Ranti Tjan

Ranti Tjan

Ergens in de lente probeerde buurman Rob zelfmoord te plegen. Hij heeft al een tijd last van aids en is zes jaar geleden in het bos komen wonen om in alle rust te kunnen sterven. Dat lukt niet, want de afgelopen jaren zijn er steeds meer levensverlengende medicijnen bijgekomen en die krijg je ongevraagd voorgeschreven. Dus in plaats van een rustig eind wordt mijn buurman, misantroop, in leven gehouden. Van deze sterfconstructie word je niet vrolijk en onze Rob al helemaal niet. Heb je een mooi leven gehad in Amsterdam, wordt de enige echte darkroom je onthouden. Dan maar zelfmoord moet Rob gedacht hebben en zelfs dat lukte dus niet. De overdosis was niet voldoende. We zagen Rob de ambulance in worden geschoven, en met zijn wijd opengesperde ogen leek hij erger dan dood.

U begrijpt, dit gebeuren deed me meteen denken aan de huidige Nederlandse kunstsituatie. Nederland probeert al jaren om artistiek zelfmoord te plegen. Nederland wenst geen rol te spelen in het internationale kunstenveld. De passiviteit van vele musea, de abominabele staat van de kunstkritiek, het ontbreken van een serieuze kunstmarkt, hier kan geen kunstenaar tegen op. Als top of the bill presenteert Nederland voor de aankomende Biënnale van Venetië een groepstentoonstelling. Nederland presteert het dit jaar om maar liefst vijf kunstenaars uit te nodigen voor het piepkleine paviljoen van Gerrit Rietveld. In een land met 228 kerkgenootschappen en per dorp drie korfbalverenigingen en zes fanfares, is het misschien ook wel normaal dat je niet kiest voor een enkele, unieke kunstenaar. Nu worden vijf ‘Hollandse’ kunstenaars blij gemaakt met een dooie mus. We are the World!

Meestal is de Nederlandse inzending wel aardig. Zo was Daan van Golden prachtig maar droeg zijn werk op het moment van hangen niet bij aan de discussie over de actuele kunst, werden projecties van Marijke van Warmerdam in het volle licht getoond en fungeerde Willem Oorebeek als muurbloem bij de installatie van Aernout Mik. Zo is er altijd wel wat te mopperen over de Hollandse inzending, iets wat je bij Robert Gober, Luc Tuymans of Pierre Huyghe nou helemaal niet hebt. Dan ga je niet zeiken in de marge, nee, je bent enthousiast of je vindt het niks. Maar bij Nederland is het altijd wel aardig. Als de voortekenen echter niet bedriegen wordt het dit jaar helemaal niks met de Nederlandse inzending en zakken we af naar de rest van de wereld. Iedereen herkent dan in het Rietveld-paviljoen het gevoel dat je overvalt als je in de Giardini de brug oversteekt en belandt bij Brazilië, Griekenland en Moldavië (We are the World!).

Met een uitgesproken en precieze tentoonstelling kan een kunstenaar tijdens de Biënnale maximale exposure voor zichzelf en voor Nederland genereren. Alle aandacht en publiciteit richt zich dan op het werk van die ene kunstenaar. Bij een groepstentoonstelling is dit niet mogelijk, de kunstenaars hebben elkaar niet uitgekozen en ze willen ieder voor zich zo goed mogelijk zichtbaar zijn. Voor de toegevoegde waarde van je werk is het niet verstandig om Venetië links te laten liggen als je bent uitgenodigd om in het paviljoen te exposeren. Het is immers een kans om je te presenteren aan alle tentoonstellingsmakers, museumdirecteuren, kunstcritici en conservatoren ter wereld. Stel je voor dat van de duizend professionals tijdens de opening, 1% geinteresseerd is in je werk, dan zijn dat al tien verzoeken om een nadere kennismaking. Nu moet je die belangstelling delen met vier anderen. Van de vijf verdienen er zeker twee een solo-presentatie. Kan de commissaris niet kiezen? Na de neergang van de kunstkritiek, de vermeende crisis in de kunst en de bestuurscrisis in het Stedelijk is de Hollandse crisis nu ook zichtbaar in Venetië. Waarom maken we niet eens een echte keuze? Nederland, oh Nederland, there ain’t such a thing as a free lunch!