Een klein meisje getooid met een enorm veren hoofddeksel, geleend van een Amazone-indiaan, presenteert in een uitstalkastje om haar nek plastic oorlogsspeelgoed. Aan haar voeten liggen houten kruizen en een grote kei. Een lichte glimlach speelt om haar lippen. Ze gaat gekleed in een camouflagejurkje, terwijl een gouden kruisje boven haar oorlogshandel bungelt. Dit beeld is geladen met symboliek. Elk detail verwijst naar iets, en de details samen vertellen een verhaal. Ritsaert ten Cate is de maker van het werk. Hij verbleef afgelopen zomer in New York in het atelier in PS1 en toont in Galerie Reuten het resultaat van zijn verblijf. Even verderop staat een houten Jezusbeeld, zo van het kruis gestapt, de stigmata nog bloedend van negentiende-eeuwse rode verf. Ten Cate laat de Jezusfiguur een tweede leven leiden als pelgrim met een leren rugzak op de rug, waaruit een klassieke schone dame opduikt, een duif de vrijheid insturend. Het houten kerkbeeld staat op een fontein, omringd door water. Muntjes liggen in het spiegelgladde water. Zelf een muntje erin gooien betekent een eerbetoon aan een heilige, maar de vraag is wat nu eigenlijk geëerd wordt? Het theatrale beeld heeft iets dubbels: de vrouw uit de rugzak wordt meegevoerd, maar stuurt nog een duif de wijde wereld in om uit te kijken naar veilig land, een manier, die Noach met zijn ark ook al eens toepaste.

Verwijzingen naar religie en oorlog zijn legio. De titels van de twee werken zijn zwanger van betekenis: Peace? Been there, done that I en Peace? Been there, done that II. Ten Cate duidt hier op de snelle consumptiemaatschappij zoals die in de Pepsireclames naar voren komt. Hippe jongens jumpen bungee, of skateboarden roekeloos door de urban jungle, met als lifestyle Pepsi Max. Been there, done that. De installaties van Ten Cate leveren een commentaar op het Westen, dat vrede ziet als een vanzelfsprekend consumptiegoed, om naar eigen behoefte vrij over te beschikken, en dat ongeacht de consequenties kan ingrijpen in de wereld. Opvallend is dat deze werken al gemaakt zijn voor de aanslag op het WTC gebouw in New York. De installatie Remembrance of things past, die de kunstenaar in oktober maakte naar aanleiding van de terroristische actie van Bin Laden, is van een verstilde aard. Een glazen plaat wordt op zijn plaats gehouden door verschillende klemmen. Een ouderwets decorstuk neemt de voorgrond in. Een jager mikt op een duifje hoog in een boom. In een andere boom zaagt een man een tak af. Daarachter foto's; twintig mannen met en zonder baard, oud en jong, allemaal van Arabische komaf, en Bin Laden tussen hen in. Deze foto's stonden anderhalve maand geleden in de krant. Zij zijn de meest gezochte terroristen van dit moment, een lijst samengesteld door de FBI. Achter de mannen hangen vijf foto's van een en dezelfde cumuluswolk. Ritsaert ten Cate componeert zijn kunst uit verschillende onderdelen, foto's, oude beelden en kitschdingen, kinderspeelgoed. Hij combineert alle elementen tot een nieuw geheel. De symboliek in zijn werk is met aandacht gecreëerd door de verschillende gevonden voorwerpen tot een dramatisch geheel samen te smelten. Zo geeft hij commentaar op de politieke gang van zaken. Zijn gevoel voor dramatiek en compositie komt niet uit de lucht vallen: Ritsaert ten Cate was in de jaren zeventig betrokken bij het theatercentrum Mickery. Hij schreef, regisseerde en produceerde diverse theaterproducties. In de jaren negentig was hij leider van DasArts, een interdisciplinair theater. Deze achtergrond als theatermaker laat zich zien in zijn beelden, waar zeker in het werk Remembrance of things past de gelaagdheid van de presentatie een aandacht voor het samengestelde beeld verraadt. Minder sprekend en theatraal zijn de Rembrandtportretten. In een rode gloed heeft Ten Cate de verschillende zelfportretten van de meester weergegeven. Met behulp van video heeft de kunstenaar telkens twee verschillende zelfportretten over elkaar heen geschoven, alle 66 foto's in een rode gloed. In deze expositie vallen ze weg tegen de installaties. Rembrandt is een helrood behang geworden, met als functie de dramatiek van oorlog en vrede te onderstrepen.

DRAMATIEK VAN OORLOG EN VREDE. ‘HONESTLY STOLEN FROM THE EXPERIENCE OF A LIFETIME', Ritsaert ten Cate, t/m 25 nov

Galerie Reuten, Fokke Simonszstraat 49, 1017 TE Amssterdam

Kunst en bedrijf

Nathalie Zonnenberg

Kunstenaars moeten af van het Romantische beeld dat zij afgezonderd van de wereld aan hun werk schaven totdat het moment daar is dat het de blik van het publiek kan weerstaan. Ze moeten de wijde wereld in, de concurrentie aangaan met filmmakers, reclamemakers en televisiemakers. Ze moeten zich meer conformeren aan zelfstandigen in reclame- en amusementsindustrie, zoals Endemol. Een voorname rol hierin is weggelegd voor het onderwijs, waar professionals uit het bedrijfsleven hun expertise zouden moeten uitwisselen met de kunstenaars in spé, die nu in plaats van in kapitaal te denken slechts één enkele weg naar het geld weten te bewandelen, namelijk de weg naar het Fonds voor Beeldende Kunst Vormgeving en Bouwkunst. Dat was zo ongeveer de strekking van de stelling die Rutger Pontzen verkondigde tijdens een debat in het Fonds voor BKVB over de Blokkade in de Beeldende Kunst.

Twee dagen na dit debat, dat werd aangezwengeld door reacties van Koen Brams en Kees Vuijk, opende in Bureau Amsterdam een ‘presentatie' van het kunstenaarsduo Orgacom. Presentatie liever dan ‘tentoonstelling' – een naar het schijnt inmiddels verouderd begrip in de hedendaagse kunst – want Orgacom stelde geen werk tentoon. Het duo Teike Asselbergs en Elias Tieleman heeft zichzelf tot taak gesteld in bedrijven te integreren en daar door middel van (beeldende) kunst veranderingen teweeg te brengen in ORGAnisatie- en COMmunicatieprocessen. Dat lijkt een aanpak te zijn die Pontzen zou bevallen: deze kunstenaars tonen ondernemingszin.

Maar hoe vertaalt zoiets zich naar een gegeven tentoonstellingsruimte? Orgacom gaf hierop een gepast en professioneel antwoord: zij vroeg vijf communicatie- en reclamebedrijven waarmee zij heeft gewerkt, hun visie op Orgacom te verwoorden in de vorm van een bedrijfspresentatie. Het lijkt voor de hand te liggen dat de bedrijven hun visie zouden baseren op de artist-in-residence periode die Orgacom doorbracht bij de FHV Groep, waar de bedrijven bij zijn aangesloten en waarvoor een kunstwerk werd gerealiseerd. Het resultaat is echter een tamelijk zakelijke presentatie die in het beste geval een reclamecampagne voor de kunstenaars is, en in het slechtste geval hetzelfde voor het bedrijf zelf. De presentaties geven in geen geval inzicht in wat Orgacom voor de bedrijven heeft betekend of zelfs waar hun werkperiode uit bestond. En dat is jammer, want hoe denkt Orgacom nu "een discussie aan te moedigen over de manier waarop de kunstwereld ‘sociale kunst' beoordeelt" zoals er in de begeleidende folder staat?

Het duo wil, net als een groot aantal andere kunstenaars van haar generatie, de kloof tussen kunst en maatschappelijke werkelijkheid overbruggen. Zij neemt daarin naar eigen zeggen een bijzondere plaats in, want richt zich specifiek op bedrijven en organisaties. Wat ontstaat is echter een promotionele verwarring. Wie prijst nu eigenlijk wie aan? Orgacom lost op in de propaganda die de bedrijven met name voor zichzelf verspreiden, waardoor de kloof die gedicht zou moeten worden, alleen maar groter dan ooit het traditionele kunstpubliek aangaapt. Jos Houweling zei het eigenlijk al, op dat bewuste debat in het Fonds voor BKVB: "wij hebben die professionele mensen van bedrijven en amusementsindustrie de academie binnengehaald, het is interessant, maar het levert niets op." Het levert niets op: de kloof wordt niet gedicht. De intentie van Orgacom is een veelbelovende, en naar ik hoop is de invloed die zij heeft op de bedrijven waarmee zij werkt noemenswaardig, maar wat zien wij, de toeschouwers hiervan? De ware betekenis van het werk blijft verborgen, want communiceert op een ander niveau, binnen de onbekende, gesloten context van het bedrijf. De enige wijze waarop dit naar een (kunst)publiek kan worden gecommuniceerd is een documentaire: door middel van een evaluatie van de verrichtte arbeid binnen de bedrijven. In lezingen en presentaties over haar activiteiten, zoals tijdens een workshop in het voormalig Vormgevingsinstituut, ontstaat die betekenisvorming wel. Dan wordt door het overdragen van ervaringen en met suggestieve documentatie een verrassend beeld geschetst van hoe Orgacom kunstmethodes inzet in een maatschappelijke(re) context. Maar helaas voor ons kunstminnaars: het is eigenlijk niet voor onze ogen bedoeld. Wil kunst maatschappelijk zijn, werkelijk van invloed, en zich op andere terreinen begeven, dan zal zij (tijdelijk) het veld van de beeldende kunst moeten verlaten en zich tevreden moeten stellen met een blik op afstand.

ORGACOM- FHV CORPORATE * INC-21 * PROXIMITY * SIGNUM * XSAGA, t/m 9 dec

Stedelijk Museum Bureau Amsterdam, Rozenstraat 59, Amsterdam

Op 4 november ben ik getuige van de opening van de tentoonstelling met de lange titel van Jennifer Tee (Arnhem, 1973) in het Stedelijk Museum in Sittard. Voordat we de zaal in mogen, wordt de openingshandeling verricht: een optocht van drie enorme kleurige spandoeken, van het museum naar de even verderop gelegen markt en weer terug. Onwillekeurig denk ik eraan hoe ik in dit stadje jarenlang carnaval heb gevierd. Carnaval is een ritueel, en daar gaat deze tentoonstelling ook over.

Jennifer Tee, werkzaam aan de Rijksakademie in Amsterdam, maakt TTT's, Total Tee Transformers, multimedia installaties die mentale werelden verbeelden. In haar onderzoek naar de mythologieën van de mens was voor deze tentoonstelling Brazilië onderwerp van research. Museumdirecteur Stijn Huijts leidt de openingsgangers, die in groten getale zijn meegekomen uit Amsterdam, in in de tentoonstelling. Hij voelt zich als het konijn in ‘Alice in Wonderland' want ook wij moeten straks met hem mee, door een sluis naar de sprookjeswereld van Jennifer Tee. Wat we daar mogen verwachten, is in ieder geval geen l'art pour l'art waarschuwt hij, geen formalisme en ook niet What you see is what you get, maar een visualisatie van een intens engagement, de wereld van een kind van deze tijd. En die modelleert zich aan de hand van verhalen van helden. Wie zijn Tee's helden dan? Twee in Brazilië geboren kunstenaars: Helio Oiticica (1937-1980) en Öyvind Fahlström (1928-1976), die zich allebei afzetten tegen de kunstwereld. Oiticica legde zich toe op antikunst, Fahlström op het zogenaamde ‘open kunstwerk'. Werk van beiden is opgenomen in de tentoonstelling, als een fictieve posthume ontmoeting.

Ook Jennifer Tee's werk is een vermenging van de kunstwereld en de echte wereld. Zij beoefent haar kunstenaarschap op een open en vloeiende manier.

Soms lijkt een tentoonstelling net een voorstelling: de opening is een happening, daar moet je bij zijn. De resten vormen de expositie. Moeilijke opgave om daarvoor dezelfde spanning te creëren. Maar goed, ik was bij de opening: achter de spandoeken aan mogen we door de sluis die zich achter een deur bevindt. Het is een houten gebouwde gang waar op een verhoging lampjes staan en kussentjes en kleurige klompen gestold kaarsvet liggen. Dan een gang door met aan het eind een rode vlag met de tekst ‘Seja Marginal, Seja Herói' (Wees Marginaal, Wees een Held). Dan gaat de stoet de hoek om en komt in een soort heiligdom. De spandoeken lopen een tijdje in de rondte en worden dan aan de kanten neergezet. Als je goed luistert, hoor je swingende Braziliaanse muziek. Er zijn projecties op de muren en een monitor met een dansende Braziliaanse man. Als je goed kijkt, zie je door de vrolijke Braziliaanse kleuren op de spandoeken ineens de voorstelling van de motieven: rijen handen die een pistool richten op een schietschijf en heel veel losse vingers.

In het midden van de grote, van de buitenwereld afgesloten museumzaal bevindt zich een opstelling van opgestapelde blokken getooid met banen gekleurde stof. Er rond omheen ligt een strook kaarsvet waaruit kleine schelpjes steken en, verontrustend: een stuk of tien paar gele opgezette handen. De buitenste ring van het ‘altaar' bestaat uit gekleurde kussentjes die op de grond liggen. Samen met de kunstenaar voert een drietal helpers het ritueel uit: op elk kussentje leggen zij dichtgeknoopte pakketjes stof met een mengsel van specerijen, bloemen, rijst en granaatappel. Als sluitstuk voert de kunstenaar de toverknal uit in de vorm van (binnen)vuurwerk! Als je voor het altaar staat, kun je lezen wat er op de linten geschreven is: ‘through my blood, through my sweat this love will live'.

Voor Jennifer Tee is de tentoonstelling een weerslag van een vijf weken durende ontdekkingsreis door Brazilië, een zoektocht naar het leven en werk van haar helden en naar de verschillende facetten van het leven en de cultuur in Brazilië. Net als haar helden neemt ook zij geen genoegen met het één op één karakter van de kunstwereld, zij verwerkt de maatschappelijke realiteit in haar kunst. De expositie In Air I presume… toont de mix van lichtheid, blijheid en liefde met de hardheid, de armoede en het onrecht van het Braziliaanse leven. Voor de museumdirecteur is het zichtbaar een groot genoegen deze solo in huis te hebben gehaald. Voor mij blijft, ondanks de aardige ervaring en de mooie werken van de helden, de vraag hangen of deze kunstvorm wel thuishoort in een museum voor hedendaagse kunst. De gebezigde terminologie: onderzoek, participatie en de voltooiing van het kunstwerk in contact met publiek, zet mij er op zijn minst toe aan de kunstenaar aan te moedigen deze TTT aan te bieden bij andersoortige musea zoals het Amsterdamse Tropeninstituut. Dan blijft de ervaring niet voorbehouden aan het kleine kunstpubliek dat op zijn manier kijkt. Breek de kunstcodes open, zeker als je je associeert met een Oiticica die antikunst predikt.

En dan heb ik het nog niet eens over de vraag of je met een TTT het gewenste authentieke Brasil-effect bereikt in een museumzaal met systeemplafond.

JENNIFER TEE: IN AIR I PRESUME THE NON-LOGICAL HUNT FOR TOVERKNAL, 4 nov 2001 tot 6 jan 2002

Het Domein, Kapittelstraat 36, Sittard

Publicatie: een ‘landkaart' in de vorm van een T, met een tekst van Roel Vlemmings.

Open ateliers

Arne Hendriks

Het is bijna zover, ‘Open Ateliers’ van de Rijksakademie in Amsterdam. De deelnemers aan één van Nederlands meest befaamde opleidingsinstituten voor kunstenaars gooien de deuren open en gunnen iedereen een kijkje in hun tijdelijke studio’s. Een mooier weekend bestaat er niet op Neerlands kunstkalender. Ik kan iedereen aanraden om de KunstRAI uit de agenda te schrappen en naar de ‘Open Ateliers’ te gaan.

De kwaliteit is beter, veel van het werk is te koop zonder de tussenkomst van galeries, het gebouw is minder deprimerend dan de RAI, en het is nog gratis ook. Of dat niet genoeg is krijg je als neutrale toeschouwer ook nog eens een interessant kijkje in de machinaties van de kunstwereld. Tijdens de ‘Open Ateliers’ worden de deals gemaakt. Collectioneur struikelt over galerist, botst tegen kunstcriticus, valt over onafhankelijke tentoonstellingsmaker. Dominodag voor de cultuurindustrie. Je moet en wilt er geweest zijn. En dat geldt zeker ook voor de deelnemers zelf. Een verblijf aan de Rijksakademie kan een belangrijke opstap betekenen in de wereld van de high art. Van de circa 700 aanmeldingen per jaar kan helaas slechts een handjevol worden aangenomen. Een elitegezelschap dat gedurende twee jaar de beschikking krijgt over een atelier, materialen, de expertise van bekende kunstenaars en vaklui in een luilekkerland van mogelijkheden. En dat trekt kunstenaars van divers pluimage aan. Schilders, filmers, beeldhouwers en fotografen, nergens kun je in zo korte tijd zoveel verschillende werelden binnenstappen.

Eén van deze werelden is het fraai aan de binnenplaats gelegen atelier van Pieter Dobbelsteen. Dobbelsteen vermengt aspecten van architectuur met autonome sculptuur. Zo ontstaan vervreemdende maquettes en plattegronden. De geest knippert tussen de zakelijke betrachting van een schaalmodel en de introverte bespiegeling op een autonoom beeld. Dobbelsteen stuurt dit proces ook nog eens in de war door hier en daar schaalmodellen van autonome beelden in zijn architectonische modellen in te brengen. Of hij vergroot plotseling aspecten zoals fragmenten die lijken op de exorbitante korstmossen die veel van zijn beelden bezoedelen.

Een organische ontlading, aangekwakt tegen de ruïnes van modernistische en postmodernistische vormen. De grens tussen architectuur en kunst is bij Dobbelsteen effectief opgeheven. Herkenning en verwarring wisselen elkaar af, ook in zijn mooiste beeld dat haast nonchalant schuin tegen de muur staat. Een plattegrondje waarin we nog vuurtjes en muren herkennen staat zij aan zij met een bak gevuld met de grillige vormen van purschuim. Sporen van acties uit verleden en heden tarten een dreigende vormloze massa. The Blob ontmoet Madurodam.

Het atelier van de Amerikaanse kunstenares Martha Colburn is eerder een gruwelkabinet. Overal slingeren enorme hoeveelheden uit tijdschriften geknipte vogelspinnen, naaktmodellen, sprinkhanen en televisiepersoonlijkheden. Het zijn hoofdrolspelers in de korte, maar krachtige, animatiefilms die zij maakt. De filmpjes duren slechts een paar minuten maar zijn een neurotisch bombardement van de net- en trommelvliezen. Met evident genoegen neemt zij de spastische en perverse gewoontes van de mens op de hak, inzoomend op sex, geweld en massaconsumptie. Oprah Winfrey wordt in elkaar geslagen, Kermit de Kikker blijkt een voetfetisjist en Bill Clinton legt Hillary nog maar eens uit dat hij niet inhaleert. De geur van frituurolie, sigarettenrook en gebruikte condooms hangt in de lucht. Martha Colburn laat zien dat de vrijgevochten generatie van de jaren 70 eigenlijk een beetje zielig is geworden in de in zichzelf gekeerde verering van genot. Maar moraliserend wordt zij nergens. Colburn geniet van de op hol geslagen mensheid.

Bijna verstopt, in het verste hoekje van de Rijksakademie, is het atelier van de Britse kunstenaar Ryan Gander. Alsof hij vanuit deze afgelegen positie een beter commentaar op de wereld kan formuleren. Het is niet ongebruikelijk dat Gander zich wegcijfert. Tijdens een groepsexpositie in de Jan van Eyck Akademie in Maastricht was zijn enige bijdrage een loket waar de bezoeker informatie over de overige exposanten kon krijgen. De enige hint dat het hier een kunstwerk van Ryan Gander betrof was de verwijzing naar de materiaalsponsors, Mr. en Mrs. Gander. Bij een andere gelegenheid creëerde hij een ingang met welkomstboodschap. Zelf bleef hij weer buiten beeld. Het werk maakt nieuwsgierig, maar met name naar andere dingen. Voor Gander is de kunstenaar vooral degene die de structuur aanbrengt en de inhoud verzorgt. Het zichzelf wegcijferen van Gander is lang niet zo bescheiden als het in eerste instantie misschien lijkt. Hij wil instructies geven, de kijkrichting beïnvloeden en laten zien wat hij zelf ziet. De aanwezigheid, of liever gezegd het aanwezig geweest zijn, van Gander verraadt zich in de manier waarop de toeschouwer de ruimte ervaart, niet in de persoonlijke toets van de kunstenaar. Stijl is Ryan Gander een gruwel. Het kan alleen tot een molensteen om je nek worden en de plaats van inhoud vervangen. In een recent project gaf Gander vijf designers een opdracht tot het ontwerpen van affiches voor denkbeeldige events. Door samenwerkingsverbanden aan te gaan voorkomt Gander de persoonlijke handtekening zonder geheel af te moeten zien van de visuele component. Inhoud is de specialiteit van de kunstenaar, vorm die van de ontwerper.

Veel kunstenaars aan de Rijksakademie verkennen en overschrijden de grenzen tussen verschillende vakgebieden. Maar ook kunstenaars die op zoek zijn naar vernieuwing binnen de traditionele media hebben dit jaar meer ruimte gekregen. De geur van verf is terug in de gangen van de Rijksakademie. De schilder Maurice Braspenning heeft de laatste jaren enige bekendheid gekregen met geabstraheerde landschappen, maar gooide het roer in zijn laatste maanden aan de Rijksakademie radicaal om. Herinneringen, flarden uit een ver verleden, vinden plotseling hun weg naar het linnen. Fascinerend is het schilderij waarin een volwassene met twee kinderen eendjes voert. Het sentimentele thema wordt in evenwicht gehouden door de bewust gemankeerde manier waarop de verf is aangebracht. Braspenning hoeft niet meer te bewijzen dat hij kan schilderen. Hij zoekt de uitdaging in het verkennen van zijn eigen grenzen. Deze persoonlijke vernieuwing die tijdens de ‘Open Ateliers’ bij veel kunstenaars zichtbaar is, is misschien wel het meest interessante aspect van een bezoek aan de Rijksakademie.

OPEN ATELIERS, Rijksakademie van beeldende kunsten, 30 nov tm 2 dec open dag, 12-19 uur

Sarphatistraat 470, 1018 GW Amsterdam

2 FILMS VAN MARTHA COLBURN, te zien op PARK 4DTV in Amsterdam
Cinemadness #1op 16 dec, Cinemadness #2 op 26 dec

Bijzondere personages

Afshan Ayar

Zesentwintig hoofden hangen kriskras aan de wanden van galerie Ron Mandos. Het zijn de recente olieverfschilderijen van de kunstenaar Theo Poel. Een kunstenaar die al jaren gefascineerd is door het menselijke gezicht. Hoewel, menselijk? Het zijn frontaal geschilderde mannenhoofden met enorme flaporen, rozige, varkensachtige neusgaten. Sommigen hebben drie paar ogen, anderen hebben gaten in plaats van ogen. Gezamenlijk vormen ze een serie. Het vraagt enige tijd om de gezichten op je in te laten werken. Niet zozeer vanwege de anatomische eigenaardigheden, maar vooral vanwege de gelaatsuitdrukking. Portretten zijn het niet. Voor karikaturen kunnen ze ondanks de overdrijvingen niet doorgaan. Het meest treffend is de weergegeven gemoedstoestand, die moeilijk te duiden is. De ogen – de spiegel van de ziel – bieden meestal geen aanknopingspunt. Vaak zijn ze gesloten of helemaal hol. De neus zegt weinig. De mond is een lange streep. Een big smile met gesloten ogen. Dat kan alleen maar binnenpret zijn.

In zijn catalogus vertelt Poel dat hij niet in karakters maar in gezichtsuitdrukkingen is geïnteresseerd. Inspiratie te over. Van het in religieuze extase verkerende gelaat van de heilige Theresia van Bernini tot de dramatische foto's van door honger en rampen geteisterde gezichten uit de World Press series. Het gezicht is het belangrijkste communicatiemiddel. Maar ook het meest raadselachtige. Een vluchtige gelaatsuitdrukking die is vastgelegd in olieverf wordt al snel een grimas. Juist doordat de huid bij Theo Poel met veel aandacht voor dieptewerking is geschilderd, krijgt het gezicht iets van een masker. Een dun vel dat je eraf zou willen trekken, om het ware gezicht eronder te zien.

Een etage hoger word je verrast door het werk van de Britse kunstenares Lisa Holden. Grote opgeblazen digitale fotoprints van een vreemde jongeman, waarvoor de kunstenares zelf model heeft gestaan. Me and Johnny, luidt de titel. Lisa Holden heeft een volledige familie verzonnen. Met bijbehorende kleding, muzieksmaak en psychologie. Johnny is haar fictieve broertje. Een in zichzelf gekeerde, contactgestoorde jongeman, die geïsoleerd van de buitenwereld dagenlang op een zolder doorbrengt. Alleen met zijn eigen gedachten en dromen. In een zijkamer word je getrakteerd op een overvloed aan snapshots met het gezicht van Johnny vanuit verschillende hoeken en een enkel videobeeld, begeleid door muziek uit de jaren zeventig. Het opgeblazen formaat in close-up, de halfopen mond, en de abrupte afsnijdingen maken de sfeer compleet. Terwijl ook hier de blik van het personage van de toeschouwer is afgewend. Johnny kijkt de andere kant op, of ligt onder een soort matras. Hij draagt een geruit overhemd en zijn streepjesdas is half opengeknoopt. Het door de schmink glimmende gezicht maakt een ‘vette', haast morsige indruk. Ook zonder kennis van het bijbehorende ‘familieverhaal' zijn het sterk tot de verbeelding sprekende portretten.

De titel van de groepstentoonstelling draagt de naam Breekbaar, bijzondere personages. De vraag is wat deze personages breekbaar maakt. Het zijn eerder vreemde personages die genoeg aan zichzelf hebben. Het lijkt wat vergezocht om de introverte blik van de contactgestoorde Johnny en de brede glimlach van Poels personages breekbaar, lees kwetsbaar, te noemen. Wel letterlijk breekbaar zijn de ‘voids' van Sonja Oudendijk. Glasobjecten in verschillende metalictinten, die op het eerste gezicht aan vazen doen denken, maar de vorm van een zittend boeddahbeeld blijken te hebben.

Minder breekbaar, maar erg melodramatisch zijn de witte polyesther fonteintjes van Arjen Lancel. Half verscholen in de tuin staat een fonteintje van een Pinokkiohoofd. Uit de ogen en de opengesperde mond stroomt onophoudelijk water. Vergelijkingen met kitscherige huilende pierrots dringen zich op. Alhoewel deze Pinokkio behalve de bekende grote neus, ook een grote pukkel heeft en zelfs een oorbel draagt. Van dezelfde kunstenaar is boven in het zijkamertje nog een fonteintje te zien, getiteld Spoken huilen, omdat ze niet bestaan. Een vormeloos wit figuur met slechts twee gaten op de plaats van de ogen, waar water uit stroomt. Alleen, met het geluid van het kletterende water en met de titel in gedachten, raak je algauw vertederd.

BREEKBAAR! BIJZONDERE PERSONAGES, Theo Poel, Lisa Holden, Sonja Oudendijk en Arjen Lancel, t/m 24 nov (op afspraak nog te zien tm december)

Galerie Ron Mandos, Rodenrijselaan 24, Rotterdam

De stad Brescia kan niet echt worden beschouwd als het bruisende middelpunt van hedendaagse kunst in Italië. Wie galeries zoekt die op dit terrein actief zijn, begeeft zich eerder richting metropool Milaan. Toch is in de stad een galerie te vinden die al enkele decennia een prominente plaats inneemt op het internationale podium: Galleria Massimo Minini. Het is een galerie die in het tentoonstellingsprogramma een mix van generaties voor het voetlicht brengt: niet alleen wordt de jonge (Italiaanse) avant-garde gepresenteerd maar ook zijn internationaal bekende kunstenaars van een oudere generatie in het tentoonstellingsprogramma te vinden. Massimo Minini vertelt dat musea en verzamelaars uit Europa bij zijn galerie aankopen. Zo heeft bijvoorbeeld Wim van Krimpen onlangs twee foto's verworven. Minini was enkele jaren actief als jurist alvorens hij besloot zich geheel aan de kunst te wijden. Interesse in kunst had hij eigenlijk altijd al en galeries in Milaan bezocht hij met regelmaat. Toch ziet hij zijn besluit om een galerie te beginnen (1973) als een spontane actie. De eerste groepsexpositie die Minini in zijn eigen galerie organiseerde, bestond uit werk van onder anderen Gilbert & George en Hamish Fulton. Naast eigenaar en oprichter van de galerie is Massimo Minini onder meer lid van de selectiecommissie voor de kunstbeurs van Bazel, een plek waar hij overigens al korte tijd na het openen van de galerie werk van zijn kunstenaars toont. Namen zoals Sol Lewitt, Richard Long, Giulio Paolini, Luciano Fabro, Daniël Buren, Dan Graham, Jiri Dokoupil en Michelangelo Pistoletto passeren in de jaren zeventig en tachtig de revue in de galerie. De laatste tien jaar komen ook Ettore Spalletti, Anish Kapoor, Peter Halley, Robert Barry, Jan Fabre en Vanessa Beecroft voor. Massimo Minini richtte zich op stromingen zoals Arte Povera, conceptuele kunst en Minimal Art maar toonde ook eenlingen binnen de kunstwereld. Bovendien exposeert hij de laatste jaren met regelmaat werk van jongere kunstenaars. Hij biedt de jonge Italiaanse avant-garde de kans zich te tonen aan het internationale publiek. Hoewel Minini gelooft in het promoten van jonge kunstenaars, waarbij hij zich terdege bewust is van het belang van een galerie voor deze groep, is hij eveneens van mening dat een kunstenaar vooral op eigen kracht verder dient te komen. Het onwrikbare geloof in jezelf is een credo dat zowel voor hemzelf als voor zijn kunstenaars geldt. Bij het selecteren volgt hij, zoals hij zegt, zijn neus, waarbij hij de kanttekening maakt dat je als galeriehouder toch wel de meeste binding hebt met kunstenaars van je eigen generatie. Dat hij zich dan ook is gaan concentreren op een andere, jongere generatie, ziet hij als een spannende ontdekkingsreis. Daarnaast werkt hij zijn dochter Francesca in, die zowel de nieuwe ontwikkelingen op het hedendaagse gebied als de jonge generatie op de voet zal volgen.

In oktober en november exposeerde Sabrina Mezzaqui (Bologna, 1964). Een kunstenaar die als thema binnen haar werk het onthaasten als uitgangspunt neemt, waarmee zij haar reactie geeft op het motto snel-sneller-snelst van vandaag de dag. Ze toont een projectie op de wand van een raam, een gordijn is gesloten, de andere helft is half open. Pas na geruime tijd ontdekt de toeschouwer dat het licht langzaam maar zeker van kleur verandert en dan wordt duidelijk dat Mezzaqui tijdens een zonnige middag filmde hoe het licht in een kamer naar binnen valt.

Mezzaqui exposeert ook een video waarop een blauwe hemel is te zien met witte wolken, hetzelfde uitgangspunt wat zij in haar projectie toepast, is hier te zien. Lichte veranderingen bepalen de sfeer van de video. Ervoor staand veronderstel je soms op je rug in het gras te liggen, gedachteloos naar de lucht starend en je zo nu en dan verwonderend over de schoonheid van zoiets simpels als een heldere hemel tijdens een mooie zomerdag. De kunst van Mezzaqui geeft de hectische stedeling een moment van contemplatie, een kort tijdsbestek waarin het besef doordringt dat schoonheid in zoiets simpels kan schuilen als van hoedanigheid veranderend licht. En niet in de laatste plaats werkt haar kunst rustgevend. Door haar poëtische houding ten aanzien van alledaagse zaken, weet zij de aandacht van de toeschouwer gedurende lange tijd vast te houden.

SABRINA MEZZAQUI, INSTALLATIES

Galleria Massimo Minini, Via Apollonio 68, 25128 Brescia, Italie, open di t/m za 15.30-19.30 uur

email:Galleriaminini@numerica.it
www.artnet.com/minini.html

Tuin der Lusten

Lotte Haagsma

Tussen de bloemen van galerie annex bloemenzaak Brutto Gusto hangen de dagboektekeningen van Bas Meerman. Stoere mannen, mooie jongens en enkele glamourous dames in zwart-wit tekening en kleurige aquarel lijken zich zeer thuis te voelen in de weelderige omgeving.

In de met eikenhouten lambrisering beklede zijruimte van galerie Phoebus zijn tekeningen van Simon Benson te zien. Zacht gearceerde bomen groeien ondersteboven met in hun takken teksten als ‘Is the air on fire, I think I see it in your eyes’ en ‘Do you still fall asleep in one world and wake up in another’.

In Rotterdam openen een aantal galeries het seizoen met kunstenaars die zich hebben laten inspireren door het schilderij Tuin der Lusten van Jheronimus Bosch. De galeries hebben zich met dit initiatief aangesloten bij de grote Bosch-tentoonstelling die op dit moment loopt bij het Museum Boijmans Van Beuningen. Het bewuste schilderij is daar overigens niet te zien, het Prado – dat het in bezit heeft – leent het niet uit.

Voor Bosch was de tuin der lusten geen paradijselijke omgeving, maar een plek waar de mens zijn domme driften uitleeft om vervolgens gestraft te worden in het hellevuur. Zijn schilderij bestaat uit drie panelen met op het linkerpaneel Adam en Eva, op het middenpaneel het onbezorgd uitleven van de seksualiteit en op het rechterpaneel de hel en verdoemenis waar deze genietingen toe leiden. Geen vrolijke boodschap dus, hoewel het middenpaneel uitblinkt in schitterende kleuren, prachtig geschilderde mensfiguren en vreemde creaturen.

De tuin der lusten is bij Brutto Gusto op onbezorgd vrolijke manier tot stand gekomen. De dreiging van de hel waar het zwakke vlees der mensheid zal branden is ver te zoeken. Tussen echte bloemen hangen mooie mannen. Bas Meerman tekent en schildert met krachtige lijnen en eenvoudige vormen zelfbewuste figuren die genieten van seks, zonder schaamte of angst voor afkeuring. Trotse mannelijke geslachtsdelen en getrainde torso’s, zachte jongelingen en grote mannen in uniform, kijken de toeschouwer helder aan of richten hun blik op de partner waarmee zij verstrengeld zijn. De enige schaamte bij dit werk ontstaat misschien bij de toeschouwer die, terwijl het werk in zinderende kleuren en volle tekenpracht hem wenkt om te kijken, bij het zien van zoveel zelfbewustzijn en genieten zich toch enigszins voyeur voelt.

Simon Benson exposeert bij galerie Phoebus een installatie over het gehele oppervlak van een muur. De tekst ‘You showed me something but I couldn’t see what it was’ is in drukletters uit mdf gezaagd en aan de wand bevestigd. Ook Benson heeft de tuin der lusten als uitgangspunt genomen. Maar bij hem geen geëtaleerd genot maar ingetogen onbereikbaarheid: ‘I looked at one thing and it became something else’.

Naast installaties maakt Simon Benson tekeningen waarin het menselijk lichaam, de natuur, de architectuur en de taal hoofdrollen spelen. Het zijn fijnzinnige en doorwrochte werken. Geen om aandacht schreeuwende expressie, maar overpeinzingen, gefluisterde overwegingen, gedachten die langzaam uitgewerkt worden. Zachte arceringen worden overschreven door strakke drukletters of een krabbelig handschrift.

Schepping, leven en ondergang; drie fases beeldt Bosch in zijn Tuin der Lusten uit. Ook Benson brengt in zijn werk verschillende dimensies samen: een mens wordt boom, het hoofd van een vrouw zit gevangen in een gebouw, de iris van het oog is tegelijkertijd een planeet. Vliegende vogels, ogen die planeten worden, bomen die naar beneden groeien; de tuin van Benson is schaduwrijk, geen lichtvoetig lustoord. Seksualiteit verstopt zich, blijft over: verlangen naar liefde. Hier is geen sprake van straf, maar van afstand en bezinning.

Net als Jheronimus Bosch zijn Bas Meerman en Simon Benson verhalende kunstenaars die hun potlood, pen en penseel gebruiken om te vertellen over wat hen bezighoudt. De liefde voor het materiaal en de aandacht voor technieken zijn van alle tijden, maar de manier waarop de verhalen worden beleefd en uitgebeeld veranderd steeds. De presentaties bij Phoebus en Brutto Gusto zijn een ‘lust’ voor het oog zoals ook de tentoonstelling bij het Boijmans zeer ‘de moeite’ – van het in de rij staan voor een kleine selectie échte Bosch’en – waard is.

TUIN DER LUSTEN
t/m 7 oktober 2001

Bas Meerman
Brutto Gusto, Rotterdam
Simon Benson
PHOEBUS, Rotterdam

Visitekaartjes

Vinken en Van Kampen

En verder… is een presentatie met belofte voor de toekomst. Aan het einde van het seizoen laat Annet Gelink Gallery werk zien van meerdere kunstenaars met klinkende namen. Voor de meesten van hen geldt dat zij voor de tweede keer in de galerie exposeren, hoewel deze pas anderhalf jaar bestaat. Gelink laat er mee zien dat continuïteit in de relatie met de kunstenaars – of zoiets als de opbouw van ‘een stal’ – een prioriteit is. Alicia Framis was in januari 2000 de kunstenaar waarmee haar galerie opende. Het werk maakt deel uit van het project Domestic Loneliness.

Het is een maquette van een huis dat misschien het probleem van eenzaamheid kan oplossen: het is voor stellen die zowel samen als apart willen wonen. Een foto laat twee mannen zien die bij de maquette staan alsof ze dit serieus overwegen, maar op een tweede foto zie je ze inschattend kijken of een LAT-relatie op elkaars lip wel een goed idee is.

De kunstenaars exposeren niet hun meest spectaculaire werk, het zijn eerder visitekaartjes. Mat Collishaw is bekend om zijn imponerende videoprojecties en computergemanipuleerde foto’s. Hier hangt een serie collages van met aquarel bewerkte pornoplaatjes. Anya Gallaccio vult normaliter ruimtes met installaties van levend materiaal – appels of bloemen die de duur van de tentoonstelling niet mogen overleven. Nu is een foto te zien waarin een meisje levenloos drijft in een vijver tussen de bladeren en de bloemen. Dit onverwachte maakt En verder… een sympathieke tentoonstelling, want het is wel eens prettig om te zien dat de tot aanstormend talent verklaarde kunstenaars meer pijlen op hun boog hebben en nu eens niet hun succesnummers in reprise hoeven nemen. Bovendien zijn dit soort werken natuurlijk beter te verkopen.

Annet Gelink Gallery claimt deze kunstenaars met recht – en met hun welnemen natuurlijk. De galerie is in korte tijd een plek geworden in Amsterdam waar kunstenaars die het afgelopen jaar ‘in het nieuws’ waren te zien zijn. Op zich is dat in deze stad al een zeldzaamheid aan het worden. Daarbij heeft de kunstenaar er zelf ook baat bij om vertegenwoordigd te worden, in een tijd dat de geringste misvatting genoeg is om kunst en kunstenaars in een kwaad daglicht te stellen. Dit overkwam Kiki Lamers een paar maanden geleden door de vertroebelde blik van de Franse jurisprudentie op haar kinderportretten. Op deze expositie laat ze een groot schilderij zien van een kindergezicht. Het brengt het voorval in herinnering, maar verklaart het ook – gesteund door de kunstcontext van de galerie – tot een nachtmerrieachtige absurditeit.

In The Bakery – de broedplaats voor nieuw talent in de kelder – hangt werk van John Biesheuvel. Een kunstenaar die vooral bekend is door illustraties die hij maakte voor tijdschriften als View on Colour, het prestigieuze trendwatchers tijdschrift van Anthon Beeke en Li Edelkoort. Het zijn frisse en bevreemdende collages die het midden houden tussen de het werk van Heartfield, zoete erotische plakplaatjes, Felicien Rops en effectieve Franse parfumadvertenties.

EN VERDER…, Mat Collishaw, Alicia Framis, Anya Gallaccio, Kiki Lamers, Govinda Mens, David Shrigley, Georgina Starr, Barbara Visser. The Bakery: Psyche, John Biesheuvel, t/m 28 juni

Annet Gelink Gallery, Laurierstraat 187-189, Amsterdam

Met de tentoonstelling Un art populair die nu is te zien bij Fondation Cartier pour l'art contemporain in Parijs wilde conservator Hervé Chandès tonen dat volkskunst niet zozeer is gerelateerd aan onveranderlijke tradities, overerfde procedures en vaste vormen, maar dat deze vorm van kunst vooral een spiegel is van de mens en zijn bezigheden, van zijn herinneringen en gebruiken. Chandès stelde een tentoonstelling samen met werk van kunstenaars uit Europa, Azië, Noorden Zuid-Amerika waarbij het geheel toont dat de natuurlijke scheidingslijn tussen volks- en hedendaagse kunst helemaal niet zo strikt is als wordt verondersteld. Volkskunst blijkt niet alleen prominent aanwezig te zijn in de samenlevingen – collectieve contexten- zoals die bestaan in uiteenlopende verre werelddelen, maar is er ook in een hedendaagse variant, in een contemporain jasje. Met andere woorden; volkskunst dringt het terrein van de eigentijdse kunst binnen zonder altijd te verschijnen in de gedaante van de welbekende gemeenplaatsen. Belangrijk uitgangspunt voor Chandès was echter wel het tonen van zowel traditionele eigentijdse volkskunstuitingen (persoonlijk handschrift van Mexicaan Virgil Ortiz in relatie tot traditionele vormen van Cochiti-keramiek) als hedendaagse varianten (Wim Delvoye, België) zonder hiërarchie. Het ging hem om het laten zien van kunstvormen -gemaakt in verschillende werelddelen- die op de één of andere manier het leven van alledag verbeelden. Om een tentoonstelling die volks- en hedendaagse kunst samenbrengt waarbij duidelijk wordt dat de ene helemaal niet zo heel erg ver van de andere ligt én dat er sprake is van kruisbestuiving. Met de nadruk op kunstenaars en niet op de landen waarin de kunst is ontstaan. Hij wilde over de grenzen van zijn continent kijken en laten zien dat aan het maken van kunstvoorwerpen, waar ook ter wereld, een eigentijdse betrokkenheid en een dagelijkse omgeving ten grondslag ligt. Centraal bij Un art populair staat het begrip mimesis, de uitbeelding van de werkelijkheid in het kunstwerk. Hierbij zijn deze kunstvormen vooral een spiegel van de mens en zijn dagelijkse omgeving. Hoe uiteenlopend deze is, toont Un art populair. Samba's De dagelijkse omgeving van Adalton Lopes (Brazilië) concentreert zich rondom het vermaarde carnaval van Rio de Janeiro. Op miniatuurformaat swingen de bevallige dames en danst de menigte op wilde samba's. Het geheel doet denken aan van die apparaten die nu helaas nergens meer zijn te zien: je moest er een kwartje ingooien en prompt gingen de aapjes achter glas drummen, gitaar spelen en zingen.

Even landgebonden en herkenbaar Amerikaans is de installatie van Liza Lou. Op reëel formaat bootste zij een typisch Amerikaanse tuin, compleet met BBQ, na. Samengesteld uit kraaltjes en pailletten. Wie ooit een handjevol losgenaaide pailletten op een avondjurk heeft gezet, weet uit ervaring hoeveel tijd dit kost. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Liza Lou jarenlang met vele assistenten aan deze installatie heeft gewerkt. De wereld die deze kunstenaar oproept bestaat uit glitter en glamour, uit namaak en fictie. Exact wat je je voorstelt bij het land van de vele mogelijkheden, waar niets onmogelijk lijkt te zijn, waar groot pas bestaat bij de gratie van groter, grootst. Het kunstwerk Memory Wares van Mike Kelley refereert aan het persoonlijke geheugen. Het werk is opgebouwd uit buttons en badges. De kunstenaar hergebruikt gebruiksvoorwerpen uit zijn privé leven met de bedoeling zijn eigen herinneringen levend te houden. De vorm die hij kiest voor dit kunstwerk heeft zijn oorsprong in de Canadese volkstraditie. Het is hier één van de voorbeelden waarbij duidelijk een interactie plaats heeft tussen overgenomen volkskunstvormen en hedendaagse 'hogere' kunst. Het is kunst die zich op het terrein van de kruisbestuiving beweegt, waarbij het artistiek inhoudelijke garant staat voor het in werking zetten van de verbeelding van de toeschouwer. Daarnaast is het tevens een feest voor het oog. Bij de tentoonstelling Un art populair ligt de nadruk in grote mate op het object, op het door de kunstenaar geconstrueerde ding dat is gerelateerd aan de dagelijkse werkelijkheid waarin hij of zij verkeert, waartoe hij of zij zich verhoudt. Het resultaat is een expositie waar kunstvormen zijn te zien die voortvloeien uit sociale gebruiken, die betekenis ontlenen aan een collectief verband, die prominent aanwezig zijn in samenlevingen die zijn georganiseerd rondom het begrip gemeenschap, die een weerslag zijn van de geschiedenis en traditie, die scènes uit het leven van alledag verbeelden, die een relatie leggen met een sociale of politieke context of die ontstaan vanuit het private gebied en in het publieke domein ineens beleefbaar zijn voor derden. Niet onvermeld mag hier overigens blijven dat de Fondation Cartier telkens bij dergelijke (mega)tentoonstellingen kunstwerken aankoopt of opdrachten geeft aan kunstenaars om een nieuw kunstwerk te maken. De Fondation bezit inmiddels over de 1000 kunstwerken.

UN ART POPULAIR, Wim Delvoye, Liza Lou, Alessandro Mendini, Takashi Murakami, Mike Kelley, Virgil Ortiz e.a., t/m 4 nov

Fondation Cartier pour l'art contemporain, Boulevard Raspail 261, Parijs. open: dinsdag t/m zondag

Het had 'de broedplaats' of 'de kweekvijver' kunnen worden van de hedendaagse kunst maar het gaat tegen de vlakte: het Jan Swammerdam Instituut aan de Constantijn Huygensstraat in Amsterdam. Het omstreden gebouw zal plaats moeten maken voor appartementen, tot veel verdriet van de Stichting SMART Project Space en de kunstenaars die er al maanden lang aan het broeden en kweken zijn. Maar wel of geen sloop, de organisatie gaat dapper door met het maken van exposities. Smart toont nu Small Narratives: Unreal Presence, een titel van een tentoonstelling die doet vermoeden dat ze het eigen noodlot illustreert.

Zo erg is het gelukkig niet. Small Narratives: Unreal Presence gaat over wat T.S. Eliot zo mooi beschreef in The Waste Land: "There is always another one walking behind you (…) but who is that on the other side of you?" Het werk van Hideyuki Sawanagi is bijna een letterlijke verbeelding van Eliots woorden. Een blauwe kale projectie doet in eerste instantie vermoeden dat de video aan het terugspoelen is, maar wanneer je ongeduldig aan de wandel gaat, verschijnt niet alleen je eigen schaduw op het blauwe vlak, maar sluipt er eveneens een ander zwart silhouet over de muur. Telkens komt een andere anonieme achtervolger in beeld die net zo schaapachtig lijkt te kijken als het publiek in de ruimte. Het werk heeft met name effect wanneer er meerdere mensen door de ruimte lopen; de bezoeker kan dan geen onderscheid meer maken tussen de reële schaduw en diegene die slechts op de muur verschijnen.

Alhoewel Sawanagi's idee van de samenkomst van tijd en ruimte heel aardig is, resulteert het toch in een wat flauwe en letterlijke uitwerking, die alleen de eerste keer leuk is. Het werk is symptomatisch voor een aantal van de werken op Small Narratives: Unreal Presence, waarbij de vertaalslag van het idee naar het beeld heel letterlijk of niet gemaakt is. Dat is ook het geval bij de video Timecode van Elisabetta Benassi. Benassi toerde met een op Pier Paolo Pasolini lijkende man op de motor door Rome. De 'Pasolini' achterop de bagagedrager zou gezien kunnen worden als de psychologische schaduw van de kunstenaar. Benassi zou met deze motorrit heden en verleden met elkaar verbinden, maar visueel wordt dit verband in de verste verte niet duidelijk.

Zowel Stephanie Kratz als Jacqueline Pennell portretteren lege ruimtes die een spoor van menselijke aanwezigheid verraden. Kratz bouwde een maquette van een huiskamer, waarin een licht flikkert. De foto's van Pannell tonen de straten van Venetië, waar geen mensen van vlees en bloed, maar wel schaduwen de straatstenen betreden. Door het perspectief en omdat de foto's ondersteboven zijn geplaatst, gaan de stenen voor je ogen schommelen. Deze straten kunnen onmogelijk vaste grond onder de voeten zijn. Met deze werken op Small Narratives: Unreal Presence toont SMART Project Space aan dat het wel degelijk de potentie in zich draagt een 'kweekvijver' voor de hedendaagse kunst te kunnen worden. Dit in tegenstelling tot eerdere tentoonstellingen waarbij men de makers ervan verdacht de kunst halverwege het broedproces al uit de ateliers te hebben geroofd. Er blijft een algemene deler en dat zijn de informerende teksten, waarin de schrijvers consequent via een U-bocht bij grootheden als Lyotard weten uit te komen, alsof het de ideeën kracht bij zou zetten.

Verreweg het beste werk op de tentoonstelling is Disco for n/one van de Amerikaan Marc Bain. Een lichte discodreun is van verre al te horen, maar wie de deur van de witte cabine opent schrikt zich het leplazarus vanwege de enorme hoeveelheid decibellen die over de bezoeker worden uitgestort. In de ruimte van 1 x 1 x 2,5 meter hangt rook, schijnen kleurige lampen en bungelt een enorme discobol. Maar er is geen ruimte over voor vertier, en heeft men toch de onbedwingbare drang zich uit te leven dan moet dat buiten de cabine, want de deur kan maar op een kiertje open. Dat irriteert omdat de bezoeker zich toch, hoe leeg en afschrikwekkend de cabine ook is, buitengesloten voelt. Niet het kunstwerk toont een schaduw, maar men ervaart zichzelf als een schaduw van een Paradiso vol dansende mensen. Kijk naar de reflecties van de discobal en ervaar de unreal presence.

SMALL NARRATIVES: UNREAL PRESENCE, t/m 22 juli

SMART Project Space, 1e Constantijn Huygensstraat 20, Amsterdam

Traces and signs

Christel Vesters

In zijn roman Ruimten Rondom uit 1974 geeft de Franse taalkunstenaar, dichter en socioloog Georges Perec zijn lezer de opdracht, een zogenaamde praktische oefening, "om zo nu en dan eens een straat te observeren, waarbij je misschien mag streven naar enige systematiek. Noteer wat je ziet. Merk op wat opmerkelijk is… probeer de straat te beschrijven, waar hij uit bestaat, waar hij voor dient… Hou op ‘enzovoort' te zeggen, te schrijven. Doe een poging het onderwerp uitputtend te behandelen."

Evenals Georges Perec, streeft de Engelse conceptuele kunstenaar Stephen Willats (1943) ernaar de toeschouwer (het publiek) te verleiden met andere ogen naar zijn dagelijkse leefomgeving te kijken. Ook hij hanteert daarbij een systematische aanpak. Galerie Lumen Travo in Amsterdam toont tot en met 28 juli recent en ouder werk van deze Engelse kunstenaar.

Centraal in de galerie hangt het werk Multichannel Vision uit 1999. Een tableau van 81 systematisch geordende foto's van identiek formaat. Het strakke grid waarin de foto's gerangschikt zijn, nodigt bijna als vanzelfsprekend uit om verbanden te zoeken: van links naar rechts; van boven naar onder. Onder de negen verticale rijen hangt één horizontale rij met zes foto's van auto's die geparkeerd staan voor winkelpuien.

Links en rechts van het tableau hangen twee foto's met daaronder een tekstbordje. Op de linker foto kijken we een straat in, de tekst leest: "As I keep going further and further into the infrastructure, am I looking at the same thing?"

"Lees wat er op straat te lezen valt: aanplakzuilen, krantenkiosken, affiches, verkeersborden, graffiti, op de grond gegooide folders, uithangborden van winkels."

Willats is met zijn filmcamera door de straat gelopen en heeft het gebied onderworpen aan een minutieus onderzoek, alles vastleggend wat hij tegen kwam, van schoorsteen tot de goot, van de ene rooilijn tot de andere: verschillende typen deurbellen, reclameteksten in etalages, markeringen op het asfalt, neon uithangborden, verkeerstekens, logo's.

Aan het einde van zijn zoektocht kijkt Willats op de foto rechts van het tableau nog eens terug en stelt zich in bijgaande de vraag: "In coming away, at what level might the fragments of reality just encountered now exist in my consciousness?"

Een willekeurige straat in een willekeurige stad, in dit geval een Londense winkelstraat, maar eigenlijk doet dat er niet toe. Het is een stereotype straat die je in iedere stad onopgemerkt doorloopt en die door Willats in kaart is gebracht. De selectie van 87 foto's vormen als het ware forensisch bewijsmateriaal in een onderzoek naar de sporen die de dagelijkse gebruiker van dit stukje openbare ruimte achter heeft gelaten.

In People in the crowd (2001), een ander werk van Willats dat in de galerie te zien is, zijn drie foto's van een willekeurige groep passanten in een driehoek gerangschikt. Op elke foto is een andere voorbijganger centraal in beeld gebracht. De enige overeenkomst tussen de drie personen is het gebruik van hun mobiele telefoon. De foto's zijn ieder in één van de primaire kleuren afgedrukt. Onder en naast de foto's zijn drie diagrammen getekend, blauw, geel en rode vlakjes verwijzen naar de foto in de respectievelijke kleuren. Met pijlen worden de vlakken met elkaar in verband gebracht, waarbij iedere diagram weer een andersoortig verband aangeduid. Mogelijke verbanden, want het is voor de toeschouwer niet op te maken of er ook daadwerkelijk sprake is van onderlinge relaties.

‘De straat' vormt letterlijk en figuurlijk het werkterrein van Willats. De straat als pars pro toto van de (grootstedelijke) openbare ruimte. De straat als symbool voor verplaatsing (transit), de straat als het stedenbouwkundige stramien dat de verschillende voordeuren – die weer toegang geven tot huizen en winkels, i.e. het private domein van de gebruiker – met elkaar verbindt. Iedereen heeft zijn straat, en tegelijkertijd is die straat van iedereen.

Traces and Signs is de titel die aan de tentoonstelling meegegeven is. Onze leefomgeving is vergeven van tekens, symbolen, sporen… In Multichannel Vision is het een winkelstraat, vergeven van uithangborden en reclamelogo's: Urban Signage, totempalen van de grootstedelijke leefomgeving. Voor de één is het visuele vervuiling, maar voor Willats zijn ze uitingsvormen van hedendaagse communicatie. Tekens en symbolen, die als je ze observeert een bron van informatie zijn van onze hedendaagse cultuur.

Hoewel Willats zich in eerste instantie misschien presenteert als een archivaris die het gevonden materiaal inventariseert, is het niet zijn doel een werkelijkheidsgetrouwe (lees: objectieve) reconstructie van het in kaart gebrachte gebied te geven. Het is juist zijn strategie om door de manier van ordenen, een bepaalde rangschikking in de presentatie van de foto's, het gebruik van diagrammen en pijlen de toeschouwer aan te zetten om – puttend uit zijn eigen ervaring etc. – de missende stukjes en verbanden in te vullen het beeld te complementeren (is niet zuiver wetenschappelijk: eerder een onvolledige puzzel). Het pseudo wetenschappelijke gebruik van grids en diagrammen is enkel een extra zetje voor de toeschouwer om het werk te duiden en te lezen.

Zowel Willats als Perec lijken de alledaagsheid en vanzelfsprekendheid van de ruimten om ons heen te lijf te gaan; Perec door middel van minutieuze observaties -een soort hyperbewustzijn- van de door hem gebruikte ruimtes te bewerkstelligen; Willats door als een anatoom patholoog de ruimte te ontleden en de blootgelegde onderdelen afzonderlijk aan ons te presenteren. Bij beiden staat de individuele ervaring, of letterlijk her-be-leving, bewustwording, centraal.

"Ga door…Tot de plek onwaarschijnlijk wordt, tot je, heel even maar, het gevoel hebt dat je in een vreemde stad bent…"

Een ander werk dat in de galerie hangt is Just in Transit. Vier foto's, ieder afgedrukt in één kleur, toont een groep voorbijgangers op straat. Met zijn camera heeft Willats één jonge vrouw er uitgepikt en gedurende vier opeenvolgende momenten haar bewegingen in de massa vastgelegd. Boven en onder de vier foto's die door zwarte strepen met elkaar verbonden zijn, staat de tekst "I was just in transit"/ "And something happened to me?" Onderaan de ‘collage' staat een diagram: met twee in tegengestelde richting wijzende pijlen worden een blauw en een geel vierkantje met elkaar in verband gebracht. Van het woord transit, doortocht, is het maar een kleine stap naar transition, overgang…

TRACES AND SIGNS, Stephen Willats, 20 juni t/m 28 juli

Galerie Lumen Travo, Amsterdam

In the media mix

Arne Hendriks

Als kind van de jaren zeventig valt het me niet mee video nog als een nieuw medium te zien. De wildgroei van videokunst doet me dan ook niet trillen van ‘avantgardia’ maar verveelt me nogal. Toch was ik nieuwsgierig naar de tentoonstelling Dai dai dai, where do we go from here? in videobolwerk Montevideo omdat daar een aantal verrassende kunstenaars werden samengebracht die niet direct de gruwel van donkere hokjes opriep. Alleen het getoonde werk van Georgina Starr kan met een beetje goede wil tot de klassieke videokunst gerekend worden. In Venetië was Starr goed op dreef met een gruwelijk sprookje waarin als konijntjes verklede kinderen een moordaanslag plegen op catwalkmodellen. In Montevideo iets minder spektakel maar niet minder gekte wanneer een aantal adolescente meisjes een dansje wagen op ambiente orgelmuziek. Zij worden daarin opgezweept door angstaanjagende draaiorgelpoppetjes waarvan de starre houten koppen in schril contrast staan met de perzikhuid van de danseressen. In een aangelegen ruimte wordt een ludieke modeshow opgevoerd waarin Keupr en Van Bentm proberen af te rekenen met het glamourimago van high fashion. De catwalk is te klein om op te lopen en de achterwand zo laag dat alles wat zich normaal gesproken achter de schermen afspeelt voor de aanwezigen zichtbaar wordt. Keupr en Van Bentm vergeten echter, of juist niet, dat zij zo wel een heel erg grote kans lopen de glamourwereld van de high art in te stappen. Te hip en hip is uit. Helaas zijn Starrs bloeddorstige konijntjes uit Venetië nu nergens te bekennen. Het videowerk Where do we go from here? (1996) van de Zwitserse Ugo Rondinone had ik vijf jaar geleden al eens eerder gezien maar lijkt aan actualiteit gewonnen te hebben. Vier meer dan levensgrote clowns kijken je uitermate verveeld aan. Het is waarschijnlijk nooit de bedoeling geweest het medium video op deze wijze te becommentariëren maar na de overdaad aan videopresentaties in Venetië is het onmogelijk een glimlach te onderdrukken. Bovendien blijft Rondinones werk een geestig en droog commentaar op het neurotische Clown Torture (1987) van halfgod Bruce Nauman. De clowns hebben hun oude identiteit opgegeven maar weigeren hun nieuwe rol als komediant te aanvaarden en drijven daar nu zo’n beetje in niemandsland. Waarheen nu?

Eerst maar over en langs de nietszeggende ingrepen van Nicky Zwaan die teleurstelt met semi-architectonisch gebeunhaas. Ook de liefhebber van stokoude media zoals de schilderkunst is ditmaal welkom in Montevideo, Jasper Joffe de mij tot nu toe niet bekende broer van Chantal, maakt indruk met zijn ongrijpbare delftsblauwe muurschilderingen maar irriteert met zijn opvattingen over de presentatie van zijn schilderijen. In groepjes zet hij de werken tegen elkaar. Dat verhaal heeft Georg Herold al eens beter en grappiger verteld. Daniel Pflumm laat ons op geraffineerde wijze kennismaken met de tovenarij van de was- en schoonmaakmiddel-reclames. Neu heet het werkje waarin een aantal fragmenten van deze ons allen bekende reclames is gecombineerd en ontdaan van merknaam. Nu de fixatie op die naam wegvalt blijkt het vernuft en de valse schoonheid van sommige van die filmpjes. De reclameretoriek, gebaseerd als deze is op herhaling en hyperterminologie, krijgt in Pflumms verdubbelde leegte een subtiele por in het middenrif. Misschien dat hier voor het eerst in de tentoonstelling toch nog iets van engagement doorschemert. In dezelfde ruimte maakt deze schemering plaats voor het felle licht van de verontwaardiging die Jennifer Tee en Jonas Ohlsson voelen bij de recente aanvallen van rappers en imams aan het adres van homoseksuelen. Het is een verademing om te zien dat er dus wel degelijk kunstenaars zijn die hun pijlen nog op de actualiteit richten. ‘Hands of our homos’ is de niet mis te verstane boodschap verpakt in zo’n typische Tee-installatie met veel zijwegen en dubbele bodems en meestal boeiend om naar te kijken. Curator Marieke van Hal, ook een kind van de jaren zeventig, laat nieuwe media af en toe een stapje terug doen. De gedoseerde wijze waarop video gecombineerd wordt met andere media maakt dat deze tentoonstelling een verrassend schouwspel geworden is.

IN THE MEDIA MIX, t/m 30 juni

MonteVideo/Time Based Arts, Keizersgracht 264, Amsterdam