En altijd is er weer die suggestie van een aanwezigheid. Je ziet ze nergens, maar je voelt dat ze daar ergens verscholen moeten zitten. Mensen. En dan van het soort dat onbeschrijflijke dingen doet in het duister. Het feit dat je ze niet kunt zien maakt hun aanwezigheid alleen maar drukkender. In de nachtschilderijen van de Rijksacademie- en Rietveld student Maurice Braspenning laten ze alleen hun sporen achter. Maar ze zijn ongrijpbaar en vreemd zoals buitenaardse wezens in films, wier bestaan ook alleen wordt vermoed door achtergelaten bewijzen. Braspenning schilderde dat soort menselijke bewijzen al in 1998. Noord- Amerikaanse vishutjes op bevroren meren hadden een desolaat interieur, slechts bevolkt door artefacten als cd’s, glazen en een koptelefoon. In de donkere stadslandschappen die in het Leidse CBK hangen, laten ‘mensen’ hun aanwezigheid op een andere manier blijken. Ze hebben het licht aangelaten. In de serie is telkens een streep ijskoud wit te zien, boven in een, voor de rest donker, kantoorgebouw. Maar dat licht geeft nergens openheid van zaken, integendeel. Het tekent eerder de contouren van een mysterie, prikkelt de nieuwsgierigheid en verhoogt zo de frustratie over iets dat zo zichtbaar moet zijn maar dat we desondanks nooit te weten zullen komen. Net als bij zijn donkere weergave van auto’s. Braspenning heeft ze met ferme vegen terugggebracht tot hun bijna abstracte essentie. Een dikke trefzekere baan markeert een bumper. Een draai met de kwast is de achteruitkijkspiegel. Ze worden in al hun duistere glorie bijna geheel opgeslokt door de nacht. Zoals dat hoort bij een monster in de schutkleuren van zijn inktzwarte habitat. Ware het niet dat de twee koplampen oplichten als gloeiende kolen. Ze staren je aan met de dreiging van een spookachtige anonimiteit. Een groot zombie- achtig zwijgen. Zitten er mensen in de auto? Misschien. Misschien ook niet. Meer informatie krijg je niet.

In Braspennings universum is bijna alles negen maanden onheilszwanger. De ramp kan elk moment worden geboren. Een ander doek met twee witte vlekken gericht op de toeschouwer tegen een (alweer) nachtelijke hemel draagt als titel: Spookrijder. Zelfs de lieflijke konijntjes, wier ogen oplichten door maanlicht, ontspringen de dodendans niet. Mocht een argeloze vluchtige kijker er nog iets idyllisch in willen zien, de titel helpt hem/haar wel uit de droom in de nachtmerrie: ‘Christmas is coming’.

Maar nergens is de dreiging grijpbaar. Braspenning bedekt en verhult. Maar laat altijd wel een gaatje open om je nieuwsgierig te houden. Hij zorgt voor het kiertje tussen je vingers als je naar een spannende film kijkt. Maar je zult er geen plattitudes als bloed zien. Daar is hij te veel master of suspense voor. En zijn doeken zijn erg populair. Tijdens de open dagen bij de Rijksacademie, waar hij sinds vorig jaar staat ingeschreven, verkocht hij bijna al zijn werk. Van de achttien doeken die in het CBK hangen zijn er al tien verkocht.

In een interview met het Leidsch Dagblad vertelde de Leidse kunstenaar dat het nummer ‘What is he building in there?’ van Tom Waits een onuitputtelijke bron van inspiratie is. Het relaas van een paranoïde man die de duistere werkzaamheden van zijn buurman wil onderzoeken. En ook verlaten industrieterreinen kunnen hem bekoren. Allicht. De plekken waar het contrast tussen menselijk ingrijpen en hun fysieke afwezigheid waarschijnlijk het grootst is. Ze zijn er wel, maar je ziet ze niet. Net zoals op zijn doeken.

De enige prominente aanwezige in het werk van Braspenning is de trage suggestie die als zwarte stroop van zijn doek druipt. Zelfs in zijn portretten, een genre waar je haast niet aan identificatie en dus geruststelling kunt ontkomen, weet Braspenning er een draai aan te geven. De pompbediende is geen stereotype in een kleurige nylon overall. Het gezicht is zo donker en ondoorgrondelijk als van een woestijnnomade in de schaduw van zijn capuchon. In het gelaat zijn nauwelijks nog een paar gezichtstrekken te onderscheiden.

Het heeft zijn gevolgen. Wie het rubberen bootje van het doek ‘Dinghy’‚ aanschouwt in fel geel, dobberend in zuurstokroze (bloed?), gaat vanzelf kwade gedachten krijgen en vraagt zich af of het lijk onder het zeil ligt. In tegenstelling tot dat Waitsnummer dat eindigt met de regel ‘We have a right to know’, zullen we het nooit te weten komen. We krijgen van Braspenning niet meer dan dat beetje licht waarmee je schaduwen en silhouetten schetst. Want die zijn nog altijd dreigender dan de volledige duisternis.

MAURICE BRASPENNING, NIEUW WERK

CBK, Hooglandsekerkgracht 19/21, Leiden

Asemiha B. unplugged

Anne van Driel

Het moet na zo'n drie kwartier geweest zijn, dat hij naast me aanschoof. Tot die tijd had Semiha Berksoy, de tachtigjarige Turkse opera-ster, mijn aandacht gehad. Onvermoeibaar had ze verhaald over haar jeugdliefde – een veel oudere, socialistische dichter, die vanwege zijn kritische geschriften in de gevangenis was beland. Met gevoel voor dramatiek had ze beschreven hoe zij – de dag dat hij bij haar langskwam op de thee – de stad had afgeschuimd voor een nieuwe jurk en een tafelkleedje van Turkse zijde. Tweeëntwintig was ze toen. En aan de foto's die ze toonde te zien: een beeldschone diva. Nu trachtte ze voorbije tijden te doen herleven met twee vuurrode cirkeltjes op haar rimpelige wangen en de lippen stevig in de verf gezet. Een verlepte bloem, de vleesgeworden vergane glorie. En ook al schitterden haar ogen ontroerend, bij het oeverloos oprakelen van haar gepassioneerde verleden: een nogal ouwe gek.

Hij kwam naast me zitten toen Semiha haar relaas onderbrak voor operageschalm. Drie kwartier verstreken en nog zeven uur te gaan. Want zolang duurt ‘Semiha B. Unplugged' , de onversneden documentaire van videokunstenaar en filmmaker Kutlug Ataman (Istanbul, 1961), die nu bij Galerie Akinci in Amsterdam op een groot scherm te zien is. Zeven uur en drie kwartier om in rafelige homevideo- stijl te tonen hoe Semiha om de haverklap van kostuum verwisselt, gekleed in gehavende operajurk of louter in knellende lingerie vanaf haar bed een relaas afsteekt dat schippert tussen feit en fictie, tussen haar persoonlijk levensloop en de rollen die zij vertolkte op het toneel.

Ook hij had zijn liefde verloren, stak de man naast me opeens van wal. Drie roerige jaren had het geduurd, en vorige week was ze opeens vertrokken. Schijnbaar zonder reden. Onbeschaamd vertelde hij over die afgelopen jaren, geëmotioneerd hoe heftig zijn verdriet nu was. Sorry, zijn adem walmde naar alcohol, ja: hij had geprobeerd zijn ongeluk te verdrinken. En sorry vooral dat hij me opzadelde met onbenullige details uit zijn leven, verexcuseerde hij zich.

Na drie kwartier.

Hoe Semiha haar levensverhaal vervolgde is me ontgaan. Hoe ze vertelde over de manier waarop ze ‘de sociale normen van haar omgeving had geweigerd en haar eigen identiteit en vrijheid had proberen te veroveren' of ‘het systeem van onderdrukkende sociale structuren ontvlucht was door transformatie van haar identiteit' – ik geloof niet dat het me meer had kunnen boeien dan het vertoog van de man naast me. Drie kwartier schokkerige videobeelden hadden tot nog toe slechts onbetekende details zonder duidelijke richting gebracht. Niet minder dramatisch gebracht dan het verdriet van de man naast me, en -op momenten- niet minder gênant.

Waarom dacht Ataman dan toch zeven uur en drie kwartier te moeten uittrekken voor het levensverhaal van Semiha? En waarom filmde hij dat in een tamelijk onaantrekkelijke, quasi-klungelige stijl? Om het puur en onversneden te doen ogen waarschijnlijk, ongeregisseerd en van toevalligheden aan elkaar hangend, zich traag ontwikkelend – zoals het leven zelf. Maar waarom was het leven zelf dan – net nog – zovele malen overrompelender, meer prikkelend en schrijnend?

"Het gaat in videokunst alleen maar om de vorm, niet om de inhoud. Alle aandacht gaat naar hoe het verteld wordt, niet naar het wat", zei de man die niet van videokunst zei te houden bij ons afscheid. Het was het enige onzinnige dat hij in drie kwartier te melden had.

SEMIHA B. UNPLUGGED, t/m 10 feb

Galerie Akinci, Lijnbaansgracht 317, Amsterdam, di-za 13-18 uur

Buren

Marieke van Hal

Dat Brabant veel talenten herbergt, is wel gebleken tijdens de laatste Olympische Spelen. De ene na de andere medaille werd door een Brabo in de wacht gesleept. Of bijzondere Brabantse bekwaamheden ook in de beeldende kunst te vinden zijn, dat is met de groepstentoonstelling ‘Buren', die nu in het Eindhovense Van Abbemuseum te zien is, onderzocht. Vijftien jonge kunstenaars met een maximale leeftijd van vijfendertig jaar zijn geselecteerd op grond van hun roots in het Brabantse land. Is er dan iets als kunst met een zachte g?

Dat blijkt niet het geval, zo staat ook in de catalogus. Gelukkig hebben de tentoonstellingsmakers dit gewoonweg geconstateerd. ‘Buren' is een potentiële staalkaart van een generatie jonge beeldend kunstenaars, die elk eventueel Brabantse accent heeft verloren. De exposanten zijn dan wel allen in de provincie Noord-Brabant geboren of hebben op een kunstacademie gezeten in Breda, Den Bosch of Tilburg, gezamenlijke thema's of overeenkomstige drijfveren zijn er niet. De enige bindende factor is diversiteit. Een diversiteit aan vormen, onderwerpen en technieken die de tijdsgeest in de beeldende kunst op dit moment typeert, maar ‘Buren' ook tot een allegaartje maakt.

Zo is er oud en nieuw werk, goed en minder goed, speciaal voor deze tentoonstelling gemaakt gelegenheidswerk, en werk met een tijdelijk karakter, vaak zijn dit ruimtelijke installaties. Ook zien we dat allerlei oude en nieuwe media met elkaar zijn gecombineerd. Een mooi voorbeeld is de cd-rom installatie ‘Indifference to the Truth' van Mathilde ter Heijne. Ze digitaliseerde vijfhonderd transparante potloodtekeningen. Met de muis kan de bezoeker makkelijk door een labyrint van ruimtes bewegen. Een muisklik op een menselijk figuur geeft in een flits een schokkend mediabeeld weer. Van gruwelijke martelingen, liquidaties of massamoorden waar dan ook ter wereld. De flits, veel te kort om te bevatten, lijkt ons te wijzen op de grote hoeveelheid en daardoor geringe impact van dit soort beelden in de media. Doen ze ons nog wat?

Jeroen Offerman, die sinds zijn studie aan het gerenommeerde Goldsmiths College in Londen woont, heeft eveneens oude ambachten aan hedendaagse technieken gekoppeld. Hij knutselde een videoschilderij in elkaar. Bij de entree zien we een projectie van de Nunmead-begraafplaats in Londen. Later in de expositie wordt duidelijk waarom dit praktisch stilstaande videobeeld intrigeert. In een zaal zien we een cameraopstelling die de begraafplaats, bestaande uit geknipte en geplakte foto's op een tafel, registreert. Een monitor met wolkenlucht dient als achtergrond. Van Alexandra Rouppe van der Voort zijn ondermeer foto's uit de serie ‘Ode aan mijn vader' te zien, belangrijk werk in haar oeuvre maar ons eigenlijk al wel bekend. Haar fotobeelden waarin ze zichzelf en naaste omgeving grimeert en portretteert, hebben een sterk zelfonderzoekend karakter. Wineke Gartz, William Speakman en Dirk van Lieshout maakten installaties of omgevingswerken, ruimtes ingericht om het publiek een ervaring mee te geven of in een andere realiteit te betrekken. In deze categorie is Van Lieshout's ‘Sedate FM', een samenwerkingsproject met Grace Ndiritu, het meest geslaagd. De bezoeker kan zich uitleven op allerlei verplaatsbare houten objecten al dan niet bedekt met kunstgras. Koptelefoons geven elke plek in de ruimte een andere dimensie.

Een fascinerende douchecel hoog tegen de muur kan via een gefiguurzaagde trap worden bereikt. Marc Bijl demonstreert dat er ook plaats is voor humor in de beeldende kunst, ook al vindt hij het zelf vreemd dat mensen zijn werk geestig vinden. "Ik word er namelijk niet vrolijker van", zegt hij. En dat is te zien. Hij heeft zichzelf als een pop uitgebeeld. In het zwart gekleed en met het tijdschrift Flash Art in zijn jaszak, zo ligt hij languit met een fles in zijn hand op de grond. Kunstmoe. Openingen zijn hem teveel geworden. Met dit alter ego beeld geeft hij ironisch commentaar op zichzelf en het kunstwereldje om hem heen. Niets geen romantisch kunstenaarsbestaan, lijkt hij te zeggen. In tegenstelling tot de eerder genoemde ‘omgevingswerkers' doet Bijl geen moeite om een andere realiteit te creëren en heft hij de scheiding tussen het werkelijke leven en de artificiële wereld van de kunst zoveel mogelijk op. Dat doet hij door een openbare afvalbak gevuld met fietsresten neer te zetten en deze te betitelen als ‘Compositie met vuilnisbak en fiets'. Ook bouwde hij een muurtje met daarachter troep en blacklight, een door junks ingenomen plek. En als zodanig uit het leven gegrepen.

Het Van Abbemuseum blinkt uit in zijn tentoonstellingen met een signalerend, vaak internationaal karakter. Daarnaast heeft het museum in het verleden met regelmaat aandacht besteed aan kunst uit de regio. Ook nu heeft het weer aan zijn plicht voldaan. Een typisch Brabantse stijl is gezocht, maar niet gevonden.

BUREN, t/m 4 feb

Van Abbemuseum, Vonderweg 1, Eindhoven, di-zo 11-17 uur

Op een groot meer ligt een witte boot voor anker. Een klein bootje ligt gemeerd aan de oever. Het lijkt alsof de opvarende de speedboot heeft verlaten met het roeibootje. Zoeken naar deze varensgast is niet nodig, want helemaal vooraan op het werk staat een meisje, getooid met zonnebril waarmee ze recht de camera in kijkt. Haar hele reis van de geankerde boot via het kleine bootje naar de positie in het beeld is gemakkelijk te reconstrueren.

Úna Henry (1971) exposeert deze tekening, die een onderdeel is van haar werk waarin de herinnering aan een voorbijgaande gebeurtenis centraal staat. Henry is Noord-Ierse, en woont en werkt al enkele jaren afwisselend in Nederland en Noord-Ierland. De uitnodiging voor de expositie bij Galerie Cokkie Snoei is getooid met een takje lavendel, op zijn plaats gehouden door een vergeeld stukje plakband met daarnaast de tekst: ‘The smell of this makes you calm'. Levensecht ziet het eruit en de behoefte om eraan te ruiken is sterk. Bij nadere controle echter blijkt het takje een foto te zijn en geheel geurloos.

De expositie bestaat uit digitale tekeningen en foto's. Aan de ene kant hangen de digitale tekeningen: de zwarte lijnen zijn getekend, gescand en vervolgens ingekleurd op de computer. Door de overheersende zwarte lijn en de heldere kleuren lijken de werken op striptekeningen. Alleen ontbreekt overal de tekstwolk. Het beeld spreekt voor zichzelf.

De tekeningen uit de reeks ‘All the things he gave her' doen denken aan foto's uit een reismagazine of een modereportage. Een meisje staat aan een waterlijn in een geposeerde contra post houding, een schouder hoog opgetrokken en een arrogante blik in de ogen als van een fotomodel. Op verschillende tekeningen staan dezelfde jongen en hetzelfde meisje afgebeeld. Het thema van boten en water keert ook meermalen terug. Het meisje van de waterlijn staat met zonnebril en zeilboot in de hand voor een huis, of is vanaf de rug gezien aan het wandelen in een luxe villawijk. De jongen met felblonde haren peddelt rond in een rode boot, met zijn brede blanke rug tastbaar dichtbij. Henry trekt de toeschouwer het beeld in, geeft hem de plaats achter de peddelaar en draagt zo de ervaring van het kanotochtje over. Een andere tekening laat de beide zonnebrildragende hoofdpersonen zien, staand op een verlaten bergweg, de scooter die ze daar bracht prominent in beeld.

De dingen uit de titel van de expositie, ‘All the Things he gave her', zijn terug te vinden op de foto's en bestaan onder andere uit een Italiaans treinkaartje, een klavertje vier, een bebloede tissue. Onder een klavertje vier, met plakband op zijn plaats gehouden staat in blauwe viltstift geschreven: ‘never never fuck flower'. Een uitgedroogde bloem heet in hetzelfde handschrift: ‘Passionflower'. De teksten geven een intimiteit aan de objecten mee.

Fotoprints en digitale tekeningen vormen beide een onderdeel van het relaas van Henry. Een leeg bed, maar ook een uitgebloeide passiebloem. Een kanotocht, een strandhuisje met een stoel die wacht op de persoon die er een ogenblik geleden nog in zat. Het meisje, op de rand van het bed met het hoofd in de handen. Al deze onderdelen vormen samen een verhaal van passie op vakantie, een avontuur dat uiteindelijk eindigt.

Úna Henry neemt haar persoonlijke belevenis als onderwerp. Hierin wijkt zij niet af van het werk van bijvoorbeeld de Engelse kunstenaar Tracy Emin, die met haar beslapen bed en een tent, geborduurd met de namen van al haar bedpartners, ook haar eigen leven centraal stelt. Henry's werk is minder uitgesproken biografisch. Zij laat ruimte voor interpretatie en invulling met de elementen die zij aanreikt in haar foto's en tekeningen. Niet specifiek háár leven staat centraal, maar een avontuur van een verliefd stel. De werkwijze geeft Henry's tekening iets glads mee. Deze gladheid zorgt ook voor een meer universele lading, dan bijvoorbeeld het beslapen bed van Emin heeft. Het bekijken van Emins bed, geeft je het gevoel een voyeur te zijn van het persoonlijke leven van Tracy Emin, de kunstenaar. Henry laat een beeldverhaal zien zonder tekst, zonder haken en ogen die van het verhaal een persoonlijk relaas maken. Dit wordt echter deels goedgemaakt door de fotoprints van droogbloemen, tissues en klavertjes vier. Deze fotoprints gaan vergezeld van korte, met de hand geschreven regeltjes, die de intimiteit van dagboeknotities hebben.

De ervaringen en emoties die ze deelt zijn noch direct, rauw, noch ongepolijst. De media die Henry hanteert, gaan uit van foto' s en objecten. Maar de foto's en objecten krijgt niemand te zien. Door te tekenen wat foto is en te fotograferen wat object is, past Henry een filter toe. De droogbloemen en treinkaartjes, de foto's van de vakantie, ze worden niet daadwerkelijk tentoongesteld, maar na bewerking met computer en camera vormen ze blauwdrukken van een herinnering.

ÚNA HENRY, t/m 4 feb

Cokkie Snoei, Mauritsweg 58, Rotterdam

Intimate Spaces

Lotte Haagsma

Intimiteit is de glimp van een slipje, net zichtbaar onder het rokje van een lezend meisje in de trein. Intimiteit spreekt uit het beeld van de man, aan tafel in een restaurant, die je vanuit het halfduister aankijkt. Intimiteit is de beslotenheid van het interieur, in warme tinten roze en groen, met frontaal in beeld een wulpse bank van rood skaileer. Maar intimiteit spreekt ook uit de manier waarop foto's van flats en kantoren op klein formaat zijn gepresenteerd. De fotowerken van Hans Aarsman, Uli Martens, Wijnanda Deroo en Nico Bick zijn te zien op de groepstetoonstelling Intimate spaces bij Galerie Van Kranendonk in Den Haag.

De foto's van Nico Bick, klein van afmeting en op houten blokken geplakt, staan kriskras op een houten tafel opgesteld. Niet alle beelden zijn naar de toeschouwer toegewend en dus moet je moeite doen om ze goed te zien. De hoge kantoor- en flatgebouwen die Bick fotografeert staan steeds centraal in beeld, terwijl de gebouwde omgeving zo veel mogelijk is genegeerd. De camera is echter niet scherpgesteld op de flats en kantoren, maar op de voorgrond: een grasveld bijvoorbeeld of een weg, waardoor iets van de zakelijkheid die deze gebouwen meestal uitstralen is weggevallen. De torens krijgen zo een bepaalde zachtheid, een vriendelijkheid, waar ze gewoonlijk niet mee worden geassocieerd.

Anne-Meike van Willegen heeft haar foto's in twee dikke, stevig gebonden boeken gestopt. Op een enkele uitzondering na zijn de foto's zeer klein afgedrukt. Met handschoenen aan (ter bescherming van de boeken), sla je één voor één de dikke bladen om en ontdek je prachtige beelden. De foto's hebben een sterke compositie die Van Willegen combineert met een helder kleurgebruik. De kracht van de compositie ligt in de afgewogen keuze voor een uitsnede. Op de foto met de oude mensen zijn hun voeten en schouders weggelaten, waardoor de relatie tussen de twee lijven des te krachtiger overkomt. Het oog wordt niet afgeleid door onnodige ruis. Uit haar beelden spreekt een grote aandacht, voor de wereld om haar heen, die aan kleine details een enorme zeggingskracht meegeeft. Soms zijn een aantal foto's bij elkaar op een bladzijde geplaatst en ontstaat een verhaal. Het zijn kleine verhalen: over lopende mensen, reflecties in het water, twee schapen in een wei, een kussen scheef op de bank… In het werk van Van Willegen herken je een terloops soort intimiteit.

De meer voor de hand liggende intimiteit in de foto's van Hans Aarsman, Uli Martens en Wijnanda Deroo is in het werk van Bick en Van Willegen niet terug te vinden. De foto's van deze laatste twee zijn over het algemeen formeler; strenger van vorm en compositie en minder ‘snapshot'. Juist de ‘intimate spaces' uit de titel van de tentoonstelling zijn terug te vinden in hun werk. De ruimte tussen twee voeten en de stoep bij Anne-Meike van Willegen en de ruimte tussen de kijker en de torens op blokjes van Nico Bick.

Van Kranendonk presenteert fotowerken die uiteenlopen in onderwerp en stijl, maar bij alle fotografen is veel aandacht voor vorm, kleur, scherpte, compositie en materialiteit te herkennen. Realisme is het uitgangspunt, er is geen sprake van vervreemding of vervorming, alleen van een onverwachte blik. De fotografen verhalen van verwondering over het alledaagse, de bekende wereld om ons heen. De vertrouwdheid van een schouder, een tafelkleed met bloemetjes, een hond op je bed…

INTIMATE SPACES, Hans Aarsman, Wout Berger, Nico Bick, Wijnanda Deroo, Bertien van Manen, Uli Martens, Maarten Wetsema en Anne-Meike van Willegen, t/m 22 feb

Galerie Van Kranendonk, Westeinde 29, Den Haag

Kadootje van de kunstenaar

Angelique Spaninks

Advertenties en (kunst)tijdschriften, foto's en logo's, tekst en beeld. Voor kunstenares Mieke van Schaijk (32) uit Den Bosch is het allemaal materiaal. Al zes jaar knipt en plakt zij haar 'sculptures' waarin kunst en het alledaagse samenkomen met behulp van de computer bij elkaar. Daarbij voelt zij zich echter nog altijd meer beeldhouwster dan grafisch vormgever, een principieel verschil. Toch zou zij haar werk liever niet in tentoonstellingen maar in tijdschriften laten circuleren. En dat zou ook zeker niet misstaan.

Er zijn namelijk weinig beeldhouwers die zo plat werken als Mieke van Schaijk, zoals het overzicht van haar werk dat momenteel in de Eindhovense Krabbedans te zien is duidelijk maakt.

Suggestie, daarom draait het in het werk van Van Schaijk. Zij kleit of giet niet, zij hakt of bouwt niet; zij tekent en print, zij schrijft en klikt net zo lang tot de meest uiteenlopende plaatjes en teksten gezamenlijk een fictief beeld weten op te roepen. Een techniek die ze als student ooit in een workshop afkeek bij de in zware poëzie grossierende conceptkunstenaar Lawrence Weiner maar inmiddels lichtvoetig naar haar eigen hand heeft weten te zetten.

Van Schaijks eerste reeks volgens dit principe gemaakte werken betrof een serie affiches met teksten waarin kunst met een grote K gekoppeld werd aan dagelijkse beslommeringen. 'Mieke removes the poster she made with Lawrence Weiner and doesn't know what to do today',zo meldt er een. Een nogal persoonlijk maar ook relativerend statement over het moeizame eerste gekrabbel van een jonge kunstenaar waarbij het niet moeilijk is om je de prille creatieveling zittend op een krukje enigszins vertwijfeld in haar nog lege atelier voor te stellen.

'Mieke shows a sculpture' heette vervolgens de reeks waarin ze voortbouwend op de ingeslagen weg niet alleen teksten maar ook beeldmateriaal begon te sprokkelen en mixen. Hierin fungeerde zij niet alleen zelf, als kunstenaar die anderen een beeld laat zien al is het slechts in hun gedachten, ze betrok ook andere mensen (haar nichtje Nini en een vriendin die Nicole heet) en meer of minder bekende kunstenaars (Cindy Sherman, Rosemarie Trockel en H.W. Werther) bij haar show. Stuk voor stuk liet zij ze in een soort fictieve handeling verwikkeld raken die een vrij bizar tafereel tot gevolg heeft. Wat bijvoorbeeld te denken van een Rohrschach vlek met daaronder de zin: 'Rosemarie Trockel had her period' of van de bloederige vraag of Jean B, gehuld in vorstelijk gewaad, ‘will ever seperate Cindy Shermans head from Cindy Shermans body' als ware het een historisch drama voor in de bioscoop.

En vreemdst van al: Wie is toch de S.E. van Rossum die een bruidsjurk maakte van honderd gekleurde vaatdoeken aan elkaar gestikt met een gouden draad? Het blijkt een oud mede-student van Van Schaijk te zijn die haar dit plannetje ooit in een onbewaakt ogenblik verklapte. Echt gemaakt heeft ze de jurk nooit, maar omdat Van Schaijk met het idee aan de haal is gegaan en het in woorden gevat over een zeventiende eeuws genreschilderij plakte, bestaat ie nu toch een beetje.

Overigens vormen bovenstaande voorbeelden zomaar een greep uit de enorme stroom aan plaatjes en zinnen die de afgelopen jaren uit Van Schaijks gecomputeriseerde beeldhouwerspraktijk gerold is. Er hadden net zo makkelijk tien andere voorbeelden kunnen staan. Vertwijfeld en leeg als het gaat om nieuwe plannen en projecten lijkt Van Schaijk dan ook in al de jaren na haar afstuderen nauwelijks geweest. Zo maakte ze in 1996 samen met Job van Bennekom een serie imaginaire maar daarom niet minder prikkelende covers voor kunstenaarsinitiatief Hooghuis in Arnhem en in 1998 een serie bewerkte interieurs van bekende kunstenaars die ze ‘leende' uit kunsttijdschriften als Frieze en Art in America. En afgelopen jaar had ze de beschikking over een atelier in het Duitse Mönchengladbach met ter afsluiting van deze werkperiode een publicatiebudget. In een doorsnee catalogus had zij echter geen zin, ze zag meer in een speelser aanpak en dus bracht ze in eigen beheer een kwartetspel op de markt. 'Happy families' heet het doosje met acht maal vier speelkaarten vol suggestieve statements en plaatjes die zich in de loop der jaren ergens op Van Schaijks harde schijf genesteld hebben. Dat oogt niet alleen minder gewichtig maar heeft ook iets sociaals, vindt zij. Wie geen zin meer heeft om te kijken, kan nog altijd een spelletje doen. Dat past wel bij deze tijd.

Toch ziet het er naar uit dat Van Schaijk met het kwartet een periode heeft afgesloten. Haar meest recente reeks bestaat namelijk uit drie grote foto's, nauwelijks bewerkt en zónder tekst. ‘Posing with a sculpture' heten ze en daarbij speelt niet langer alleen haar naam een rol, de kunstenares is haar eigen model geworden. Pontificaal en een beetje ongemakkelijk poseert zij, zoals de titel al aangeeft, in verschillende alledaagse outfits voor verschillende beelden van andere makers. Echt indrukwekkend zijn de beelden niet, ze ademen de jaren zeventig en ontstijgen het decoratieve nauwelijks. Maar ook de kunstenares is geen toonbeeld van wat je je bij een model voorstelt. Toch roepen ze gecombineerd in de foto's een sfeertje op dat bijna naadloos aansluit bij dat van de hippe magazines waar je in een beetje gesorteerde kiosk mee wordt doodgegooid. Het is dan ook geen toeval dat het juist ook in die bladen (BLVD, Purple, Dazed&Confused) allemaal om poseren en suggestie draait. En zo weet Van Schaijk ook zonder tekst haarfijn dat wat haar fascineert in de eigentijdse media en al wat oudere kunst op een herkenbare en ontwapenende manier naar zich toe te trekken. Een kado om naar te kijken.

THE PRESENT IS A GIFT, Mieke van Schaijk, t/m 18 feb

De Krabbedans in De Witte Dame, Willemstraat 10, Eindhoven

Het kwartet ‘Happy Families' (ISBN 9090138757) is verkrijgbaar bij Sooneditions tel/fax 073-6901126.

Opnieuw

Martijn Verhoeven

De Stichting Kunst en Openbare Ruimte, kortweg SKOR, heeft er sinds kort een piepklein expositiehuisje bij, waar projecties ‘s avonds en ‘s nachts aan de buitengevel kunnen worden bekeken. Op die manier probeert ze kunst in een publieke ruimte onder de aandacht te brengen. Lisa May Post is als een van de eerste kunstenaars aan de beurt en het moet gezegd: het werk van Post leent zich uitstekend voor een dergelijke presentatie. Het veroorzaakt ook meteen veel vragen en reacties van toevallige, verbaasde voorbijgangers.
‘Is dit een nieuwe reclame?'
‘Meneer, ik kan hier echt geen chocola van maken.'
‘Oh kijk mama, nou begint de film weer opnieuw. Nog even kijken!'
Waarschijnlijk is het de eenvoud van Posts beelden dat ze vaak zo lang in je hoofd blijven rondspoken. In de film ‘Trying' bijvoorbeeld, onlangs nog te zien in het kader van de gemeentelijke aankopen van het Stedelijk Museum, probeert een keurig geklede dame keer op keer tevergeefs op de rug van een dikke olifant te klimmen. Haar enige hulpmiddel is een stijgbeugel die onder de buik van het dier hangt. Hoeveel moeite ze ook doet het rimpelige gevaarte te bedwingen, het lukt haar maar niet zich aan de riem op te rekken en haar been over de rug van het beest te slaan. Het dier ondertussen heeft er geen enkele aandacht voor en blijft stoicijns voor zich uit kauwen. Een treurig maar tegelijkertijd droogkomisch beeld dat zich snel in je geheugen nestelt. Zo ook met de film ‘Visitors' bij de SKOR. In deze film dragen de personages barokke kostuums die gemaakt zijn van dezelfde bruinrode Perzische tapijten waarmee ook de ruimte is aangekleed. De muren, de vloer, ja zelfs de stalen buismeubelen zijn bedekt met het wollige materiaal waardoor de personen bijna als kameleons opgaan in hun omgeving. De personages, een vrouw en twee mannen, voeren voor de toeschouwer heel bestudeerd allerlei handelingen uit. De vrouw kruipt achterwaards en zoekt vervolgens beschutting bij een van de twee mannen. De andere man gaat languit op de vloer liggen. Vervolgens wordt er een zeer kort nietszeggend dansje uitgevoerd.

Allemaal handelingen waar je schouderophalend aan voorbij zou kunnen lopen. Maar Post bezit de eigenaardige kracht je vast te houden. En zie: je moeite wordt beloond: als je het filmpje een tweede en derde keer beziet, dringt zich een ander beklemmender en fascinerender beeld aan je op: het lijkt dan alsof de personages tegen hun zin in de ruimte terecht zijn gekomen (hoe lang geleden al wel niet?) en met elkaar hebben afgesproken dat ze zich constant tegen de eeuwigdurende verveling zullen verzetten. De camera speelt daarbij een cruciale rol: de film begint met een haarscherpe close-up van een schouderpartij en zoomt vervolgens steeds meer uit totdat we als kijker het hele tafereel kunnen overzien. Aan het einde zoomt de camera weer in op de rug van een van de personages. Door de camera alleen maar in en uit te laten zoomen en geen moment het accent op bepaalde handelingen te leggen, versterkt Post nog eens het gevoel dat de handelingen zich eindeloos kunnen voortslepen.

Er gaat geen bevrijdende deur open, er komt nooit een vierde persoon bij, de deur blijft altijd op slot. Punt uit.

VISITORS, Lisa May Post, tot 11 jan

SKOR, Ruysdaelkade, hoek Stadhouderskade, Amsterdam

(Van 11 jan t/m 18 feb BETT van Roman Signer)

Een beetje valt het toch wel tegen als je bij Stichting Outline binnenloopt. Een wervend persbericht en het vooruitzicht van een tentoonstelling van kunstenaars uit Manchester, samengesteld door een curator met de illustere naam Yuen Fong Ling, hebben de verwachtingen hoog gespannen. Bij binnenkomst moeten die verwachtingen worden bijgesteld. Wat hier hoogstens te zien is, is een sympathiek initiatief van een kleine tentoonstellingsruimte die z'n best doet om eens wat anders te brengen dan het geijkte. Opnieuw kijken dus. In een kleine klaver-drie ruimte hangt een aantal werken aan de muur, draait een tweetal video's, flikkert een stroboscoop en staat een aantal objecten middenin de ruimte. De muren van de ruimte zijn volgekalkt met ‘droodles', achteloze tekeningen, van het graffiti initiatief Doodlebug. Bij navraag blijkt dat ook de bezoekers van de stichting inmiddels een bijdrage hebben geleverd aan de tekeningen op de muur die overigens grappig maar nauwelijks boeiend zijn. Aan deze volgekalkte muren hangen werken van onder anderen Frank Flowers, Lisa Holden en Paul Needham. Vooral de twee laatstgenoemden trekken de aandacht.

Holden exposeert een viertal foto's, portretten van haarzelf in steeds een andere vermomming. Met ‘Me as mum, Me as dad, me as Paul en me as Jennifer' zet Holden een denkbeeldige familie neer waarin melancholie en drama een rol lijken te spelen. Paul Needham's werk vervolgens, is een ontdekking. Het bestaat uit zes middelgrote glasschilderingen die losjes tegen de muur leunen: één verkeerde beweging en ze liggen in gruzelementen. Op deze schilderingen zijn afbeeldingen te zien, opgebouwd uit enkele grote kleurvlakken in oranje en zwart. Het zijn voornamelijk lege landschappen waarin een enkeling figureert. Volgens het persbericht moet er van de schilderingen een onheilspellende sfeer uitgaan; maar juist de vrijblijvendheid van de voorstelling wekt sympathie op.

De video van Chris Morgan tenslotte is het laatste werk in deze tentoonstelling dat enigszins kan overtuigen. Een man van middelbare leeftijd in uniform danst in een kleine, lege discotheek naar hartelust op de tonen van een oude discodeun. Volgens het persbericht zou het gaan om een ‘oude nicht' maar of dat zo is of niet, het voegt weinig toe aan de betekenis van het werk. De overige deelnemers, dat zijn er acht, kunnen nauwelijks bekoren. Dat is òf omdat het werk niet tot zijn recht komt òf omdat het werk niet meer compleet is of omdat het gewoonweg weinig boeiend is. Zo zou er van Mark Briggs een super 8 film moeten draaien maar die is er niet. Hetzelfde geldt voor een videoregistratie van ‘Bono and Sting' – van de artiest die onder die naam schuil gaat had ik graag wat gezien. Er is geen video en de site waarnaar verwezen wordt is buiten gebruik. De Variable D Gallery zou "een raam naar de toekomst presenteren met een virtuele 3D poster", maar de ordinaire posters waarmee de ramen van de tentoonstellingsruimte nu zijn afgeplakt zijn bijna een belediging van het gezond verstand. Al met al valt er dus nogal wat af te dingen op het statement van curator Yuen Fong Ling uit Manchester: "An exhibition in a constant state of emotional chaos and confusion, a theme park for doubt and insecurity". Toch is het zo dat Stichting Outline met deze tentoonstelling van actuele Britse kunst voorlopig nog het voordeel van de twijfel verdient, al was het alleen maar omdat ze iets anders hebben gebracht dan het gros van de galeries in Nederland.

APOCALYPSE NOW AND NEXT WEEK

Stichting Outline, Oetewalerstraat 73, Den Haag

Politiek

Rob Perrée

Er is een pot met geld die verdeeld moet worden. Hoe verdeel je die pot? Dat laat je doen door een commissie van deskundigen onder voorzitterschap van een mislukte politica. Die moest nog een baantje hebben. Dat was haar toegezegd bij haar gedwongen afscheid. Die zich onafhankelijk noemende commissie laat je instrueren (lees indoctrineren) door een jonge, speelse staatssecretaris die met de kunst omgaat alsof het een vriendinnetje is: eerst kijkt hij er verbaasd naar, dan raakt hij opgewonden, vervolgens speelt hij er een tijdje mee, tenslotte schuift hij het verveeld aan de kant. Dan komt de commissie tot een advies. Een deskundig advies. Het kunstvolk mort en gaat de straat op. De staatssecretaris schuift het advies glimlachend door naar de Tweede Kamer. Die beslist immers. Democratie heeft zijn voordelen, vooral bij hete hangijzers. In dat parlement zitten de échte deskundigen. De kleine partijen laten, bij gebrek aan beter, de landbouwwoordvoerder het woord doen, maar de regeringspartijen hebben heuse kunstwoordvoerders. De heer Nicolaï van de VVD is secretaris van de Raad voor Cultuur geweest. Hij beschikt dus over een uitgebreide notulenkennis. Bovendien toont hij zich in het dagelijks parlementsleven een man met smaak. Zijn pakken zijn niet door een erop uitgestuurde echtgenote gekocht, hij koopt ze zelf in de P.C. Over zijn goede smaak valt niet te twisten. De heer Dittrich van D66 deelt het bed met een kunstenaar, dus die weet hoe het voelt om kunstenaar te zijn. Bovendien heeft hij verstand van alles waar de televisie en de radio behoefte aan heeft. Hij is het politieke testbeeld van de Nederlandse televisie. Wakker worden zonder zijn zalvende stem op Radio 1 is als wakker worden zonder zwarte koffie.

Mevrouw Belinfante van de PVDA heeft echt verstand van kunst, dus die mag niks zeggen, want haar mening zou die van de speelse staatssecretaris -ook PVDA- wel eens in de schaduw kunnen stellen. Het parlement speelt boos en verontwaardigd. We mochten eens denken dat een kamerlid van de straat is. Hij mag dan geen verstand hebben van kunst en cultuur, een cultuurbarbaar is hij zeker niet. Het gevolg? De Tweede Kamer rammelt een beetje met de geldpot. Hier wat meer, daar wat minder. Het resultaat. Meer van hetzelfde. Het kunstvolk is moe van het morren en geeft zich over.

Nu, een paar maanden later, opeens een uitspraak van meneer Melkert. Ad is het slimste jongetje van de PVDA-klas. Een kleurloos rood jongetje met de allure van een tegen zijn pensioen aan zittende boekhouder. De beoogd opvolger van vadertje Kok. Als ik niet wist dat hij een Feyenoord-fan was, zou ik moeten concluderen dat alles menselijks hem vreemd was. Hij vond het uiteindelijk toch erg onbevredigend gegaan allemaal. Hoe verzint hij het. Hij heeft een beter idee. De grote politiek zet voortaan alleen de grote lijnen uit en laat de uiteindelijke beslissingen over aan de lagere overheden. Een geweldig idee. Dus die zich discjockey noemende schreeuwlelijk van Leefbaar Utrecht bepaalt nu hoeveel het Centraal Museum krijgt, het voortbestaan van Lokaal 01 in Breda is afhankelijk van die nijvere bakker die sinds gister het middenstandsbelang behartigt namens Leefbaar Breda, Het Domein in Sittard moet zich waarmaken tegenover een notoire huizenmelker van Leefbaar Sittard, etc. Nee, Ad Melkert kun je om een boodschap sturen. Ik ga nog hevig verlangen naar die ijdele Nicolaï, die mediageile Ditrich en die zwijgende Belinfante. Waarom blijft de politiek niet van de kunst af? Ze heeft toch voldoende andere zaken om haar handen aan vuil te maken of haar vingers aan te branden?

Aan elk verhaal zitten vaak twee kanten, zo niet meer. De expositie van Remko van Drongelen en Petra Laaper hanteert een soortgelijke benadering. Laapers sculpturen en Van Drongelens schilderijen vormen samen één geheel, twee kanten van een verhaal. In Galerie Ron Mandos wordt het verhaal van het lichaam verteld: innerlijk en uiterlijk, binnen en buiten. In de galerieruimte zijn de werken van Laaper en Van Drongelen zo geplaatst, dat elk werk volledig vrij is van wederzijdse beïnvloeding.

Laaper roept met haar zachtroze vilt en keramiek een beeld op van het innerlijke. Een metershoge buis doet denken aan een warmroze darm. Voetvormpjes aan een evenzo grote vilten vorm herinneren aan de voetjes van een foetus. Twee stalagmieten naast elkaar in een bobbelige vorm zijn tegelijkertijd beeldhouwwerk en natuur-verschijnsel. Laaper heeft op een poëtische wijze het letterlijke innerlijk van een levend wezen, de mens, weergegeven. De werken, verstild en eenvoudig van vorm, hebben een kwetsbare intimiteit. De kwetsbaarheid is echter te verstild en te rustig, waardoor het werk een minimale zeggingskracht krijgt.

Waar Laaper de binnenkant van de mens vat in haar sculpturen, probeert Van Drongelen het huidoppervlak weer te geven. Op de boven-verdieping, waar zijn werk dat van Laaper in hoeveelheid overtreft, hangen zijn schilderijen. Bij het opklimmen van de trap valt een grote berg blauwe plastic overschoenen op. Een bordje meldt: „In verband met de kwetsbaarheid van de vloer verzoeken wij u overschoentjes aan te trekken. In verband met de kwetsbaarheid van het werk is ook een andere aanpassing gedaan: de gehele ruimte is wit, doordringend wit. De vloeren zijn afgedekt met een witte laag kunststof, die over de plinten gebogen is. Hierdoor ontstaat een cocon. De galerie van Ron Mandos is omgetoverd tot een witte kubus, niet vanwege het voorkomen van enige afleiding, maar vanwege het creëren van een beschermd gevoel. De ramen zijn mat, een gelijkmatig licht valt erdoor naar binnen, maar van de buitenwereld is niets te merken. Yoghurt is het middel dat dit licht bewerkstelligde: op de ramen gesmeerd maakt het zuivelproduct glas tot matglas.

Het vroegste werk uit 1999 is een portret. Onmiddellijk vallen de ogen op, die diep en donker zijn geschilderd in een licht gezicht. De armen lijken zich te hebben losgemaakt van de persoon, en geaderd zweven zij voor het torso. Het t-shirt is een vaag kleurvlak, maar de armen en de ogen geven zwaarte en indruk aan de afgebeelde persoon.

Dan vier doeken van naakte figuren in één ruimte. Een wit doek hangt als een lijkwade over een lijst en noodt tot een heimelijke blik eronder. De huid van de afgebeelde naakten is van een breekbaar, doorschijnend wit. Van Drongelen probeert de huid weer te geven als van een pasgestorvene op het moment voordat donkere lijkvlekken zich aftekenen op de huid. Maar deze mensen zijn ontegenzeggelijk levend, de donkere, aandachttrekkende ogen werpen indringende blikken. Dood speelt ook op een andere manier een rol: de kunstenaar probeerde in de ogen van zijn portretten de blik weer te geven van iemand die net hoorde dat een geliefde is overleden, het moment waarop het besef van het verlies nog moet doordringen. Aspecten van dood en leven zijn hier samengebracht: een combinatie die de figuren van een ongrijpbare schoonheid voorziet.

Eén jongeling toont zijn handpalmen. Het lijkt een religieus gebaar, een gebaar van overgave. Een ander schilderij van een jongen, ook geheel naakt, met de handen voor het kruis. Allen zijn naakt, maar geen naakt dat verleiding, sensualiteit oproept. Elk van zijn geportretteerden is androgyn een duidelijk seksekenmerk ontbreekt ook bij de het enige vrouwelijke portret. Het schilderen van borsten zou te erotiserend werken, een effect dat de kunstenaar niet beoogt. Nu is een breekbare, universele schoonheid ontstaan. Om de persoonlijke trekken zo veel mogelijk uit te bannen is het model van het vrouwelijke portret wit gegrimeerd. Een gezicht dat doet denken aan een androïde met diepliggende ogen uit een science fictionserie het lijkt een mens, maar mist de eigenaardigheden die elk persoon tot een individu maken. Ook in de andere werken laat de kunstenaar details weg, details die door hun afwezigheid een universeel aspect benadrukken. Zo is geen lichaamshaar aan te treffen. Het gaat de kunstenaar met name om het weergeven van de broze, soms lichtroze aangezette huid.

Deze tentoonstelling vormt het debuut van de in 1996 afgestudeerde Remko van Drongelen. De werken van Petra Laaper en Remko van Drongele bijten elkaar niet. Beide kunstenaars hebben in oppervlak evenveel aandacht gekregen voor hun werk. De zeggingskracht van de schilderijen van Van Drongelen is echter zo sterk, dat een solodebuut ook op zijn plaats zou zijn geweest.

REMKO VAN DRONGELEN EN PETRA LAAPER, t/m 2 dec Galerie

Ron Mandos, Rodenrijselaan 24, Rotterdam

Mode foto’s

Rudy Hodel

"Het verhaal van een modefoto wordt verteld door de taal van de kleren", lees ik op de muren van het Groninger Museum voorafgaand aan de tentoonstelling Inez van Lamsweerde & Vinoodh Matadin – Modefotografie 1995 – 2000". Maar wie op deze tentoonstelling voor de taal der kleren of voor de kleren zelf komt, wordt lichtelijk bedrogen. De kleren zijn hier eerder bijzaak dan hoofdzaak. Wat je ziet zijn foto's van vooral meisjes: onwaarschijnlijk mooie, mondaine, elegante, welgevormde sexy meisjes die naakt, halfnaakt of anderszins bedwelmend dun gekleed zijn. Herhaal het openingscitaat en vervang de ‘taal van de kleren' door de taal van de ogen, de lichamen, vingers en benen, zou de opdracht voor de kijker kunnen luiden.

Inez van Lamsweerde en Vinoodh Matadin lijken enkel mannen en vrouwen te fotograferen, die de mode, en de daarbij behorende glamour en kunstmatige uitstraling van de ‘taal van de kleren', niet echt nodig hebben. Zij lijken derhalve te breken met de bestaande modefotografie, ware het niet dat de mode allang meer is dan kleren alleen. De grote modehuizen, die ook opdrachten hebben gegeven aan Van Lamsweerde en Matadin verdienen weinig aan de kleren, maar des te meer aan de parfums en modeaccessoires als tassen en juwelen. Mode is op alle fronten identiek aan uitstraling, geluk en succes en wie dat niet bezit, heeft vette pech.

Het is vrijdagmiddag en het hele museum, inclusief de aanpalende tentoonstelling van het haute couture koppel Viktor en Rolf, wordt bevolkt door talloze mode-experts. Het zijn groepjes luid fluisterende, slanke en "mode-correct" geklede meisjes in de leeftijd van 12 tot 18 jaar, de categorie die men in neo-punk kringen de ‘huppelkutjes' noemt. Zij begrijpen instinctief wat Van Lamsweerde en Matadin in beeld brengen: ogenschijnlijke perfectie en natuurlijke schoonheid. Alleen: hoeveel schoonheid kan een mens verdragen?

En alsof het bedacht is, schuift daar in haar eentje een enigszins onhandig gekleed dikkertje langs de polaroids, die in het oeuvre van Van Lamsweerde en Matadin als hun tekeningen beschouwd kunnen worden. Ik peil haar ogen en aanschouw het verzamelde leed van de hele wereld, die op één of andere manier niet aan de (ultra slanke) norm van de heersende mode kan voldoen. Het is duidelijk. Zij voelt zich hier absoluut niet thuis en toch probeert ze te zien en te begrijpen. Misschien zoekt ze enige medemenselijkheid of troost, maar de beelden zijn á la Helmut Newton ongenaakbaar en hard. Van Lamsweerde en Matadin mogen dan breken met de glamourwereld van de glossies, ze breken niet met de ‘ogendwang' van de perfectie en de schoonheid. Ze maken het zelfs nog een graadje erger. Wie van nature niet mooi of uiterlijk perfect is, heeft in de mode van vandaag weinig of niets te zoeken. Ze leggen de lat in feite nog hoger. Neem de foto Frankie in skincoloured lacedress. De doorzichtige jurk is misschien te koop, maar het oogverblindende, haast wellustig vormgegeven lichaam, de priemende ogen en de golvend bruine haren van het model zijn dat niet. En het zijn juist deze kenmerken die de foto bepalen.

Ik luister aandachtig naar de slanke gelukkigen op zaal – even verderop – en ik hoor hen alleen maar vertellen wie welke maat heeft. De reclame doet zijn werk met een griezelige perfectie. Wie een dikke kont heeft en ouder dan twintig is, doet hier niet meer mee. Inez van Lamsweerde, die ooit naam maakte door het uiterste samen te brengen en onoverbrugbare tegenstellingen door middel van de computer op te lossen (Thank you Thighmaster of Final Fantasy) heeft zich uitgeleverd aan de MODE, de roem en het grote geld. Ze verdient het, maar jammer is het wel.

Inez van Lamsweerde, Vinoodh Matadin, t/m 25 mrt

Groninger Museum, Museumeiland 1, Groningen

Pause and play

Ingrid Commandeur

Bij het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam vond onlangs een discussie plaats naar aanleiding van het nieuw verschenen boekje: ‘Nice’ over nieuw engagement in de hedendaagse kunst van de criticus/ publicist Rutger Pontzen. Pontzen hield die avond een pleidooi voor de nieuwe tendens in de beeldende kunst waarbij de kunstenaar de inhoud van het kunstwerk vooral zoekt in de participatie van de toeschouwer. Kunstenaars als Alicia Framis gaat het vooral om de vaak eenmalige ervaring die een installatie bij de toeschouwer weet op te roepen. Deze kunst spoort ons aan tot de bewustwording van het moment en we moeten ons niet afvragen op wat voor gronden deze werken nu wel of niet tot de beeldende kunst gerekend moeten worden, aldus Pontzen.

Pontzen kreeg veel kritiek op zijn verhaal, want is het uiteindelijke gevolg van zijn interpretatie niet dat het engagement van deze kunstenaars volledig wordt uitgehold? Een felle discussie volgde over de criteria waarop deze kunst beoordeeld kan worden. Moeten we kijken naar de handeling of gebeurtenis zelf, de context ervan of speelt de materialiteit van dit soort werken toch ook een duidelijke rol? Een aardige discussie om aan de praktijk te toetsen, bijvoorbeeld bij Ellen de Bruijne Projects in Amsterdam.

Ellen de Bruijne koos voor haar huidige presentatie een aantal werken van de Amerikaanse kunstenaar Paul Ramírez Jonas en de Deense kunstenaar Rune Peitersen. Werk van Ramírez Jonas was eerder in Nederland te zien op de tentoonstelling Panorama 2000. Daar maakte Ramírez Jonas van de stad Utrecht een klok met de domtoren als middelpunt. Hij verdeelde de stad in 12 segmenten en liet daarin kloksgewijs, zowel op particuliere als openbare locaties, de cijfers 1 t/m 12 aanbrengen. Vanaf de domtoren kon het publiek de stad zo als een reusachtige wijzerplaat beschouwen waarin een rijdend draaiorgel dienst deed als uren-wijzer. Bij Ellen de Bruijne zijn nu de grote installatie ‘Pause and Play’ en enkele fotoreeksen van hem te zien. Deze werken worden getoond naast vier nieuwe werken van de jonge Deense kunstenaar en debutant Rune Peitersen. Peitersen studeerde aan de Koninklijke Academie in Den Haag en zit nu in zijn laatste jaar van het Frank Mohr Instituut in Groningen.

Het eerste dat opvalt bij het betreden van de intieme galerieruimte is de grote installatie ‘Pause and Play’ van Ramírez Jonas, die pontificaal in het midden van de ruimte staat opgesteld. De installatie bestaat uit verschillende instrumenten: bekkens, trommels, een tamboerijn, en wie goed kijkt ontdekt zelfs een klein scheidsrechtersfluitje. Ze vormen een bonte stoet, met elkaar verbonden door een ingenieus systeem van slangetjes, elektriciteitskabels en klemmen. Op de kop van de stoet staat een fiere vlag opgesteld en de staart ervan wordt gevormd door de motor van een stofzuiger. Het ding doet denken aan de machines van Jean Tinguely uit de vroege jaren zestig: alle onderdelen roepen associaties op met geluid en beweging. Voorlopig echter geeft het zijn geheim nog niet prijs en staat het er roerloos bij.

Tegenover deze installatie hangt een grote serie foto’s. Deze doen op het eerste gezicht nog het meest denken aan oude, wetenschappelijke meetinstrumenten waarbij het zonnestelsel werd bestudeerd: ijzeren armen met planeten erop, die ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Dichterbij gekomen blijken de hemellichamen geen planeten maar vruchten te zijn: een appel, een ui, een mandarijn et cetera. Onder elke foto staat een tijdstip vermeld en het jaartal 2042. De galeriste vertelt me dat Ramírez Jonas dit jaartal uitkoos, omdat dat het jaar is waarop hij 75 wordt, de gemiddelde leeftijd waarop een Amerikaanse man sterft. Hij nam elke dag op een ander tijdstip een foto van zijn fruithemellichamen, registreerde daarmee het proces van verrotting, en schiep zo zijn 21-eeuwse versie van het Vanitas-stilleven. Het werk van Ramírez Jonas heeft altijd te maken met het thema vergankelijkheid en zijn voorliefde voor geschiedenis, techniek en wetenschappelijke uitvindingen. Dat blijkt eens te meer wanneer Ellen de Bruijne haar toelichting bij het werk moet onderbreken omdat de motor van ‘Pause and Play’ begint te ronken. Er wordt lucht door de leidingen geperst en dan geeft de provisorisch uitziende instrumentenmachine een prachtig concert van marsmuziek ten beste. Het vrolijke geschal vult de ruimte, bezoekers lachen en de huilende baby van Ellen de Bruijne is meteen doodstil. Net als bij zijn foto’s heeft Ramírez Jonas ook in deze installatie een duidelijke verwijzing gemaakt naar wetenschappelijke techniek en de beleving van tijd. De instrumentenmachine wordt aangestuurd door een computerprogramma die de tijdspanne tussen de verschillende opvoeringen vertaald in de snelheid waarmee de muziek wordt gespeeld. Het werk van Rune Peitersen sluit qua thematiek heel mooi aan op dat van Ramírez Jonas. Van hem is bijvoorbeeld een groot organisch wand- object te zien, gemaakt van doorzichtig plastic en tape. Met een viltstift zijn hierop atoomachtige structuren getekend. Ook hangen er drie nieuwe computerprints waarop twee vrijende mensen te zien zijn waarvan het lijkt alsof ze zijn gemuteerd tot één persoon: waar het ene lichaam ophoudt en het andere begint, is niet meer te zien. Uit deze werken spreekt een vergelijkbare fascinatie voor het lichamelijke enerzijds, versus wetenschap en technologie anderzijds, als uit dat van Ramírez Jonas. Een verschil is wel dat de kracht van het werk van Peitersen ligt in zijn subtiele materiaalgebruik terwijl dat bij Ramirez vooral gelegen is in het performatieve element van zijn werk: je wilt meteen weer een concert horen van de machine, maar wanneer deze weer wordt geactiveerd is niet duidelijk.

Is dit dan wat Rutger Pontzen bedoelt met zijn nieuwe, lichtzinnige, op de ervaring van de toeschouwer gerichte engagement? Het onverwachte concert van de machine veranderde de bezoekers ten slotte van houterige toeschouwers in geïnteresseerde kijkers. Dit kan gemakkelijk beschreven worden als een goedkope vorm van effectbejag die niets meer te maken heeft met beeldende kunst. Rest kunstenaars alleen nog de keuze van dezelfde strategieën gebruik te moeten maken als de vermaaksindustrie om een toeschouwer nog te kunnen boeien? Het antwoord daarop is: nee, maar ze zijn wel gerechtigd dit te doen. Het effect van de installatie ‘Play and Pause’ heeft bovendien een andere betekenis omdat deze ervaring de toeschouwer ontvankelijk maakt voor ande re aspecten, zowel formeel als inhoudelijk, van het werk.

Dat de discussie in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam vastliep op gekonkelfoes over criteria zegt niet zoveel over de beeldende kunst zelf, als wel over het feit dat we nog steeds moeite hebben te accepteren dat algemene criteria niet meer bestaan en ook nooit meer terug zullen komen. Steeds opnieuw moeten die per kunstwerk of project worden vastgesteld. Het enige dat rest is de gevoeligheid die in de kunst besloten ligt, of dat nu de sociale context, de autonomie, het performatieve of de interactiviteit van een beeld betreft, te beoordelen op zijn merites en proberen aan te voelen of de kunstenaar erin slaagt hiermee iets los te maken bij de toeschouwer. De tentoonstelling bij Ellen de Bruijne slaagt daar duidelijk we in.

Paul Ramírez Jonas en Rune Peitersen, t/m 2 dec

Ellen de Bruijne Projects, Rozengracht 207 a, Amsterdam