Albert Heijn wordt Allah

Milka van der Valk Bouman

Voor wie op 11 september jongstleden geen zin had eindeloos terug te blikken op De Ramp maar toch in de sfeer wilde blijven, bood De Balie in Amsterdam een aardig alternatief. Hier was de presentatie van het boekje Albert Heijn wordt Allah. Uitgangspunt van deze publicatie is een opmerkelijk kunstproject dat precies een jaar geleden, vlak na 11 september 2001, plaatsvond in de Amsterdamse Slotervaartbuurt.

Tarik Sadouma en Bastiaan Franken, die samen TABA 79 vormen, richtten daar een leegstaand Albert Heijn filiaal in als moskee. De oude en nieuwe functie van de ruimte kwamen samen in de visuele aankleding. Met een even simpele als doeltreffende ingreep toverde het kunstenaarsduo het AH logo om tot het Arabische woord Allah. De bekende blauwgroene supermarkttas werd omgevormd tot een geometrisch ‘tegeltableau' dat alle binnenwanden van de ruimte bekleedde. De voormalige supermarkt functioneerde een maand lang daadwerkelijk als gebedsruimte. Tijdens de Ramadan kon de moslimgemeenschap uit de buurt gebruik maken van deze wonderlijke hybride plek. De grote etalageruit bood hierbij aan voorbijgangers een blik op de biddende moslims: hun hoofden naar het blauwwitte logo gebogen.

Het zal niemand verbazen dat het project van TABA 79 het landelijke nieuws haalde. Supermarkt en moskee, het logo en het heilige, consumptiemaatschappij en Ramadan: wat het allemaal precies betekende wist niemand, maar de ogenschijnlijk naadloze combinatie stond garant voor aandacht. Toch houdt de beschouwer al snel een vreemde bijsmaak over aan het project. Moslims die bidden tot Albert Heijn? Voorbijgangers die voyeuristisch naar binnen loeren? Is het niet op zijn minst dubieus om gelovige brave zielen in een kunstproject te laten opdraven? En wat vonden die moslims er zelf eigenlijk van?

Wie hoopt dat het boekje Albert Heijn wordt Allah opheldering biedt, komt bedrogen uit. Zo makkelijk kom je er bij TABA 79 niet vanaf. Geen beschouwende kunsthistorische teksten, geen statements van de kunstenaars. Het prachtig vormgegeven boekje bestaat geheel uit interviews met mensen op straat naar aanleiding van het project. Met naam en toenaam mag Jan en alleman zijn zegje doen. Zoals de achterflap vermeldt, bestaat de publicatie uit een ‘integraal verslag van gesprekken met Nederlanders over de Albert Heijn moskee'. En inderdaad, integraal is in dit geval niets teveel gezegd. De gesprekken worden zonder enige selectie letterlijk weergegeven, zodat de lezer bedolven wordt onder eindeloze babbelpraat. Over de vraag of het hier kunst betreft, en wat het project betekent. Over de moslims die al dan niet voor gek staan, en of dat zomaar kan. De kunstenaars houden wijselijk hun mond en laten ‘de mensen' aan het woord, wat vaak hilarische teksten oplevert. Feit is dat de meeste geïnterviewden het project niet zelf gezien hebben en het hoogstens van de berichtgeving in de media kennen. De publicatie is dus twee slagen verwijderd van het eigenlijke project: het doet verslag van de beeldvorming bij het grote publiek naar aanleiding van de beeldvorming in de media.

Waarom deze al te democratische aanpak? Wat moet je als lezer met bladzijden vol borrelpraat over onderwerpen die op zichzelf interessant zijn? Door de spreektaalvorm ("Maar op zich is het ook erg op het randje… omdat, ja, omdat het toch wel iets betekent of zo…") en het gemiddelde niveau van de opmerkingen is het boekje op zijn zachtst gezegd weinig leesbaar. Albert Heijn wordt Allah moet echter gezien worden als onderdeel van het project: als kunstwerk. De tekst houdt de lezer een spiegel voor. Door de hoeveelheid meningen en meninkjes realiseert hij zich de banaliteit van zijn eigen ideeën op dit vlak. Want iedereen heeft onmiddellijk zijn goedbedoelde mening klaar, maar komt ondertussen geen stap dichterbij De Ander. Dit wordt door de vormgeving letterlijk geïllustreerd. De moslims die van de supermarktmoskee gebruik maakten, komen nadrukkelijk niet aan het woord. Ze zijn alleen aanwezig als beeld: in de vorm van een reeks fotootjes die de interviews op elke pagina onderbreken. Door de bladzijden als een flipbook te bewegen, zie je de gelovigen al biddend naar beneden buigen en weer opstaan. Tussen de onuitputtelijke woordenstroom van de Nederlanders gaan de moslims rustig hun eigen gang. Van enige communicatie tussen beide werelden is geen sprake. TABA 79 staat erbij en kijkt er naar. Het kunstenaarsduo biedt geen oplossing, maar legt met dit geraffineerde project de vinger op de zere plek.

ALBERT HEIJN WORDT ALLAH, TABA 79

Albert Heijn wordt Allah, Uitgeverij De Balie, 2002, ISBN: 9066172827

Tussen galeriehouder Rob Malasch van Serieuze Zaken en de pik van fotograaf Matthias Herrmann was het liefde op het eerste gezicht. Met als gevolg dat beide bold beauties te bewonderen zijn in Malasch’ showroom in de Amsterdamse Jordaan. Onder de titel Dream Days toont de Oostenrijkse kunstenaar foto’s van de galeriehouder, maar vooral van zijn eigen geslacht.

Een dergelijke preoccupatie met de eigen mannelijkheid is een beproefd recept binnen artistieke homokringen, maar hier wordt het toch weer als iets hips gepresenteerd. Herrmann is dan ook niet de minste in dit genre. Gedurende de jaren negentig heeft hij naam opgebouwd als schaamteloze exhibitionist, die de beschouwer genadeloos met zijn forse piemel om de oren slaat. Bekend is hij vooral van publicaties als Hotel 3/ Bondage, The Cum Pieces en een heus Cockbook. In de uitgave Textpieces 1996-1998 illustreert hij met zijn eigen lichaam op karakteristieke wijze soundbites uit de cultuurgeschiedenis. Deze zogenaamde Textpieces tonen de immer schaars geklede kunstenaar in verschillende poses, begeleid door een tekstbordje. Gehuld in lederen tanga en met vooruitgestoken pistool verluchtigt hij de uitspraak ‘If you don’t like oral sex, keep your mouth shut’ en het onthullende ‘Nobody knows I’m a lesbian’ wordt door hem verbeeld in rode badmuts en hoog opgesneden speedo. Onder het mom van ‘If it doesn’t make you horny, it’s not art’ staat de streng kijkende kunstenaar wijdbeens achter een televisietoestel, waarop net een anale seksscène aan de gang is.

In de tentoonstelling Dream Days borduurt der Matthias vrolijk verder op dergelijke tekstuele uitgangspunten. Ditmaal aan de hand van spreuken als ’90 % of succes is showing up’, waarvan de uitbeelding zich inmiddels laat raden. Verder vallen bonte kiekjes te bewonderen van Herrmanns lul tussen de deur, opwindende stillevens met bespoten fruit, een mijmerende Malasch met een sigaretje tussen de vingers en last but not least een acrobatische act die in de wetenschap bekend staat als autofellatio.

Dit laatste lenige staaltje zelfbevrediging doet denken aan lang vervlogen tijden, toen je in een galerie nog wel eens getrakteerd werd op een zich aftrekkende kunstenaar als Vito Acconci. Maar deze weemoedige gedachte duurt maar even. Naast deze associatie is het namelijk geenszins duidelijk in welke context het werk van Matthias Herrmann zo ongeveer geplaatst zou moeten worden. Hebben we hier te maken met een wat altmodische vorm van gender art of gewoonweg theatrale gekdoenerij? Voor een kritische parodie oogt het werk weer net iets te gründlich en zo lijkt het zoeken naar een zekere gelaagdheid geen serieuze optie. Hier geldt, om in ’textpieces’ te blijven spreken, de dooddoener: what you see is what you get.

Waarmee de presentatie getuigt van een wel erg relaxte houding tegenover de zichzelf vaak o zo serieus nemende Amsterdamse galeriewereld. Niet voor niets adverteert Rob Malasch internationaal tegenwoordig onder de naam Gallery not so Serious Business. Als geen ander weet hij wat zelfspot is en lukt het hem om de ganse Amsterdamse homoscene te mobiliseren voor zijn opening. Wat ook weer geen enorme prestatie is als je zo’n pikgerichte kunstenaar als Matthias Herrmann de ruimte geeft zich ten volle te etaleren, iets waar Malasch zelf nog de meeste pret aan schijnt te beleven. Al met al is Dream Days leuk voor de geile gay, maar wat moet je er als horny hetero mee?

DREAM DAYS, Matthias Herrmann, tm 30 nov 2002

Galerie Serieuze Zaken, Elandstraat 90, Amsterdam, open di-za 12-18 eerste zo v/d maand 14-18

deeenminutenawards 2002

Nils van Beek

‘Grap werkt goed in 1 minuut' kopte het NRC-Handelsblad naar aanleiding van de eerste biënnale van deeenminuten afgelopen voorjaar in het Centraal Museum in Utrecht. Hoewel ik deze opmerking van harte onderschrijf, wil ik er aan toevoegen dat een grap ook goed werkt in twee minuten, of in een half uur. Een goede vorm en vooral goede timing zijn voor het welslagen van een komisch bedoeld verhaal van groot belang.

De hier en daar wat zuinigjes uitgevallen toon van de bespreking doet echter vermoeden dat voor de recensente vooral het omgekeerde geldt: de eenminuut leent zich eigenlijk nog het best voor een grapje. Alsof de leader die aan elke vertoning van een eenminuut voorafgaat dezelfde functie heeft als het vakkundig ingestudeerde schuddebuiken van Frans van Dusschoten in de revue van André van Duin: ‘Let op! Dat wordt weer lachen geblazen! Komt ‘ie!'

Deeenminuten is een initiatief van het Sandberg Instituut in Amsterdam. Sinds 1998 worden deze filmpjes van zestig seconden precies (inclusief titels), elke twee weken uitge-zonden op de Amsterdamse kabel, en bovendien getoond op diverse kunst- en filmfestivals in binnen- en buitenland. Buiten de strikt gelimiteerde tijdsduur gelden er geen wetten, de maker is volstrekt vrij in zijn of haar vorm, maar is wel gedwongen tot duidelijke keuzes. De impact van deeenminuten blijkt enorm. De inzendingen komen inmiddels van over de hele wereld en hun aantal groeit bijna exponentieel.

Deeenminuten is dan ook uitgegroeid tot een zelfstandige organisatie, ondergebracht in The One Minute-stichting, met als doel afzonderlijke edities van deeenminuten-initiatieven buiten Nederland aan te sturen.

Wie deeenminuten vooral afdoet als een kwinkslag, stapt te gemakkelijk over de implicaties van hun succes heen. De schrijfster van het NRC-artikel over de tentoonstelling in Utrecht klaagde, misschien niet geheel ten onrechte overigens, over de kakofonie en de visuele overvloed. Wie verwachtte tot een vorm van contemplatie te kunnen komen, kwam inderdaad van een koude kermis thuis.

De kritiek op tentoonstellingen van videokunst spitst zich vaak toe op de wijze van presenteren die expositiebezoek soms tot een grote opgave maakt. Slecht geventileerde, nauwe minibioscoopjes voor werken die door hun lengte op zich al moeilijk uit te zitten zijn. Als bezoeker steevast binnenvallen in het midden van een lange loop, waarbij je in gedachten zelf de delen voor en na aftiteling in de juiste volgorde moet zetten.

Deeenminuten onttrekken zich grotendeels aan deze gangbare kritiekpunten. Zij vragen niet zonder meer de langdurige aandacht die bijvoorbeeld Bill Viola in zijn referentie naar de schilderkunstige traditie opeist, of een installatiekunstenaar als Doug Aitken in ruimtelijke (sculpturale) zin. Door hun korte duur en oorspronkelijke podium – de televisie – refereren deeenminuten in de eerste plaats aan de huidige, niet per definitie artistieke beeldcultuur: clips, homevideo's, commercials, flashy homepage-intro's en nerdy funshopping. Ze worden nooit afzonderlijk vertoond, altijd in onderlinge samenhang en concurrentie. Het eenminuten-concept maakt vergelijking mogelijk en onverbiddelijk: zonder flits van herkenning, shock- of anderszins roerend effect is een filmpje bij aanvang van het volgende alweer vergeten.

Een andere vorm van aandacht is in het spel vergelijkbaar met de manier waarop men met popmuziek omgaat. Kwaliteit komt naar boven in een krachtenspel waarin ook commercie, mode en media een rol spelen. René Boomkens, de eerste popprofessor van ons land, schreef: ‘Het mooie van popmuziek is dat het alle hoogdravendheid van onze bestuurders kan ontmaskeren en zelf tegelijkertijd toch hoogdravend kan zijn of extreem emotioneel, of totaal humorloos, doodserieus, en dan twee schreden verder weer ironisch, maar nooit totaal gedistantieerd, nooit compleet cynisch, nooit volkomen defaitistisch. Dat heeft te maken met de eigen aard van de popmuziek, die er vooral in bestaat "alledaags" te zijn.'

Boomkens ziet in de omgang van makers en liefhebbers met popmuziek een goede basis voor een nieuwe esthetica, een nieuwe kunsttheorie. Dat de makers van de beste deeenminuten uitgerekend op het voornaamste poppodium van Nederland zullen worden genodigd en gelauwerd, is in dat opzicht een mooi begin.

DEEENMINUTENAWARDS 2002, 10 nov, aanvang 21 uur (zaal open 20.15 uur)

Paradiso, Amsterdam, kaarten bij AUB en postkantoor

René Boomkens, ‘Verstand van popmuziek?' Over de scheidslijn tussen wetenschap en journalistiek. Populaire Muziekstudies, nummer 1, zomer 1995

Verschillen zoeken

Vinken en Van Kampen

Aan de negen kunstenaars die deelnemen aan de tentoonstelling Spot the differences bij Galerie van Gelder werd gevraagd een ouder en een recenter werk te laten zien. Het idee is afkomstig van een gelijknamig werk van Marijke van Warmerdam dat ze maakte op uitnodiging van de Duitse kunstinstelling Portikus. Dit werk neemt dan ook een prominente plek in de tentoonstelling in. Boven elkaar zien we twee ogenschijnlijk identieke foto’s van een classicistische gevel, de titel daagt de kijker uit om deze beelden grondig te beschouwen.

De gedachte van de tentoonstelling vindt zijn beste uitwerking dan ook meteen in de werken van Van Warmerdam, die elkaar mooi aanvullen en concepten en beelden op elkaar laten inwerken. Het spelletje van kijken en vergelijken blijft echter niet beperkt tot de werken van afzonderlijke kunstenaars, want ook tussen de kunstenaars zijn verwantschappen te ontdekken. Heel letterlijk soms, zoals bij de tekening van Lily van der Stokker waarin een multiple van John M. Armleder geprezen wordt, die aan een andere muur te zien is. Ook meldt deze tekening ‘S. Fleury and John Armleder are artists who live in Geneva’ en alweer ontstaat er een parallel: ook van Fleury is een aantal werken opgenomen. Het plezier van Van Gelder in het samenbrengen van deze werken is goed te voelen en meestal gaan de onderlinge verwantschappen – in sfeer, of in materiaalgebruik – veel verder dan de letterlijkheid in de tekening van Van der Stokker. Jammer is evenwel dat het uitgangspunt om van elke kunstenaar twee werken op te nemen niet consequent is doorgevoerd. Van Jaap Kroneman, Kathy Temin en van Lily van der Stokker is maar één werk te zien en dat maakt dat hun individuele verhalen er, bijvoorbeeld in vergelijking met dat van Van Warmerdam, wat bekaaid vanaf komen.

‘SPOT THE DIFFERENCES’, John M. Armleder, Sylvie Fleury, Jaap Kroneman, Rob Pruitt, Steel Stillman, Lily van der Stokker, Kathy Temin, John Tremblay, Marijke van Warmerdam

tot 21 dec, Galerie Van Gelder, Planciusstraat 9 a, Amsterdam.
open di tm za 13-17.30

In 2001 bestond de percentageregeling vijftig jaar. De regeling voorziet erin dat één procent van de kosten van bouwprojecten van de rijksoverheid besteed kan worden aan kunst. Dit jubileum ging niet onopgemerkt voorbij: er werden excursies georganiseerd naar bijzondere kunstwerken en er verschenen diverse publicaties over opdrachtgebonden kunst. Het viel het Centrum Beeldende Kunst Groningen op dat bij al deze activiteiten telkens het eindproduct – het kunstwerk zelf – centraal stond, en niet het voortraject en het proces om tot een kunstwerk te komen. Ook de nazorg en het onderhoud bleven onderbelicht. Als begeleidende instantie maar ook als opdrachtgever van kunstopdrachten in Groningen, ontwikkelde het CBK daarom het project Opdracht Volbracht. Dit project, dat naast een tentoonstelling ook een cd-rom en drie lezingen omvat, biedt inzicht in het opdrachttraject. Niet alleen interessant voor potentiële opdrachtgevers, kunstenaars en begeleidende instellingen maar ook voor het bredere publiek.

Het blootleggen van dit traject vanaf het eerste idee voor een kunstwerk, de opdrachtformulering, de keuze van de kunstenaar, de rol van de begeleidende instantie, de uitvoering tot en met het onderhoud achteraf lijkt een moeilijke opgave. Toch geeft de fraai vormgegeven tentoonstelling blijk van een heldere aanpak Van de bezoeker wordt verwacht dat hij zich actief opstelt door in het aangeboden leesmateriaal te duiken. Voor wie dat niet doet is echter genoeg foto- en videomateriaal voorhanden om toch een indruk te krijgen.

Uit de grote hoeveelheid kunstwerken die de laatste jaren in de Nederlandse openbare en semi-openbare ruimte is geplaatst lichtten de tentoonstellingsmakers er vier uit. Deze zijn met ongeveer zestig andere projecten ook uitvoerig gedocumenteerd op de cd-rom. De vier moesten in de eerste plaats interessant genoeg zijn als kunstwerk, maar tevens exemplarisch voor bijvoorbeeld de diversiteit waarin kunst in de openbare ruimte zich manifesteert (autonoom of geïntegreerd met de stedelijke context, tijdelijk of permanent etc.), en voor de verschillende opdrachtprocedures. De keuze viel op de autonome beeldengroep die Tom Claassen op het knooppunt van de A6/A27 ter hoogte van Almere plaatste (2000), de sociale en tijdelijke sculptuur Was-goed, Is-goed (1999) van Ida van der Lee voor de Amsterdamse Vrolikstraat, het bijna stedenbouwkundige project 301 Steps/Daylight Tungsten (1998) van Arno van der Mark en Jan van Grunsven voor de Haagse Schenkstrook en een project waarin de doelgroep een essentiële rol speelde namelijk de wandschilderingen van Rix Wieringa voor de Groningse Vensterschool (2000).

Met behulp van vier ingenieuze meubelstukken wordt elk project gepresenteerd via fotomateriaal, één of meerdere video's en uitgebreid documentatiemateriaal dat rustig na te lezen is in de ìn elk meubel gecreëerde leesplek. Zo lees je dat er in het geval van de olifanten van Tom Claassen gebruik werd gemaakt van de éénprocentsregeling ter gelegenheid van de voltooiing van de A27, en dat er door een deskundige jury werd gekozen voor deze enorme beeldengroep vanwege ‘de perfecte maatvoering, de overtuigende plastische uitvoering en het humoristische en tegelijk mysterieuze karakter ervan'. Bij Arno van der Mark en Jan van Grunsven was er sprake van een studieopdracht die de herinrichting van de Schenkstrook betrof. Stroom hcbk verstrekte deze opdracht aan een zestal kunstenaars. Het winnende ontwerp werd, net als bij Claassen gekozen door een jury. Rix Wieringa maakte een schetsontwerp waarna de kunstcommissie een oordeel velde, alleen bestond die bij uitzondering uit niet-professionals namelijk de betrokkenen van de school. Ida van der Lee tenslotte is regelmatig (en ook hier) zelf initiatiefneemster van kunstopdrachten.

De interactiviteit van de tentoonstelling wordt benadrukt door de prominent ingerichte plek waar de cd-rom via een projector op de muur te bekijken is. Naast de projectie zijn stellingen te lezen die stof opleveren voor discussie zoals: ‘Aan de vorming van kunstenaars wordt gewerkt, maar wie bereidt de opdrachtgevers voor op hun taak?' of ‘Opdrachtformuleringen moeten leuker, risicovoller, inspirerender.'(Cor Blok in Archis #12 1990 en Jan van IJzendoorn, BK-informatie december 2001.) De rol van kunstenaars in het opdrachtproces kwam aan bod in de lezingen van respectievelijk Ida van der Lee, Jan Konings (van Schie 2.0) en Henk Visch. Soms is die heel sturend zoals bij Jan Konings maar het komt eveneens voor dat een kunstenaar zegt dat hij ‘nog wel wat beelden in voorraad heeft'. Zo kan het natuurlijk ook!

OPDRACHT VOLBRACHT, tm 10 nov

www.cbkgroningen.nl

Galerie Mirta Demare bevindt zich in de kelder van een pand aan de Blekerstraat in Rotterdam waarin ook galerie RAM en architectenbureau Alsop gevestigd zijn. Sinds een jaar toont Mirta Demare hier, zelf afkomstig uit Latijns-Amerika, vooral werk van Latijns-Amerikaanse en Rotterdamse kunstenaars. Op dit moment is er een installatie te zien van de Rotterdamse Cathrin Boer.

Ingepakt in doorzichtig plastic, als om te worden beschermd tegen vocht en stof, heeft Cathrin Boer een enorm object in de kleine ruimte van galerie Mirta Demare opgesteld. Bij nader onderzoek blijkt het plastic een ouderwetse houten draaimolen te bedekken, een carrousel met gedraaide poten en bovenaan een lijst vol gekrulde versieringen. Alles is zwart, ook het gordijn dat de binnenkant van de carrousel aan het oog onttrekt.

De ingepakte draaimolen staat met zijn rug naar de ingang en als je er omheen loopt vind je aan de achterkant een opening waar plastic en gordijn opzij geschoven zijn. Hier kun je op kousenvoeten de draaimolen betreden. In het schemerdonker doemen twee grote zwarte paarden op die in een beweging van gestrekte gallop de ruimte aan één kant vullen. Een zacht strijklicht behoudt het achterste paard van de vergetelheid.

Het zijn mythische paarden die zo uit een Middeleeuwse ridderqueeste lijken te komen. Er heerst een verstilde spanning, als in een zwart-wit film die is stilgezet, maar waar bij herstart de paarden er onder luid hoefgetrappel vandoor zullen gaan. Vastgekluisterd aan een stang in de draaimolen zijn de paarden echter niet in beweging te krijgen.

De draaimolen is niet op een vlooienmarkt opgeduikeld. Alles is door Kathrin Boer zelf bedacht en uitgevoerd. Met grote aandacht voor details, zoals de snoeren met zwartgeblakerde lampjes binnenin de carroussel, de krullen aan de buitenkant en de zachtharige afwerking van de paarden. Het is allemaal nú gemaakt maar ademt de sfeer van toen, van vergane glorie, van stoffige kelders waar spullen liggen opgeslagen die herinneringen oproepen aan langgeleden, aan onze vroegste jeugd, aan een droomtijd.

THE CELLAR, Cathrin Boer, tm 24 nov

Mirta Demare, Blekerstraat 10, Rotterdam, open do tm zo 13-18

De Amerikaanse kunstenaar Greg Colson (1956, Seattle, Washington) werkte in de zomer zes weken in Amsterdam, te gast bij Galerie Art Affairs. Aan het eind van zijn verblijf toont hij tekeningen, kleurenetsen, een map piece en een pie chart.

Greg Colson ‘beschrijft' de wereld op verschillende niveaus. Zonnestelsels en luchtfoto's van grootstedelijke architectuur tonen de grove patronen, het microniveau wordt zichtbaar in de frenologieën -collages van het menselijk brein waarin morele waarden zijn opgenomen zoals friendship, self esteem, emotion. Als een cartograaf vangt Colson steden in netten van latjes, als een statisticus verbeeldt hij in cirkeldiagrammen (pie charts) menselijk tijdverdrijf of uitgavenpatronen. Hij blijft afstandelijk, ook in zijn cartoons. Als jongen was hij bezeten van cijfers. Hij vond het interessant om te zien hoe sportprestaties werden omgezet in schema's en grafieken. De drang van de Westerse mens om de complexe wereld in zijn greep te krijgen door vereenvoudiging, daar gaat Greg Colsons werk over. Hij doet dat op een ‘aannemelijke' manier, want dan komt volgens hem de absurditeit van pogingen van rekenkamers en organisaties als het CBS het beste over. Dat meten alleen ontoereikend is om de wereld te beschrijven, komt in zijn kunst op een bijzondere manier naar voren.

In Bakersfield en Claremont, California, studeerde Colson enkele jaren beeldende kunst aan de universiteit. Daar ontmoette hij Edward Ruscha, die hem stimuleerde in zijn kunst. Hij deed kennis op van sociologie, filosofie en fenomenlogie. Heideggers theorie, dat iedereen zijn eigen realiteit construeert aan de hand van zijn eigen perspectief, fungeert voor Colson nog steeds als leidraad bij het maken van zijn werk. Dat begint met de materialen waarmee hij werkt: gevonden latjes, potloden, stukken bezemsteel, een wc bril, een brievenbus of een rubberband. Iedereen heeft zo zijn eigen referentiekader om deze objecten een betekenis te geven. Colson doet een beroep op het vermogen van de kijker om er iets anders in te zien, zijn oude perspectief te laten varen. Zijn map pieces, waarvan hij nu een Amsterdamse versie maakt, zijn enerzijds opstapelingen van latjes en andere langwerpige vormen, maar ook stadsplattegronden. En dan kom je bij het paradoxale aspect dat Colsons werk interessant maakt. Zijn eigen perspectief blijkt een verregaande simplificatie te zijn van de werkelijkheid. Hij laat straten weg, geeft met een blauwig groen waterwegen aan, met een rood potlood het red light district, maar daar blijft het ook bij. Hij werkt niet specifiek, zijn benadering is generalistisch. Colson laat zoveel open dat het cliché geen kans krijgt zich te nestelen. De keuze voor de objecten en hun nieuwe compositie staan garant voor een nieuwe kijk.

Zijn eerste Europese ervaringen dateren van begin jaren negentig toen hij in Sint Petersburg deelnam aan een tentoonstelling, samengesteld door Pontus Hulten. Daar ontmoette hij Konrad Fischer die zijn Duitse galeriehouder werd. In Amsterdam bezocht Colson het Rijksmuseum waaraan hij een onuitwisbare herinnering overhield: Het Melkmeisje van Vermeer.

Hij ervaart in dat schilderijtje een ultieme spanning tussen het fysieke materiaal en de betekenis: de schildertrant roept voor een dergelijk banaal onderwerp een ongekende dramatiek op. Die spanning, tussen materiaal en onderwerp, is in Colsons werk ook te vinden, of zoals hij het zelf uitdrukt: "embracing the contradiction".

Schijnbaar ongerelateerde voorwerpen zoals een vis, een lamp, een fiets en een sleutel voeren de boventoon in zijn nieuwe pie chart (cirkeldiagram). Deze keer diepte Colson info op over bestedingspatronen van Nederlandse huishoudens en verwerkte die in taartpunten met onderwerpen als reizen, huis en onderhoud, voeding etc. De cirkel, de wereld, bevat Colsons visie op de officiële cijfers. Hij sjoemelt met de werkelijkheid, en geeft net als het CBS slechts een vereenvoudiging. Greg Colson laat een subjectief perspectief zien van een objectief perspectief. Daar waar de Westerse cultuur doorslaat in zijn positivistische analysedrang, biedt Colson in zijn kris kras schemata genoeg ruimte voor mijmeringen en persoonlijke interpretatie, voor een esthetische ervaring. Wat analytici de residufactor noemen, is bij Colson de artistieke drijfveer. Zogenaamd welbegrepen factoren van de werkelijkheid worden op een blaadje gepresenteerd, maar je voelt aan alle kanten dat er ruimte is die je zelf moet invullen. It's up to you.

Met zo'n ‘opdracht', het beschrijven van de wereld, kun je natuurlijk gemakkelijk verzanden in eindeloze vergelijkingen tussen landen en verstrikt raken in een poging de hele wereld in al zijn facetten te beschrijven. Gelukkig is deze wetenschappelijke neiging de kunstenaar Colson vreemd en houdt hij zijn ogen open voor nieuwe vormen die zijn pad kruisen en die onder zijn handen een nieuwe betekenis krijgen.

GREG COLSON, tm 2 okt, en een selectie van werk in een groepstentoonstelling van 5 okt tm 14 dec

Galerie Art Affairs, Wittenburgergracht 313, Amsterdam, open di tm za 13-18, 1e zon vd maand

Waanzinnig

Angelique Spaninks

De lange oprijlaan voert langs gemillimeterde groene velden en hoge bomen om met een boog te eindigen bij een statig neoklassiek bouwwerk met hoge ramen en een groot entreeportaal. De zware houten deur is dicht. Op het gras ervoor staat een legertje van honderd betonnen kruisen streng in het gelid. Als op een kerkhof maar dan iets te dicht bij elkaar. En -ook ongebruikelijk- alle kruisen lijken gemolesteerd; de koppen hangen stuk voor stuk geknakt opzij. Het geheel maakt een beklemmende doodse indruk.

Toch heerst aan de zijkant van het gebouw volop leven. De parkeerplaats staat nagenoeg vol en in een modern zijvleugeltje wordt af en aan gelopen. Op de glazen deur van die zijvleugel hangt een krantenknipsel: 20.000-ste bezoeker voor De Waan.

De Waan is een uitgebreide manifestatie over kunst en psychiatrie op het St. Annaterrein, tegenwoordig beter bekend als het Vincent van Gogh Instituut in Venray. Bijna honderd jaar geleden werd hier de psychiatrie geïntroduceerd. 'Gekken' van heinde en verre en met de meest uiteenlopende ziektebeelden werden er opgenomen. Velen van hen hebben het psychiatrisch ziekenhuis hun leven lang niet meer verlaten.

Inmiddels staat het monumentale instituut grotendeels leeg. Patiënten zijn verhuisd naar buiten het complex en komen nog slechts voor de dagopvang. Alleen de Korsakovkliniek is nog actief. De oudste leegstaande gebouwen zijn verheven tot rijksmonument; maar de bouwwerken van later datum gaan binnenkort tegen de vlakte om plaats te maken voor chique appartementen. Jarenlang werkte de Venrayse stichting Odapark aan de voorbereiding van een internationale manifestatie op het terrein. Deze zomer is het zover. Als bezoeker wandel je door het prachtige park van de ene naar de andere installatie. Deze zetten je niet alleen aan het denken over wat gek en normaal is, maar bespelen al je zintuigen, soms subtiel maar doorgaans scherp en direct.

Dat begint al direct in het naast de receptie gelegen mortuarium. Het gebouwtje dat oogt als een kapel bestaat uit niet meer dan twee ruimtes: een kantoortje en de zogeheten obductieruimte, een steriel betegeld kamertje met verschillende wasbakken en in het midden een grote stenen tafel. Op die tafel -waarin als een visgraat gootjes voor wegsijpelend bloed en andere lichaamssappen zijn gefreesd- werden tot eind jaren zeventig de hersenen van overleden patiënten gelicht om uit te vogelen wat ze gek maakte.

Krien Clevis uit Goirle koos deze ruimte en hing boven de zwarte tafel een geëtste glasplaat. Door er een lamp achter te hangen lijken de hersensachtige structuren van het glas los te komen en als het ware boven de tafel te zweven – als de zielen van de mensen die hier ooit lagen, aldus Clevis.

Ook in het kantoortje tracht zij het diepste wezen van de mensen die hier ooit leefden te ontrafelen en vangen in beelden. Daartoe legt zij opnamen van hersenen en de verlaten gangen en vervallen krochten die her en der in het St. Anna complex te vinden moeten zijn over elkaar heen, waardoor een beangstigend doolhof ontstaat.

Zo diep als Clevis in de psychiatrie kruipt, zo breed interpreteren de meeste Aziatische kunstenaars in De Waan het fenomeen. De Japanse Chiharu Shiota bijvoorbeeld die in de kapel een metershoge installatie bouwde houdt zich bezig met de geest, het vermogen tot denken van de mens.

Om die geest te verbeelden hangt zij acht kinderjurkjes met gigantische slepen aan een rek. Boven de jurkjes hangen douchekoppen waaruit voortdurend water druppelt. Dat water sijpelt langs de jurkjes naar beneden, een spoor van vervuiling achterlatend. Met die smurrie raakt volgens haar ieder mensenleven besmet. Tenzij je er zorg voor draagt om zuiver, schoon of rein te blijven; met name in het hoofd. Dat dat niet eenvoudig is, mag duidelijk zijn. Zelfs het helderste water laat grauwe strepen na, lijkt Shiota's installatie te onderstrepen.

Even verderop in de kloostergang toont zij ook foto's; grote zwartwit beelden van enorme webben die zij weefde op speciale plekken in het complex. Ze maken duidelijk dat niet alleen de menselijke geest soms verstrikt raakt, maar ook de dingen die zij achterlaten na vertrek.

Dringen Klevis en Shiota vooral via het oog binnen, Mathieu Knippenbergh uit Venlo bereikt de bezoeker al van afstand met de penetrante geur van honderdduizenden vliegen die hij in de keuken van St. Anna losliet. Het merendeel van de beestjes is dood; ze leven niet langer dan vier weken. Voor zij echter neervielen speelden zij samen met de kunstenaar een belangrijke rol in de foto's en film die hij toont. Bewegingloos ondergaat Knippenbergh de vliegen of ze nu op zijn hoofd zitten of zijn hele lichaam bedekken. Hij schrijft, hangt en denkt gewoon verder. Zo laat hij natuur, leven en dood samensmelten tot een geheel waarin de mens niet meer is dan het nietigste insect.

Eenzelfde boodschap biedt de collegezaal vol opgezette dieren die Knippenbergh ingericht heeft: de dieren krijgen les in de werking van de menselijke hersenen en staren met wijd opengesperde glazen ogen naar dat deel van de natuur waarin bij mensen de arrogante illusie post vat dat zij beter zijn dan de rest.

Verspreiden de werken van Knippenbergh een vieze muffe geur, het werk van de Koreaanse Jinran Kim is juist aangenaam verfrissend. Grondstof voor haar beelden is dan ook zeep; symbool voor het verstrijken van de tijd. Na iedere wasbeurt is een zeepblok weer een stukje kleiner. Bovendien is zeep reinigend; of zoals Kim schrijft in een soap meditation die uit haar sarcofaag van kleurige zeepblokjes steekt:

"When i go back to my country/iI have to become another person/ i have to wash away my differentness […] i clean away the shameful traces/ of my animal need/ a hungry striving beast seething/ shameful desperate desires."

Van een heel andere orde zijn de papercuttings van de Chinees Lu Shengzhong die in de slagerij staan opgesteld. Hij knipt in zwart en rood rijstpapier, waarbij hij geen enkel papiertje ongebruikt laat. Wild springende wezentjes figureren in zijn werk dat een ongelofelijke concentratie en beheersing vereist. Iedere vorm, ieder symbool kent zijn plaats en van een afstand gezien lijkt het haast alsof zijn figuren een eigen taal creëren. Het is echter een taal die niemand spreekt; een taal die een wereld op zich lijkt te vertegenwoordigen. Mag dit binnen de Chinese traditie de hoogste vorm van spiritualiteit en meditatie vormen, in mijn westerse oog ademen de adembenemend gesneden boeken en kamerschermen ook iets autistisch.

Heel herkenbaar is de hut die Atelier van Lieshout bouwde op het terrein naast de vervallen tennisbaan. Van enige privacy is op St. Anna nooit sprake geweest tenzij je je terugtrok in het bos. Vandaar dat Van Lieshout er een plek inricht met bij elkaar gesprokkeld afvalmateriaal. Het is vrij ondenkbaar dat de patiënten van weleer zich zo'n hut konden permitteren, maar dat steeds meer patiënten die vroeger werden opgenomen tegenwoordig in de ‘echte' wereld moeten zien te overleven in dit soort onderkomens is een feit. Mooi maar eendimensionaal in betekenis zijn de zeven nee-knikkers van de Engelse kunstenaar Peter Welz die in de boerderij staan opgesteld. Met hun ontkenning proberen ze de kijker op afstand te houden. Hetzelfde geldt voor Welz' Single figure moving in a circle backwards: de gestoorde mens mag dan zijn eigen weg bewandelen; de uitvoering is te gladjes en mist de schurende kracht van vergelijkbare werken van Bruce Nauman.

Dan is het nieuwe videodrieluik Human Receivers van Marina Abramovic, ook te zien in de boerderij, heel wat betoverender. In haar visie is de mens niet meer dan een antenne, verbeeldt door grote puntmutsen en blinddoeken waar op de plek van de ogen grote punten uitsteken. Mensen voelen, ruiken en zien wel van alles maar het leven speelt zich buiten ons af, aldus Abramovic. De mens vangt niet meer dan signalen op; ingrijpen is overbodig, het leven ontrolt zichzelf zoals een dobberende boot van richting verandert door de stroming.

Dit neemt niet weg dat het leven op het St Annaterrein na een eeuw rust en waanzin binnenkort een heel andere dimensie krijgt. De doden van weleer zijn daarvan geen getuige meer, het oude kerkhof is geruimd, de duizenden zonnebloemen die In Ho Baik er plantte ter nagedachtenis zijn niet tot bloei gekomen. Resten nog slechts de honderd betonnen geknakte kruizen van Reinier Kurpershoek voor het complex – waarop met een klein plaatje verwezen wordt naar de patiënten die hier stierven. Na de expositie zouden deze een plek moeten vinden op een rotonde ergens in Venray, net als diverse andere werken uit De Waan, om de herinnering aan de waanzin van St Anna op monumentale wijze levend te houden. Omwonenden zien echter weinig in dit plan; het bederft hun uitzicht en zou automobilisten maar afleiden. En zo zijn de oude bewoners -die bij leven niet meer waren dan een nummer en een ziektebeeld- binnenkort misschien gedoemd helemaal van de aardbodem te verdwijnen. Wat dat betreft biedt de menselijke geest op zoek naar orde en normaliteit nog altijd weinig ruimte voor de andersdenkenden.

DE WAAN, tm 1 okt

St. Annaterrein/Vincent van Gogh Instituut, Noordsingel 39, Venray, open do tm zo 11-17

Met de expositie It's About Space wijdde Sebastiaan Bokhorst de nieuwe galerie Bruce aan de Rotterdamse Nieuwe Binnenweg in. Na een werkperiode van twee weken werd op 1 augustus de galerie officieel voor publiek opengesteld. Bruce richt zich vooral op jonge kunstenaars die moeilijk te categoriseren werk maken of met wie gevestigde expositieruimtes niet in zee durven omdat ze ervaring ontberen. En ervaring kan men zeker opdoen bij Bruce, want behalve dat al het te exposeren werk op locatie moet zijn gemaakt, is de werkperiode openbaar. Bruce is Meet the Artist.

Het initiatief voor Bruce werd genomen door Hester Chan, afgestudeerd kunstenaar, literatuurtheoreticus en nu dus tevens galeriehoudster. Zij wilde iets ondernemen waarin ze zowel theoretisch haar "ei kwijt kan" als een begeleidende rol voor beeldend kunstenaars kan spelen. Tegelijkertijd was haar droom een eigen galerie, waarin geëxposeerd werk niet geïsoleerd van maker en ontstaanscontext wordt bekeken, maar juist in samenhang. Zo ontstond het idee van de combinatie van open atelier en expositieruimte. Na een flinke voorbereidingstijd had Chan een gedegen plan, een geschikt pand en het vertrouwen van enkele sponsors die haar een jaar geven om zich te bewijzen. "Binnen dat jaar moet ik zien door te stromen naar regulier, hetzij met subsidie, hetzij met een andere sponsor. En commercieel goed draaien, dat zou ik heel graag willen."

Wat dat laatste betreft kiest Bruce niet de eenvoudigste weg. Kunstenaars met vaak weinig ervaring de vrije hand geven, werk dat haar ontstaanscontext per definitie in de specifieke ruimte van de galerie heeft en bovendien binnen twee weken een volwaardige presentatie moet opleveren: het lijkt allemaal geen garantie voor goede verkoopcijfers. Chan: "Het is heel dubbel. Er wordt wel een thema bepaald en een werkplan gemaakt, maar daarin zijn geen beperkingen opgenomen. Ik laat de kunstenaars helemaal vrij in wat ze doen, ik stel alleen maar vragen en ik observeer. En twee weken is kort, echt heel kort."

Toch kan de formule van Bruce effectief blijken. Kunstenaars krijgen tijdens de werkperiode directe feedback van een gevarieerd publiek. "Maar het vraagt wel discipline: op vaste werktijden, van elf tot vijf, uur je eigen ding doen en er óók over kunnen vertellen. De periodes dat de kunstenaars hier werken zijn heel intensief. Daarom is het juist leuk om kunstenaars aan te sporen om hier te gaan werken, terwijl er publiek komt. Het soort vragen dat men stelt kan ook verhelderend zijn voor de kunstenaar", aldus Chan. Gezien het grote aantal kunstenaars dat vanaf de eerste week met portfolio's langskwam, lijkt Bruce in ieder geval voor die groep een gat te vullen. Ook aan het publiek biedt Bruce iets bijzonders.

Dat kan kennismaken met de kunstenaar achter het kunstwerk, inzicht krijgen in het werkproces en hem ondervragen over de ideeën die er aan ten grondslag liggen. Het publiek varieert van collegakunstenaars die uren uittrekken om over het werk te discussiëren tot toevallig langslopend ‘winkelpubliek' dat uit nieuwsgierigheid binnenstapt. Dat laatste komt vaak even kletsen, lezen of een portfolio bekijken. Chan spant zich in om het publiek te begeleiden bij hun bezoek aan de galerie. Aan haar tomeloze energie daarbij ligt een idealistische filosofie ten grondslag: "Als mensen maar iedere dag met kunst in aanraking komen en elke dag een antwoord krijgen op wat voor vraag ze ook maar hebben, dan gaan ze het leuk vinden. Ze gaan in ieder geval moeite doen het te begrijpen. Als ze maar loskomen van ‘mooi of lelijk' en niet de representatie voorop stellen. Misschien raken ze nog wel eens verslingerd aan kunst." Zo kan ook Chan als galeriehoudster aan haar missie werken én de verkoop stimuleren. De locatie aan de Binnenweg is ook niet zomaar gekozen.

Behalve culturele instellingen als het Centrum Beeldende Kunst en Lantaren/Venster zijn er in de nabijheid veel jonge ondernemers gevestigd: ontwerpers met meubel- en kledingzaken, trendy kappers, platenzaken- en labels. "Ze richten zich net als wij op een cultureel publiek, dat geld besteedt aan iets anders dan gemiddeld en oog heeft voor bijzondere creaties." Maar verschil met deze ondernemers is er ook, vindt Chan: "Wij willen juist heel autonoom bezig zijn. We willen kunst maken, we willen niet toepassen. We willen de eigen gedachtegang houden die je als beeldend kunstenaar hebt."

De ambities van Bruce? Chan: "Dat het lekker draait en we een stapje verder kunnen gaan. Zoals lezingen en workshops, maar op den duur ook Bruce on tour. Dat we een aanspreekpunt worden voor bedrijven die ons een vraag stellen en dat wij daar een creatieve oplossing voor bedenken. En dat kunst zo wordt opgenomen in de maatschappij dat het heel normaal is. (Lacht.) Dat is wel heel ambitieus, ik weet het." Voorlopig heeft Bruce zichzelf met de eerste expositie op de kaart gezet.

OFF THE WALL, Schildersproject, Mark du Mosch, Sebastian Pöll, Anton van Hoeven, tm 22 sep

Galerie Bruce, Nieuwe Binnenweg 38 A, Rotterdam open di tm za 11-17

Langs het Noordzeekanaal is voor de tweede keer de tentoonstelling Van IJ tot Zee te bewonderen. Dit jaar kan de bezoeker op twee uitzonderlijke industriële locaties, de suikerfabriek in Halfweg en stortlocatie Nauerna, kunst bekijken van ondermeer Elaine Vis, Lily van der Stokker, Geert Mul, Frederico d'Orazio en Luc Deleu. De fabriek in Halfweg is inmiddels 139 jaar oud. Tien jaar geleden precies werden de machines stop gezet. De fabriek staat er nog altijd bij alsof het werk net is neergelegd: oude reglementen, waarschuwingsbordjes en zurige geuren van oude stroop zijn nog overal aanwezig. De enorme verlaten hallen, oude machines, donkere kamertjes en laboratoria nodigen uit tot uren dwalen en fantaseren over wat zich hier allemaal heeft afgespeeld.

Elaine Vis plaatste een aantal kleine menssculpturen in een van de grote hallen van de fabriek (Bezoeker). De kinderfiguurtjes zijn vereeuwigd in allerlei bewegingen. Hun lichaampjes zijn gekleed in zacht donzig baby blauw, dat in schril contrast staat met de hoofden van de kinderen, die zijn verdwenen onder grimmige dozen. Ondanks hun irreële uiterlijk en vreemde lichaamsverhoudingen lijken de kinderen elk moment te kunnen opspringen of weglopen.

Als een verstart groepje kindjes van mars staat het geheel in de stilgezette fabriekshal. Het surrealistische tafereel versterkt de vervreemdende sfeer in de fabriek.

Geert Mul is als één van de weinige kunstenaars echt met het gebouw en de omgeving aan de slag gegaan. In één van de silo's plaatste Mul, naar de ronde vorm van het gebouw, een aantal monitoren waarop hedendaagse beelden van de suikerfabriek en het omringende gebied te zien zijn (Environmental Feedback).

Het beeld wordt synchroon afgespeeld met een overdonderende geluidscompositie, opgebouwd uit allerlei omgevingsgeluiden. Als het even stil is haalt de realiteit het geluid in: een vliegtuig dat net nog op de video te zien en te horen was dendert over het gebouw. Mul lijkt met zijn compositie de oude machines weer in werking te hebben gezet en laat de silo langzaam opstijgen uit het verval.

Lily van der Stokker gaat totaal geen interactie aan met de ruimte. Ze toont op een tweetal groot formaat foto's haar voorstel voor de fabriek (Ontwerp silo's). Met behulp van computerbewerking heeft ze de enorme silo's 'verlelijkt' met één van haar kleurige bloemen dessins. De gebruikelijke, oppervlakkige handtekening van Van der Stokker beklijft in het geheel niet in de beladen omgeving.

Met een ouderwetse witte fiets kan men zich van de suikerfabriek naar stortplaats Nauerna verplaatsen. Daar wacht de bezoeker een geheel andere ervaring: een pendelbusje rijdt het publiek door de groene heuvelachtige stortplaats. Als op een excursie mogen de kunstkijkers af en toe uitstappen om een werk van dichtbij te bekijken. De kunstenaars lijken op deze plek meer raad te weten met hun omgeving.

Zo groef Annet Bult een tunnel in Nauerna (Gat Nauerna) waar de beschouwer doorheen kan lopen met een koptelefoon op, waarop een geluidstape van Mirjana Ilic te horen is, om dan een aantal meter onder het maaiveld uit te komen. Op deze plek is het hedendaagse afval van dichtbij te aanschouwen. Onder het genot van een triest strijkje of een kikkerkoor gaat je oog van aarde, naar afval en lucht. Bult confronteert haar beschouwer met de realiteit onder het heuvelachtige afvalterrein en toekomstige park. Van IJ tot Zee weet dit jaar haar publiek bovenal te verrassen met twee indrukwekkende locaties. Oude, historische gebouwen en bijzondere, afwijkende locaties worden tegenwoordig vaak gebruikt voor hedendaagse beeldende kunst tentoonstellingen. Curatoren weten niet altijd het juiste antwoord te geven op de overheersende locatie. Ook de samenstellers van Van IJ tot Zee is dat niet altijd gelukt, maar het totaal blijft een spannend en geslaagd project.

VAN IJ TOT ZEE, tm 29 sep

Suikerfabriek Halfweg en Stortlocatie Nauerna, open wo tm zo 12-20

Working Apart Together

Machteld Leij

Een zwaaiende Barbie van chocola, een snoepjesketting van paracetamol en andere pijnstillers. Een stoel van alleen koeienhuid, een stoel die je kunt bijknippen als een poedel, met ranke pootjes en toefjes bont. Rare zaken staan bijeen gegroepeerd alsof het een enorme uitverkoop betreft. Vormgevingsgalerie Vivid laat een overzichtstentoonstelling zien van twee vormgevers, die zowel samen aan concepten werken als ook ieder apart hun eigen gang gaan. Vandaar het Working Apart Together, de wat-relatie. Hun ontwerpen, zowel dat wat ze samen deden als dat wat ze alleen deden, staan uitgestald.

Interessant is de wijze waarop simpele concepten leiden tot producten die een speelse, maar tegelijkertijd ook een kritische toon kunnen hebben. Innovatie wordt gecombineerd met commentaar op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de Barbie van ongezond snoepgoed. De belichaming van een onhaalbaar ideaal gemaakt van chocola, een snoepgoed dat dikmakend en ongezond is. Een damestas is een commentaar op het gevoel van veiligheid of het gebrek daaraan: de Lady Bag Me and my Beretta, damestasjes als holsters voor wapens, een oneigenlijke combinatie van vorm en boodschap. De agressieve uitstraling van een wapen als elegant damestasje roept een vervreemdend gevoel op.

Het duo toont een overzicht van hun werk van de laatste jaren. In de opstelling is niet aangegeven wie wat deed en wat ze samen ontwierpen. Wel is terug te zien waar de vormgevers hun scholing genoten. Na een verblijf bij het Europees Keramisch Werkcentrum maakte Miriam van der Lubbe op een servies koffie- en theevlekken van bladgoud.

De koffie- en theekringen op de vuile vaat die je doorgaans afboent, zijn door Van der Lubbe in goud als dessin opgebracht, waardoor het stijve witte servies een bijzondere levendigheid krijgt. Zo valt op dat de keuze voor bepaalde materialen uiterst belangrijk is. Door voor goud te kiezen, zien de vlekken er bij voorbaat chique uit. Ook samenwerking met modeontwerpers wordt niet geschuwd: een vilten muts met ruimte voor A4 vellen boven op het hoofd, in het kader van het thema de vervreemding van de zakken door modemerk SO van Alexander Slobbe.

De tentoonstelling zelf wordt gepresenteerd als een ontwerp wat de moeite waard is. Een plattegrond met de indeling van de ruimte is pontificaal uitgestald. Het is vooral vol, vol van slimme vondsten, grappige ontwerpen of ontwerpen met een diepgang. Een wand hangt vol met diverse vormenstudies van de archetypische tafel en stoel in het ontwerp Woonding, die in de verte doen denken aan de architectuur van Rietveld. Telkens dezelfde verticale en horizontale elementen die van grootte en verhouding verschillen, vormen nieuwe sets van een tafel en een stoel.

Van der Lubbe en Van Eijk zijn jonge ontwerpers die als uitgangspunt bij hun ontwerpen een zoektocht aangaan naar de mogelijkheden van materiaal en vorm. Zo is de Cowchair van Van Eijk een simpel idee, maar uitermate doeltreffend. Een natte koeienhuid wordt over een keukenstoel gehangen. Na droging behoudt de koeienhuid zijn keukenstoelvorm, waarop je plaats kan nemen, zonder extra ondersteuning. Dit oog voor niet voor de hand liggende mogelijkheden van materiaal, die lei- Miriam van der Lubbe, Lady Bag Me and my Beretta, 2000 den tot ontwerpen met een speelse draai, past in de traditie van Droog Design, waar Van der Lubben en Van Eijk ook voor ontwerpen. Een voorbeeld hiervan is de Ovase: een vaasje van oase waarin je de bloemen kunt steken, in plaats van dat je ze erin zet. Daarmee is de vaas zelden te klein voor grote bossen bloemen, wat nogal eens voor kan komen met bossen bloemen die in de vaas moeten.

Allesbranders, meubels, lampen, niets gaan de vormgevers uit de weg. Het zoeken naar vorm en inhoud gaat ze goed af. Daarmee is Vivid een life-style cadeauwinkel geworden met doordachte, maar speelse goederen.

WAT. Niels van Eijk en Miriam van der Lubbe, tm 20 okt

Vivid Vormgevingsgalerie, William Boothlaan 17A, Rotterdam, open di tm zo 12-18

In de tentoonstellingsruimte van Stroom staan her en der objecten opgesteld die een combinatie zijn van beschermend pak, slaapzak, tent en stretcher. Een mobiel ‘huis' voor mensen die op straat moeten overleven. De stretchers hebben wielen of draagbaren waarmee de dakloze zijn onderkomen kan verplaatsen, maar die ook praktisch lijken voor het verwijderen van een zwerver die in de weg ligt.

De slaapzak-regenjackstretchers zullen niet daadwerkelijk worden gebruikt maar drukken iets uit van het leven en de identiteit van de kwetsbare mens in een vijandige omgeving. Ze zijn mobiel en gemaakt van regenbestendige en isolerende materialen, ze bieden bescherming. De opvallende kleuren en het uitgekiende ontwerp zorgen ervoor dat de ‘onzichtbare' dakloze zichtbaar wordt in de anonimiteit van de grote stad.

Lucy Orta beweegt zich met haar werk tussen mode, architectuur en beeldende kunst, waarbij ze gebruikt maakt van performances en workshops om de impact te verhevigen en zichtbaar te maken. Prachtig zijn de foto's in een dikke map op de informatietafel bij Stroom, waarop te zien is hoe haar werk Nexus Architecture tot leven komt in performances van allerlei aard. Nexus Architecture bestaat uit een unisex overall van het type dat leden van Greenpeace dragen bij hun acties voor een beter milieu. De pakken, die doen denken aan werk- of survivalkledingen, kunnen door middel van slurven aan elkaar gekoppelt worden tot een polonaise van mensen in identieke kleding of tot een militaire slagorde van rijen dik. Het is stevige beschermende en uniforme kleding die mensen met elkaar verbindt. Een commentaar op de bedreigende moderne wereld waar mensen zich soms verloren voelen in hun ver doorgevoerde individualiteit.

De meeste werken van Orta zijn niet praktisch toepasbaar. Haar koepeltent bijvoorbeeld werkt als een 3-dimensionaal beeld, de details vertellen iets over de betekenis van het werk. Het zou veel prettiger zijn om je hoofd binnen de tent te trekken en je lekker op te krullen dan rechtop te blijven zitten met je hoofd in de capuchon bovenin de nok. Maar de tent met capuchon straalt als object alertheid uit, hierin wordt niet geslapen er wordt gewaakt. Zo ook bij de stretchers met tentslaapzak. Aan de slaapzak zijn armen genaaid zodat degene die erin gaat liggen zijn armen ieder moment kan gebruiken om in actie te komen.

Het werk van Orta bevat een belangrijk sociaal aspect, haar tenten kunnen gekoppeld worden tot dorpen en haar overall tot kolonnes. Ze werkt regelmatig samen met groepen mensen; zwervers, actievoerders, studenten en dansers, in workshops en performances. Bij Stroom staan in de ruimte militaire attributen opgesteld. Deze voorwerpen refereren aan overleven en mensen die opereren in groepen. Half september zullen de voorwerpen dienen als materiaal voor een workshop die Orta zal geven aan geïnteresseerde uit de kunst, architectuur, mode en nieuwe media. De samenwerking die tijdens zo'n workshop plaatsvindt wil ze uitbreiden door gebruik te maken van het internet. Op verschillende plekken moeten mensen tegelijkertijd aan haar projecten deelnemen. Een website is het medium waar dit alles dan op te volgen is. Zelf zegt Lucy Orta over haar werk: "I have been interrogating notions of collectivism by staging participative installations (interventions) and fabricating relational objects since 1994 (…). I formulated an umbilicallike protocol for connection, which I named the ‘Nexus' or ‘Social Link' and this has remained standard since. (…) The goal of the interventions is not to uniform individual identity or cultural differences, but instead to create a common unimposing form of connection regardless of religion, sex, age or social status."

Het is jammer dat er geen video's van de performances met bijvoorbeeld Nexus Architecture te zien zijn in de tentoonstelling, nu geeft het de indruk van een winkel waar de kledingstukken hulpeloos aan knaapjes hangen, wachtend op de mens die ze aan zal trekken en daarmee volledig tot hun recht zal laten komen. Dit is kunst die pas echt gaat leven als mensen ermee aan de slag gaan. Dan is de impakt van het werk pas echt duidelijk. Toch vertellen de overall-, slaapzak-, regenpak-, stretcherobjecten en de opstelling van kinderpakken verbonden met slurven nu al een sterk verhaal.

LUCY ORTA, FLUID ARCHITECTURE II, tm 5 okt

Stroom hcbk, Spui 193-195, Den Haag, open di tm za 12-17