Voor onverlaten verboden

Rob Perrée

Iedereen kan het zich voorstellen.
Je ontmoet ergens mensen, ze lijken aardig, je hebt een gezellige avond met ze en je nodigt ze routineus uit om een keer langs te komen.
De meesten zijn dat de volgende dag, als ze weer nuchter zijn, vergeten.
Ze komen nooit.
Gelukkig maar.
Zo hoort het.
Onlangs ging het mis.
Ze kwamen wel.
Met kerst.
Tot oud en nieuw.
"Anders was het de moeite niet waard."
Een lange zit die fataal moet aflopen.
Uiteindelijk kom je op het onzalige idee om een tentoonstelling te bezoeken.
Als je hem zelf toch al wilde zien.
Als de dagenlang durende gezelligheid je naar de strot vliegt.
Als ontbijten corvees worden en diners strafexercities.
Als je al minstens ‘225 jaar Hema' onder je vermoeide voeten door hebt laten gaan.
Als rondvaarten en kerken in je bangste dromen beginnen te verschijnen.
Als architectonische hoogstandjes op onneembare vestingen beginnen te lijken.
Als de zoveelste boom die je wilt opzetten voor de zoveelste keer strandt in oeverloos geleuter.
Als bezette badkamers moordneigingen bij je oproepen.
Als je het uitlaten van de hond ontzettend leuk begint te vinden.
Als de wc de enige plek is waar je nog tot rust kunt komen.
Of, erger nog, als je denkt dat je gasten wel wat cultuur kunnen gebruiken.
Dan neem je ze mee naar een tentoonstelling.
Dat deed ik dus ook.
Natuurlijk had ik beter moeten weten.
Natuurlijk had ik moeten beseffen dat, als ik het dan toch zonodig wilde, het Rijksmuseum het hoogst haalbare is.
Daar kun je lekker koppen kijken en haalt geen mens het in zijn hoofd om te zeggen "dat kan mijn zoontje van drie ook".
Daar dwingt de klassieke inrichting nog respect af en worden negatieve opmerkingen nog op fluistertoon geplaatst.
Daar zijn museumwachten nog museumwachten en geen studenten die verdiept in een boek bijklussen.
Nee, ik moest zonodig naar het Rotterdamse TENT., naar een tentoonstelling van Caribische kunst.
Voor mij een must, voor mijn gasten een moeten.
Bleek al gauw.
Eerst werd het gebouw gefileerd.
Sober en functioneel werden vertaald als "het geld was zeker op" en "een autoshowroom heeft nog meer sfeer".
Vervolgens ontstonden er discussies over wat Caribisch nu eigenlijk was.
"Hoort Suriname daar bij? Dan is de Bijlmer zeker ook Caribisch."
Het grapgehalte was om het zweet tussen je billen te krijgen.
Vervolgens werden de werken aan een deskundig oordeel onderworpen.
"Die had beter eerst een timmercursus kunnen volgen."
"Zo kan ik ook kunst maken. Gewoon de foto's van je ouders op een plankje. Lijstje eromheen, stofzuigerslang erboven en klaar ben je."
"Moet je kijken joh. Die gek heeft honderden bootjes zitten vouwen. Had zeker niks beters te doen."
"Krijg nou wat. Ben je net genezen van je geloof, moet je hier weer op een kerkbankje knielen. Mij niet gezien."
Ik probeerde me zoveel mogelijk los te maken van mijn gasten.
Het moest iedere bezoeker duidelijk zijn dat ik niet bij dat groepje barbaren hoorde.
IJdele hoop.
Pesterig haalden ze me er telkens luidkeels bij.
Geen mens die hen tot stilte maande.
De studenten lazen of deden alsof.
Ik had toch verstand van kunst?
Wat moest die stoel met spijkers dan betekenen?
Ik schreef toch stukjes?
Wat zou ik over die verbogen autobumpers zeggen?
Ik mompelde goedkope excuses, gaf trappen tegen open deuren en merkte dat ik steeds meer terrein verloor.
Ik wist dat iedere discussie zinloos was.
Ik wist ook dat het over zou komen alsof ik zelf evenmin verstand heb van dit soort kunst.
Ik werd dom met de dommen.
Ieder volgend kunstwerk deed mijn gezag verder schrompelen.
Zelden heb ik zo opgelucht een museum of galerie verlaten.
Zelden heb ik me zo enthousiast in het ordinairste café in de straat vol laten lopen.
Zelden heb ik me zo beroerd gevoeld.
Er komt bij mij geen gast meer over de vloer.
En die tentoonstelling in TENT.?
Ik ben een paar dagen later teruggegaan.
In mijn eentje.
Incognito.
Geweldig.
Zo zouden er meer gemaakt moeten worden.
Maar wat mij betreft is een discriminerend deurbeleid toegestaan.
Voor onverlaten verboden.