatste onderdeel van de installatie is een maquette van het eiland dat ingaat op haar huidige status: een leeg eiland met een aantal zendmasten erop. Ascension heeft de juiste ligging voor hedendaagse en toekomstige fenomenen zoals oorlog en luchtvaart. Dat het systeem van kolonialisme ook onze toekomst zal bepalen is evident. Het eiland Ascensionis een interessant voorbeeld van de koloniale wereldorde en koppelt geschiedenissen over mens, natuur en technologie aan elkaar.

In de laatste zaal is de video van Josefin Arnell te zien, een komische camp-horror over buurthuis De witte boei in Amsterdam. Een vampier-projectontwikkelaar probeert een buurt op te kopen om er een spa te beginnen. De vampier wil vissen exploiteren om in de spa te werken. Arnell heeft een interessante manier van omgaan met amateurisme, dat op een komische manier expliciet onderwerp van haar video is, zonder dat dit exploitatief overkomt. Iedere vorm van amateurisme, van acteurs tot script, tot de manier waarop de video is opgenomen, maakt zij expliciet. Niks wordt weggepoetst. Arnell biedt zo een krachtig commentaar op het onderscheid tussen amateur en professional. In een kapitalistische wereld, waar de professionalisering van iedere hobby op de loer ligt, is er niets belangrijker dan je functietitel. In Arnell’s video is dit anders, het is een ode aan de knutselaar. Iets anders dat opvalt aan haar video is de kruisbestuiving tussen de internationale kunstwereld en lokale gemeenschappen. De typisch Nederlandse aspecten van het buurthuis worden met een fris paar ogen bezien, doordat het niet door een Nederlandse maker is gemaakt. Ook deze verhouding wordt op een humoristische manier naar voren gebracht: zelfs het Dunglish (Nederlands-Engels) wordt extra aangezet. Arnell kijkt als relatieve buitenstaander naar de figuren van een kleine Nederlandse gemeenschap en doet dit met zoveel integriteit dat de waardering en schoonheid voor rariteiten voorop komt te staan. Het is indrukwekkend hoe humor in deze video ten koste gaat van niemand en het mogelijk maakt om een heldere aanklacht te maken tegen gentrificatie. De jury (bestaande uit Ann Demeester, Ahmet Polat, Robbert Roos, Femke Herregraven en Christina Li) moet voor een moeilijke keus hebben gestaan toen hen gevraagd werd om uit dit zeer diverse werk een winnaar te kiezen. Uiteindelijk werd de prijs uitgereikt aan Jonas Staal, die door de jury werd geprezen om zijn compromisloosheid, gelaagdheid en de solide kwaliteit van zijn werk. De waardering die de jury uitsprak voor de nieuwe stap die hij binnen zijn eigen werk heeft gezet, laat ook zien dat er onder het nieuwe reglement nieuwe vragen naar voren zijn gekomen over wie er met deze prijs gestimuleerd wordt. Geen kunstenaar is te jong of te oud om aangemoedigd te worden met het prijzengeld en wellicht kan onder het nieuwe reglement een nieuwe groep kunstenaars hier aanspraak op doen.

Emma van Meyeren is een auteur en onderzoeker. Haar essaybundel Ook ik ben stukgewaaid verscheen in 2020. Zij promoveert op taalexperiment in het proza van Astrid Roemer.

Zaaloverzicht Ghita Skali (voor) en Michael Tedja (achter), Prix de Rome 2023. Foto: Johannes Schwartz
Michael Tedja, How to Study the Sea Poetically, 2023. Papier, karton, acrylverf. Bruikleen kunstenaar. Foto: Johannes Schwartz.
Michael Tedja, How to Study the Sea Poetically, 2023. Papier, karton, acrylverf. Bruikleen kunstenaar. Foto: Johannes Schwartz.
Jonas Staal, Empire’s Island, 2023. Video, geluid, kleur, 20 min., 34 sec., maquette en publicatie. Bruikleen kunstenaar en Het Scheepvaartmuseum. Foto: Johannes Schwartz.
Jonas Staal, Empire’s Island, 2023. Video, geluid, kleur, 20 min., 34 sec., maquette en publicatie. Bruikleen kunstenaar en Het Scheepvaartmuseum. Foto: Johannes Schwartz.
Josefin Arnell, Buurthuis 2 - A fantastical horror community production!, 2023. Video, kleur, 5.1 geluid, 16 min. Bruikleen kunstenaar en galerie Stigter van Doesburg. Foto: Johannes Schwartz.
Josefin Arnell, Buurthuis 2 - A fantastical horror community production!, 2023. Video, kleur, 5.1 geluid, 16 min. Bruikleen kunstenaar en galerie Stigter van Doesburg. Foto: Johannes Schwartz.