Giant Sparrow, THE UNFINISHED SWAN

Veel twintigers en dertigers zullen zich nog herinneren hoe ze dagenlang door de gangen van Wolfenstein dwaalden. Verschillende wapens op zak – variërend van een mes tot zwaarder wapentuig, zoals een mitrailleur – en onderweg diverse SS’ers neerknallend. Uiteindelijk leidde dat, via confrontaties met nazischurken als Goebbels en Göring, tot een ultiem gevecht met Hitler. Wolfenstein uit 1991 was een van de eerste zogeheten first-person shooters: computergames waarbij je als speler door de ogen van een personage de wereld ziet en waarbij het doel is de vijand neer te maaien. Het spelprincipe van Wolfenstein is oneindig vaak herhaald, maar de games zien er tegenwoordig stukken realistischer uit. Ook zijn de werelden, waarbinnen de games nu gespeeld worden, vele malen uitgebreider en complexer, en de opdrachten uitdagender. Het basisidee blijft echter hetzelfde: baan je een weg door je vijanden door ze stelselmatig van het leven te beroven.

Zo niet in het universum van The Unfinished Swan, een ‘game in progress’ van de Californische kunstenaar Ian Dallas en zijn productiebedrijfje Giant Sparrow. De speler schiet hier niet met grof geschut, maar met propjes verf. En het doel is niet om de tegenstander te vernietigen, maar om het universum van de game te ontdekken. Aanvankelijk ziet de speler namelijk alleen een maagdelijk wit scherm en bestaat het spel nog niet. Pas op het moment dat de speler begint te schieten en zwarte verfspetters op ‘de muren’ smijt, wordt de omgeving zichtbaar en ontstaat er diepte. Maar te veel smijten is gevaarlijk, want voor je het weet is de hele omgeving zwart gekliederd en ben je weer terug bij af. The Unfinished Swan speelt op een prachtige manier met de mainstream games binnen het genre van de first-person shooter. De makers noemen de game dan ook heel toepasselijk een ‘first-person painting’. Ze zijn schatplichtig aan de games waarin dood en verderf centraal staan. Ze gebruiken hetzelfde principe – de speler baant zich al schietend een weg door het universum -, maar zetten dit op een radicaal andere manier in. Met zijn verfgeweer maait de speler geen mensen neer, maar ontsluit hij een onbekende wereld.

Voor kleine en onafhankelijke games als The Unfinished Swan is amper aandacht. Ze worden weinig gespeeld, er wordt nauwelijks over geschreven en ze lijken nog geen volwaardige plek binnen het kunstdiscours te hebben verworven. Dat is jammer, want deze games doorbreken bestaande verwachtingspatronen en doen je wereldbeeld iets wankelen. Ze zijn niet bevestigend, maar spelen juist met de gebruikelijke conventies binnen het medium. Tegelijk is het begrijpelijk dat mensen de weg naar artistieke games nog niet weten te vinden. De game-industrie staat immers nog in de kinderschoenen – ze zag pas zo’n dertig jaar geleden het licht. In die dertig jaar hebben computergames een onvoorstelbare vlucht genomen. Games zijn op dit moment de snelst groeiende sector binnen de entertainment- en media-industrie. In Nederland heeft de game-industrie de filmindustrie in omzet zelfs allang overvleugeld. De artistieke variant van de game is echter nog niet tot volle wasdom gekomen. Gameontwerpers worden al snel opgezogen in het commerciële circuit, wat een onafhankelijk ontwerp in de weg staat.

Ze zijn er wel, de kleine, afwijkende en onafhankelijke games. Het is alleen goed zoeken. De mogelijkheden van het medium zijn in ieder geval onbegrensd, mede omdat het meer dan andere media in staat is om andere kunstvormen, zoals muziek, film, literatuur en beeldende kunst, in zich op te nemen en er een nieuwe betekenis aan te geven. Nog meer dan films zijn games onlosmakelijk verbonden met plezier. Het willen doorspelen is een cruciaal kenmerk van een goede game en daarvoor is spelplezier een noodzakelijke voorwaarde. Zodra een computergame saai wordt en niet meer uitdaagt, verliest de speler immers zijn spelvreugde: hij laat zijn console links liggen of begint aan een volgende game. Kortom, het spelelement is onlosmakelijk verbonden met de game – een op het eerste oog onzinnige tautologische bewering, maar dat is het niet.

De game The Graveyard uit 2008 van een Vlaams kunstenaarsduo dat schuilgaat onder de naam Tale of Tales wordt veelal geroemd als hét voorbeeld voor artistieke games, terwijl het spelelement hierin juist van secundair belang is. In The Graveyard beweegt een oud omaatje tergend langzaam over een kerkhof. Met de pijltjes van het toetsenbord kun je haar stapje voor stapje vooruit laten bewegen. Wanneer het omaatje uiteindelijk haar eindbestemming (een bankje) bereikt, klinkt er een lied. De game is een duidelijke verwijzing naar de gewelddadige games, waarin mensenlevens doorgaans niet veel waard lijken. Bovendien kan de speler de oude dame alleen heel langzaam laten voortbewegen, wat haaks staat op het gros der games, waarbinnen juist een grote snelheid van handelen vereist is. The Graveyard gaat over sterven door ouderdom, een ongebruikelijk thema binnen de game-industrie. Het spel is mooi vormgegeven en biedt een interessant commentaar op de meer conventionele games, maar dat betekent niet dat het ook als game geslaagd is. Het onduidelijke doel en het gebrek aan spelelementen maken dat er amper sprake is van een game. Eigenlijk heeft The Graveyard meer het karakter van een interactief schilderij.

De uitdaging voor kunstenaars en game-ontwikkelaars is om op zoek te gaan naar de artistieke mogelijkheden en beperkingen van het medium. En deze moeten vooral gezocht worden in de zogenaamde game play. Vanuit welk perspectief en met welk doel wordt er gespeeld? Hoe wordt de speler uitgedaagd om verder te spelen? Brengt het de speler in verwarring? Dat laatste is wat in de computergame Braid uit 2006 van Jonathan Blow gebeurt, die om tijdsbeleving en tijdreizen draait, een filosofisch thema bij uitstek. Door inventief te spelen met tijd, bijvoorbeeld door de tijd te vertragen of terug te spoelen, kan de speler puzzels in de game oplossen. Het is een complexe thematiek voor een game, die bovendien leuk is om te spelen. Of The Unfinished Swan ook leuk zal zijn om te spelen, blijft afwachten. Zoals dat vaak gaat met onafhankelijke artistieke producties zijn de makers naarstig op zoek naar financiering en is het onbekend wanneer de game definitief op de markt komt. De trailer is in ieder geval veelbelovend.

Giant Sparrow, THE UNFINISHED SWAN
Aernoudt Jacobs, PERMAFROST (2009), foto: Laure-Anne Jacobs

Echte stilte kennen wij nauwelijks meer. Luidruchtig voorbij bulderend verkeer, gierende wind, getik van regendruppels, geroezemoes van voorbijgangers: het zijn vertrouwde geluiden. Als we al stilte horen, voelt dat vaak ongemakkelijk en zetten we snel muziek op of de radio aan. Hoewel talloze geluiden ons omringen, vertoeven ze doorgaans op de achtergrond. Zelden hebben we de neiging om ze te beluisteren. Het is dan ook niet toevallig dat kunstenaars onze omgang met geluid aan de orde stellen. Aernoudt Jacobs en Christoph De Boeck exposeerden in het najaar van 2009 overtuigende klankinstallaties. Door geluid op de voorgrond te plaatsen, dwingen zij het luisteren af.

De klanken van zingend ijs verbazen. Niet alleen omwille van de zuivere, variërende tonen, maar omdat het niet vanzelf spreekt om ernaar te luisteren. Water dat langzaamaan bevriest, blijkt te kraken. Kristalvorming gaat gepaard met piepende en pruttelende klanken. Het aanzwellende geborrel is afkomstig van opstijgende luchtbelletjes die nog net aan de zich vormende ijsmassa weten te ontsnappen. Een plotse scheur in het ijs wisselt af met ragfijne barstjes die ondertussen lustig voort knerpen. Bovendien: hoe langer het vriesproces duurt, des te hoger de toonhoogte van de geluiden. Deze cyclus van bevriezen en ontdooien van water is te beluisteren in Permafrost, de installatie van Aernoudt Jacobs die te zien was tijdens het festival Almost Cinema in kunstcentrum Vooruit te Gent.

De geluiden die het werk produceert, zijn een lust voor het oor. Soms is echter enig geduld nodig. In bepaalde fases van het proces is het stukken minder lawaaiig en is de toeschouwer in stilte gehuld. Jacobs ontleende de titel van zijn werk aan het fenomeen ‘permafrost’, een natuurverschijnsel in poolstreken en hooggebergte. Op bepaalde plekken daar ontdooit de ondergrond nooit helemaal.

Jacobs gebruikt een koelinstallatie met twee reservoirs. In het ene wordt ijs aangemaakt, terwijl in het andere reservoir ijs smelt, en vice versa. De energie die de installatie voor het vriesproces gebruikt, levert de warmte voor het smeltproces. Water en ijs hebben niet dezelfde fysische kwaliteiten en reageren anders op geluid: onder water verplaatst geluid zich driemaal sneller dan in de lucht en in ijs is dat zelfs tienmaal sneller. Jacobs vroor microfoons mee in. De wisselwerking tussen het bevriezingsproces en het geluid krijgen de bezoekers versterkt te horen. Zo zijn zij getuige van klanken uit de natuur, die in normale omstandigheden buiten het bereik van het gehoor liggen.

De geluidsinstallatie Staalhemel van Christoph De Boeck was het eerst te zien in het Leuvense kunstcentrum STUK (zie ook: Tubelight 66, Spotlight Christoph De Boeck). De Boeck zet het ritme van de hersenactiviteit van een bezoeker om in klankpatronen, die hij vervolgens door de tentoonstellingsruimte laat galmen. De hersenactiviteit wordt gemeten door een EEG-scanner, gemonteerd op een draadloze hoofdband. Via een computernetwerk is die hoofdband verbonden met tachtig stalen platen die aan het plafond hangen. Op elke plaat is een pin bevestigd, die slaat op het ritme van de gemeten hersengolven. Het is hoorbaar of iemand zich al dan niet op iets focust. Als de bezoeker zich op een activiteit concentreert, hameren de pinnen namelijk luid op de stalen platen. Bij een verveelde of ontspannen toestand klinkt het meer als getik van regen. Alle aanwezigen luisteren mee naar het concert van iemands brein. Wie wil, kan zijn persoonlijke melodie openbaren.

Aernoudt Jacobs en Christoph De Boeck onthullen processen waarbij we doorgaans niet stilstaan. Jacobs versterkt bestaande, natuurlijke, maar onhoorbare geluiden, terwijl De Boeck onzichtbare hersengolven omzet in klanken. Staalhemel van De Boeck heeft nog een extra geladenheid, omdat je als het ware door je eigen hoofd wandelt. Beide kunstenaars hebben een passie voor geluid, werken samen met theatermakers en beeldend kunstenaars en zijn verrassend veelzijdig. Jacobs studeerde architectuur. Onder de naam MarkMancha experimenteert hij met post-techno, onder de naam Missfit met filmmuziek en als Tmrx werd hij bekend met dagelijkse geluiden. Sinds 2004 realiseert hij installaties en performances onder het pseudoniem Aernoudt Jacobs. De Boeck studeerde Germaanse talen en theaterwetenschappen en deed onderzoek naar geluidsdramaturgie in de podiumkunsten. Daarna richtte hij samen met choreografen het collectief Deepblue op voor performance, muziek, video en installaties. Onder het pseudoniem Audiostore maakt hij geluidsprojecten.

Het gehoor is een verwaarloosd zintuig, zoveel is duidelijk. Omdat geluidstrillingen altijd aanwezig zijn, filter je ze onbewust weg. Geluid is vloeibaar in tijd. Het is er altijd, maar het is diffuus, objectloos. Bij het waarnemen van geluidstrillingen blijkt het brein ook veel minder actief te zijn dan bij de registratie van beelden. Onze ogen kijken in een bepaalde richting om een object te lokaliseren. Doordat zoveel beelden tegelijk op ons netvlies komen, kiezen de hersenen bewust waar naar wordt gekeken. Welhaast intuïtief maken de meeste kunstenaars werk waarvoor je voor (bijna) 100 procent je ogen nodig hebt. De geschiedenis van de beeldende kunst is dan ook een geschiedenis van het visuele. Maar Jacobs en De Boeck gaan juist voor de volle 100 procent voor het oor. Bij hun werk verschuift de aandacht naar het auditieve aspect. De ogen sluiten zich juist, om beter te kunnen horen.

Toch maken deze kunstenaars hun installaties ook visueel aantrekkelijk, door gebruik te maken van symmetrie, licht en kleur in hun opstelling. De ruimte waarin Permafrost zich afspeelt, heeft bijvoorbeeld veel weg van een klein laboratorium, en in Staalhemel lijk je door de witte vloer onder de stalen platen op een podium te wandelen. Je zou in Permafrost, waarin het ijs een stem wordt gegeven, bovendien een milieuactivistische lading kunnen lezen. Staalhemel zou zo kunnen verwijzen naar medische technologieën, die gewoonlijk enkel achter gesloten deuren worden toegepast.

Voor wie zich visueel of inhoudelijk niet in de kunstwerken kan vinden, is er altijd nog het verbluffend technisch vernuft om je aan te vergapen. Beide kunstenaars maken gebruik van geavanceerde technieken. De afdeling Industriële Wetenschappen van de Universiteit Diepenbeek, die internationale bekendheid geniet in het ontwerpen van koelsystemen, stond Jacobs bij. De Boeck schakelde hulp in van een multinational, gespecialiseerd in nanotechnologie. Zo schudden ze een slapend zintuig wel wakker.

Aernoudt Jacobs, PERMAFROST (2009), foto: Laure-Anne Jacobs
Christoph De Boeck, STAALHEMEL (2009)
Lucyandbart, EXPLODED VIEW (2008)

De Hyper Human foto’s van de Nederlands-Australische Lucy McRae tonen wat het menselijk lichaam zou kunnen zijn wanneer onze evolutie net wat anders was uitgepakt. Of wanneer plastische chirurgie in de toekomst een flinke stap verder zou gaan in het modificeren van het lichaam.

Een typisch Hyper Human experiment begint met een uitstapje naar de meest favoriete winkel van McRae, de Wibra. Daar laadt ze haar mandje vol met ballonnen, schuursponsjes, plakband en panty’s. Thuis stalt ze die uit op een grote tafel en onderzoekt ze hun mogelijkheid om de vorm van het lichaam te veranderen. Dat begint vaak nogal onnozel: ze steekt een plug in een oor, spant elastiek om ledematen of trekt een sok over haar hoofd. McRae weet zelf eigenlijk niet waar ze op dat moment precies naar op zoek is.

Zo zit ze uren aan tafel, vaak in gezelschap van Bart Hess, met wie ze samenwerkt. Om de beurt pakken ze een stuk materiaal om ‘iets geks’ mee te doen en dat vervolgens aan de ander te tonen. Wanneer het de ander aanspreekt, borduurt die vervolgens voort op het idee. Zo gaat het door, totdat beiden tevreden zijn met het resultaat. Er zijn geen expliciete criteria voor wanneer dat het geval is. Vervolgens koopt McRae in de winkel een veelvoud van het benodigde materiaal. Bij de Wibra tegenover haar huis kijken ze volgens McRae dan ook niet vreemd meer op wanneer ze bij de kassa verschijnt met 1500 pakjes ballonnen.

Het maken van de foto, de laatste fase van het experiment, is meestal ingewikkelder dan de voorgaande stappen. Doordat de ontwerpen alles behalve functioneel zijn, kan het zelfs al een probleem zijn om lang genoeg te blijven staan om het ontwerp te fotograferen. Het resultaat wordt bij voorkeur pas de volgende dag geëvalueerd. Dan kan McRae namelijk pas echt beoordelen of het resultaat bevredigend is en de beste foto selecteren voor publicatie.

Op deze manier ontstonden tientallen Hyper Humans. Zo is Exploded View uit 2008 er één waarbij McRae en Hess elkaar onderplakten met puntige stukken karton, waardoor het lijkt alsof hun lichaam uit elkaar spat. Recent beplakte McRae het hele bovenlichaam en gezicht van Hess met tandenstokers, waardoor hij een vacht van dikke, zware haren lijkt te hebben. Voor een volgende Hyper Human beplakten ze het gezicht van McRae met punaises, die na afloop pijnlijk lastig te verwijderen bleken.

De foto’s van McRae zijn eigenlijk altijd visueel aantrekkelijk, al is het lichaam nog zo toegetakeld. Andere kunstenaars die alternatieve vormen van het menselijk lichaam onderzoeken gaan meestal juist niet voor bekoorlijke plaatjes. Zo liet de Australische performancekunstenaar Stelarc onlangs een gekweekt model van zijn oor (gemaakt van menselijk kraakbeen) implanteren in zijn onderarm. Momenteel werkt hij aan het inbouwen van een microfoon in dat ‘derde oor’, zodat mensen via internet mee kunnen luisteren met wat het oor hoort. Geen fraai plaatje, maar evengoed een ‘Hyper Human’, die doet nadenken over de vorm van het lichaam in de toekomst. Ook de Franse kunstenares Orlan is bekend om zulke minder fraaie plaatjes. Zij gaf haar lichaam met verschillende chirurgische ingrepen een monsterlijk uiterlijk, inclusief geïmplanteerde hoorns. Daarmee stelt zij aan de orde dat cosmetische chirurgie onze lichaamsvorm uiteindelijk zal loskoppelen van onze evolutie.

Vergeleken met Stelarc en Orlan zijn de toevoegingen van McRae zo onschuldig als naaldhakken, rouge op de wangen of het dragen van een helm. Met als verschil dat rouge op de wangen sociaal geaccepteerd is, terwijl je vreemd wordt aangekeken wanneer je over straat gaat met een gezicht vol punaises. Maar er is nog een wezelijker verschil: McRae’s ingrepen hebben geen doel, het zijn esthetische experimenten zonder enige functionele eisen. Waar rouge zorgt voor een gezondere teint, naaldhakken voor langere benen en een helm voor bescherming, laten McRae’s ontwerpen zich niet leiden door zulke functionele motieven.

Opvallend is dat haar experimenten wel kunnen dienen als inspiratie voor meer toegepaste ontwerpen. Bij Philips bijvoorbeeld, waar McRae een tijd in dienst was als ‘body researcher’, maakte ze een aantal foto’s van mensen die in slaapzakken over elkaar heen rolden. De beelden vormden aanleiding voor een belangrijk project bij Philips Design, getiteld SKIN: Dresses. De uitkomsten worden inmiddels beschouwd als een mijlpaal op het gebied van communicatie van emoties via kleding. Toch gaat het McRae daar niet om. Voor haar gaat het enkel om het experiment. Het doelloos aanmodderen met de vorm van het lichaam.

www.lucyandbart.com.

Lucyandbart, PIC OF STICKS (2009)
Lucy McRae, THICK SKINNED (2009)
T_VISIONARIUM (2009), foto: Leendert Jansen

@Milkshake op Twitter: ‘Stel je voor dat YouTube explodeert en jij staat ernaast. Filmpjes vliegen om je oren. T_Visionarium. Cool. Ga dat zien!’ Deze enthousiaste reactie op de audiovisuele installatie T_Visionarium OPEN CITY is een treffende omschrijving, want T_Visionarium is een tornado van beelden. Met een 3D-bril op stapte je een immense, zwartfluwelen tent binnen, die middenin de Zuiderkerk stond opgesteld. Daar werd je omringd door honderden zwevende beelden, die dankzij het 3D-effect rechtstreeks op je af leken te komen. Eén persoon tegelijk kon vanuit het midden van de tent met een afstandsbediening beelden selecteren en sturen.

T_Visionarium OPEN CITY is een innovatieve interface, ontwikkeld door het ICinema Centre for Interactive Cinema Research in Sydney en het Zentrum für Kunst und Medientechnologie in Karlsruhe. Het was in november 2009 te zien in de Zuiderkerk in Amsterdam als onderdeel van het project Eeuw van de Stad, een samenwerking tussen de VPRO en de vierde Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam. De techniek van T_Visionarium werd ontwikkeld door een team van kunstenaars en media-experts, waaronder de Australiër Jeffrey Shaw. Het doel: op een associatieve manier een beeldverzameling presenteren. De oorspronkelijke versie was gevuld met 28 uur Australische televisie, zoals soaps en reality-tv. Doordat het beeldmateriaal is opgeknipt en in fragmenten wordt aangeboden, krijgt de gebruiker van de installatie inzicht in de beeldtaal van televisie. Tegelijkertijd kan hij uit alle losse fragmenten zijn eigen montage samenstellen.

VPRO-documentairemaker Bregtje van der Haak zag de installatie in Spanje en was zodanig onder de indruk dat ze contact opnam met Shaw om zijn installatie naar Nederland te halen. Shaw was enthousiast, vooral omdat T_Visionarium voor het eerst gevuld zou worden met nieuwe inhoud: beeldmateriaal van architectuur en steden uit de archieven van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.

De bezoeker van T_Visionarium kan aan de slag met de controller. In een menu staan acht opties, met namen als ’tijd’, ’thematisch’ en ‘emotie’. Nadat je een of meerdere opties hebt aangevinkt, wervelen de beelden om je heen en herschikken ze zich. Vink je bijvoorbeeld de zoekterm ‘menselijk’ aan, dan word je na de herschikking omringd door beelden van pratende, lopende, spelende mensen. Als je vervolgens in een van die beelden met de cursor een mannelijk figuur aanklikt, is het idee dat de beelden van mannen zich voor je neus verzamelen, terwijl de vrouwenbeelden wegglijden. De werking van het keuzemenu en de zichtbaarheid van het effect van jouw keuzes laten echter te wensen over: na het aanklikken van een mannenhoofd zie ik nog steeds vrouwenbeelden voor me.

De installatie nodigt uit tot eindeloos spelen, klikken en slepen. De betekenis van de beelden verdwijnt echter al snel naar de achtergrond. Je hoort nauwelijks wat de persoon in het gekozen fragment vertelt, omdat je alweer verder zoekt naar een volgend beeld. De overrompelende techniek krijgt zo de overhand over de inhoud. Bovendien zijn de fragmenten in T_Visionarium als beeld niet bijster interessant. Door het documentaire karakter van het beeldmateriaal ben je al snel omringd door vooral ’talking heads’. Complete onderdompeling in beeld kan fijn zijn, maar dan kijk ik eerder uit naar een T_Visionarium gevuld met sferische en experimentele filmbeelden.

T_VISIONARIUM OPEN CITY
Neil Brown, Dennis Del Favero, Matthew McGinity, Jeffrey Shaw en Peter Weibel
5 november t/m 22 november 2009

T_VISIONARIUM (2009), foto: Leendert Jansen

Schrijver en criticus Josephine Bosma werkt op dit moment aan het boek Nettitudes, een verzameling essays over kunstpraktijken in en rondom nieuwe medianetwerken zoals internet. Bosma publiceert sinds 1996 teksten en interviews op het gebied van kunst en nieuwe media. Haar werk verscheen in binnen- en buitenland, waaronder in catalogi voor het San Francisco Museum of Modern Art, het Museum of Contemporary Art in Oslo, Ars Electronica en tijdschriften als Mute, Metropolis M en De Gids. In haar toekomstige boek komt netkunst aan bod als historische beweging. Daarnaast presenteert Bosma een eigen visie op het begrip ‘net.art’ en bevat Nettitudes meer filosofische en literaire beschouwingen op enkele grensgebieden van de hedendaagse kunst, zoals sociale netwerken, muziek en software. Eind 2010 of begin 2011 verschijnt het boek bij het Institute of Network Cultures in samenwerking met NAi Publishers.

NETTITUDES
Josephine Bosma
Institute of Network Cultures & NAi Publishers, 2010/2011 (verwacht)

Edwin van der Heide, COILS (2009)

Lichten gaan uit in de Deventer Bergkerk. Elektronisch gebrom komt voorzichtig op gang, een lichtgordijn beweegt traag over de hoofden van het publiek. Dat wacht stil op wat komen gaat. Het geluid wordt sterker, lasers flitsen… Edwin van der Heide deed een 20 minuten durende performance tijdens de uitreiking van de Witteveen+Bos-prijs voor Kunst+Techniek 2009. Van der Heide studeerde sonologie en houdt zich tegenwoordig vooral bezig met de relatie tussen geluid en ruimte. In zijn Laser Sound Performances gebruikt hij lasers om geluid te visualiseren.

Speciaal voor de Bergkerk maakte hij de installatie Coils (spoelen), die de hele kerk in beslag neemt. Tussen haar hoge pilaren hangen kaarsrechte, verticale metaaldraden: de spoelen. Aan de onderkant raken ze net niet de grond, in de hoogte strekken ze zich uit boven je hoofd. Bezoekers lopen rondjes tussen de pilaren met een koptelefoon op. Apparaatjes in de handen, naar beneden gerichte blikken – ze lijken elkaar nauwelijks op te merken.

De spoelen worden stuk voor stuk aangestuurd en vormen een magnetisch veld, in drieën verdeeld met minieme tijdsvertragingen, vergelijkbaar met de echo van je stem in de kerk. Door deze verschillen ontstaat er een ruimtelijke werking als je met koptelefoon en ontvanger door het akoestische veld beweegt. De spoelen zenden, jij ontvangt. Jouw positie ten opzichte van een spoel, in combinatie met de volumeknop op je kastje, bepaalt wat je hoort: zacht geruis of juist snerpend gepiep. Niemand hoort hetzelfde. Je bent je eigen componist.

Niets ondernemen betekent niets meemaken. Bij Coils moet je kiezen: neem je deel of kijk je toe? Wie besluit het werk te verkennen, wordt geconfronteerd met zijn eigen behoefte aan controle. Je wilt begrijpen wat jouw invloed op het geluid is, en hoe dat werkt. Je zet de volumeknop hoger en lager, loopt heen en weer, staat stil. Die zoektocht is heel menselijk. Elke dag word je immers opnieuw gedwongen je te verhouden tot de wereld om je heen en te kiezen uit informatie. Voor Edwin van der Heide is het logisch dat dit principe ook in de kunst zichtbaar wordt. De paar bezoekers die niet in de installatie stappen, maar er eerbiedig omheen wandelen, moeten daar nog een beetje aan wennen.

www.evdh.net

Edwin van der Heide, ONTWERP COILS (2009)

TED redt

Irma Driessen
TedxAmsterdam, foto: Conferencebasics

Wat is TED?

‘It’s like a 20-course meal.’
‘It’s a theme park for my brain.’
‘A roller coaster of joy.’
‘A marathon of ideas.’

Het format van TED is simpel. Een spreker op een podium krijgt 18 minuten om een verhaal te vertellen. In die 18 minuten presenteert hij een idee. Typisch Amerikaans, de gedachte dat het snel kan, dat je ideeën het best in hapklare brokken kunt serveren. Fastfood. 18 minuten is natuurlijk veel te kort, welk idea worth spreading kun je uit de doeken doen in 18 minuten? Toch krijgt een spreker geen seconde langer. Als zijn spreektijd op is, wordt hij afgekapt door een stem genaamd William die op zangerige, treiterige toon dwars door de woorden van de spreker sonnetten van Shakespeare begint voor te dragen. ‘You may be at TED, but you’re still in Europe,’ merkt moderator Joris Luyendijk op.

Hans Aarsman werpt in zijn TED-talk zijn jas over de klok die aftelt. 18 minuten lijkt wel een psychologische tijdsgrens: ben je net opgewarmd voor een spreker en zijn idee, mag je het vervolgens zelf uitzoeken. Aan het eind van de dag – 12 uur en 22 sprekers later – was ik in ieder geval bekaf, kop vol ideeën, maag vol catering, goodie bag vol spullen, notitieboek vol aantekeningen, maar ook met een raar leeg gevoel: oké, wat nu?

Waarom spoel ik inderdaad mijn ontlasting gedachteloos door de wc zonder er iets mee te doen – what a waste! (evolutionair ecoloog Louise Vet), waarom eet ik varkens en geen insecten (hoogleraar entomologie Marcel Dicke), terwijl varkens het milieu enorm belasten en ik niet eens door heb dat delen van datzelfde varken in bier, sinaasappelsap en drop zitten – moet ik die dingen nog eten en drinken nu ik het wel weet? (ontwerper Christien Meindertsma). Waarom bedenk ik geen dingen voor autisten, maar voor koopkrachtige dertigers, de lievelingsdoelgroep van adverteerders (Gary Carter, hoofd entertainment bedrijf), waarom laat ik mijn stem niet horen over het feit dat we miljarden in banken stoppen om ze te redden, terwijl een fractie van dat bedrag genoeg is om alle energie die we op aarde nodig hebben uit de woestijn te halen (energie-expert Gerhard Knies), waarom sta ik zelf niet aan het begin van een wave of change (prinses Mabel van Oranje)?

Opgezadeld met een enorm schuldgevoel, nog eens extra ingepeperd door Joris Luyendijk die het publiek op het hart drukt dat het zich inderdaad schuldig moet voelen omdat 4000 anderen ook graag een kaartje voor TED hadden gehad, laat ik een golf optimisme over me heen komen. Ik ben een spons, ik zit in de zaal, ik consumeer. Ik huil mee bij de rabbi voor wie een ander zijn leven gaf tijdens de Tweede Wereldoorlog (rabbijn Awraham Soetendorp), ik lach om de Deense architect die met een geestig voorstel voor de Shanghai World Expo in 2010 komt (Bjarke Ingels). Hij wil de zeemeermin, de best bezochte toeristische attractie van Kopenhagen, zes maanden naar China verplaatsen, omdat hij toevallig op het spoor kwam dat er ooit drie sprookjes van Hans Christian Andersen naar het Chinees zijn vertaald, waaronder De kleine zeemeermin. Tijdens die Expo zal de sokkel in Kopenhagen leeg zijn of gevuld met een panda (‘idee van de Chinese autoriteiten’). Toekomstige toeristen zijn alvast gewaarschuwd.

Ik hop van feelgood vibe naar feelgood vibe en in de korte pauzes (die ook barstensvol talks en presentaties zitten) realiseer ik me dat ik niet zelf op het podium sta met een idee. Sterker, ik doe helemaal niets, terwijl de Pot of Gold toch echt in mezelf zit (ondernemer, schrijver en filantroop Jacob Gelt Dekker). Ik embrace geen fear, ik kijk de ander niet recht in de ogen zoals de politicus graag wil (staatssecretaris Frans Timmermans). En de gedachte dat de aarde nog maar 23 jaar bepaalde grondstoffen kan leveren, slaat me lam. Het idee dat de technologie er al lang is om het op te lossen, deprimeert. Iets doen is altijd beter dan niets doen – beweert redacteur en schrijver Kevin Kelly over het gebruik van technologie. En ik twijfel. Ik word zenuwachtig van calls to action, van optimisme. Ik voel geen change. Vandaag wel natuurlijk, hier met zijn allen in de zaal, maar morgen… morgen is een gewone grijze dag.

Misschien dat daarom de ideeën zonder call to action en zonder peptalk me het meest aanspreken. Gewoon nadenken – hoewel die 18 minuten juist voor dit soort verhalen dodelijk zijn. In korte tijd is het lastig om de snaartheorie uit te leggen (wiskundige en universiteitshoogleraar Robbert Dijkgraaf). En ik weet nog steeds niet precies wat een ‘holon’ is (het heeft iets te maken met het feit dat we zowel een deel zijn als een geheel), maar die inkijkjes fascineren, net als het idee dat tijd een constructie is van het brein (astronaut en hoogleraar Wubbo Ockels). Eigenlijk zou je schoolklassen naar de TED-talks moeten sturen in plaats van genodigden en sponsoren. Met meelwormen die je mag proeven, ontlasting die je kunt hergebruiken en een goodie bag vol boeken en dvd’s krijg je ze vast enthousiast voor een betere wereld.


De eerste Technologie, Entertainment & Design (TED) conferentie was in Long Beach in Californië in 1984. Nog steeds vindt daar jaarlijks een TED conferentie plaats. Sinds enige tijd breidt deze vorm van bij elkaar komen zich uit als een olievlek en dat is precies de missie van TED, waarbij het uiteindelijk draait om ideas worth spreading. Er is de jaarlijkse TEDGlobal conferentie in Oxford en een drukbezochte TEDTalks video website. Meer dan 300.000 mensen bekijken dagelijks online een TEDTalk en dat aantal groeit exponentieel. TED stimuleert ‘TED like events’ in je eigen stad en huiskamer. TED vrijwilligers zorgen voor vertaling van voordrachten in zoveel mogelijk talen. Ook maken ze transcripties zodat online alle talks doorzoekbaar, indexeerbaar en vindbaar zijn. Tegelijkertijd zijn de bijeenkomsten extreem elitair. Als je er in Long Beach bij wilt zijn, kost dat 6.000 dollar, ook voor de sprekers. In Amsterdam werd de bijeenkomst betaald door sponsors en was ze alleen toegankelijk voor 400 genodigden.

Meer informatie over TEDxAmsterdam.

TedxAmsterdam, foto: Daphne Channa Horn
Jonathan Schipper, THE SLOW INEVITABLE DEATH OF AMERICAN MUSCLE, 2009

Aan de receptie, in de rijen voor de loketten, zelfs op het toilet van het Haagse stadhuis spreekt men alleen nog maar over het ongeluk dat zich in het atrium voltrekt. ‘Heb je het gezien?!’, vragen ze elkaar. ‘Twee patserige auto’s worden daar héél langzaam met de neuzen tegen elkaar geduwd – een frontale botsing, maar dan in ultra slow motion.’ Met het blote oog is nauwelijks beweging zichtbaar, maar de hydraulische motor, die naast het spektakel staat, werkt hard aan het genadeloos samenpersen van de bolides. Een enkele keer galmt er een luide ‘KRAK!’ door de grote glazen hal, maar doorgaans hoor je alleen op een paar meter afstand van de auto’s wat zacht gepiep en gekraak.

Wanneer de frontale botsing zich op werkelijke snelheid zou voltrekken, zouden al die piepjes en kraakjes samen een oorverdovende klap zijn. Gezichten zouden verschrikt omkijken. De stukken plastic, glas en ijzer zouden je om de oren vliegen. De inzittenden zouden naar verwachting op slag dood zijn. Maar in The Slow Inevitable Death of American Muscle van de Amerikaanse kunstenaar Jonathan Schipper blijft het bij een subtiel gepiep en gekraak. Inzittenden zijn er niet.

Voor het festival TODAYSART in Den Haag, waar het werk in september 2009 te zien was, zijn de Amerikaanse auto’s vervangen door Duitse spierballen: een Mercedes en een BMW, beide glanzend van de boenwas. Wanneer je naar de auto’s kijkt, verloopt de tijd ineens stroperig langzaam. Je schrikt niet, er vloeit geen bloed, maar toch blijft het een tragisch beeld. De menselijke ellende is uit het moment gehaald, wat er overblijft is haar onherroepelijkheid. Die lijkt zelfs te worden uitvergroot door de extreme vertraging. Zo geïsoleerd en uitvergroot wordt goed duidelijk dat juist in die onherroepelijkheid de schoonheid van het ongeluk schuilgaat.

Niet voor niets dus, dat andere kunstenaars dat aspect van het ongeluk ook centraal stelden in hun werk. Zo liet kunstenaar Bas Jan Ader zichzelf in de video Broken Fall (Geometric) uit 1971 als een gekapte boom omvallen, om het moment te bestuderen waarop je jezelf niet meer staande kan houden en de val dus onafwendbaar wordt. Dat moment bepaalt of het ongeluk zal plaatsvinden, daarna is het onherroepelijk. Ook kunstenaar Dick Raaijmakers stelde de onherroepelijkheid van het ongeluk ter discussie. In zijn performance Extase uit 1984 liet hij zich inspireren door het dodelijke fietsongeluk van de Franse componist Ernest Chausson. Raaijmakers bootste de val van Chausson na door een acteur met fiets en al in een trapezeachtige installatie te hangen. Met behulp van staalkabels en een vertragingsmotor werd de val levensecht, maar extreem vertraagd uitgevoerd.

Net als bij The Slow Inevitable Death of American Muscle werd in Extase de onherroepelijkheid van het ongeluk door de extreme vertraging uitvergroot en daarmee de tragische schoonheid van het ongeluk benadrukt. Door Schippers kunstwerk in een stadhuis te plaatsen, wordt ook een belangrijk aspect van die onherroepelijkheid uitgelicht: de nietsvermoedende ooggetuige, die erbij was toen het gebeurde en nu aan anderen vraagt: ‘Heb je dat gezien?!’

www.oppositionart.com

Vorig jaar kwam het standaardwerk Art and Electronic Media uit, geschreven door Edward Shanken. Shanken is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en is een autoriteit op het gebied van interdisciplinaire projecten in kunst, wetenschap en technologie. Zijn vuistdikke boek staat vol foto’s en illustraties en laat de geschiedenis zien van artistiek gebruik van elektronische media, een geschiedenis die parallel loopt met de opkomst van technologie in alle facetten van ons dagelijks leven. Art and Electronic Media geeft een uitstekend overzicht en behandelt meer dan tweehonderd kunstenaars en instellingen uit ruim dertig landen die een belangrijke rol hebben gespeeld in het vakgebied.

ART AND ELECTRONIC MEDIA
Edward Shanken
Phaidon Press, 2009
304 pagina’s
ISBN 978-0714847825

Krista van der Niet, APPELS, 2010

Liefhertje en De Grote Witte Reus; het zouden goedaardige karakters uit een sprookje van Hans Christian Andersen kunnen zijn. Het is echter de niet-alledaagse naam voor een tentoonstellingsruimte in Den Haag. Sinds november 2008 combineert Liefhertje en De Grote Witte Reus een winkel met een expositieruimte. In de winkel worden producten van startende en gevestigde ontwerpers verkocht en in de expositieruimte wordt werk van jonge kunstenaars getoond, waarbij de nadruk ligt op fotografie.

In de kleine, strakke white cube achter het winkelgedeelte worden op dit moment foto’s getoond van Krista van der Niet (1978) en Natascha Libbert (1973). De foto’s van Van der Niet worden betiteld als ‘sculpturale stillevens’: in haar studio maakt zij assemblages van variërende voorwerpen, zoals vruchten, groenten en bloemen, waar zij vervolgens foto’s van maakt. Deze beschrijving zou het beeld kunnen oproepen van traditionele 17e eeuwse stillevens van tafels vol met eten en drinken, maar daar is bij Van der Niet geen sprake van. Slechts één van de getoonde werken, waarin aubergines, avocado’s en bramen tegen een zwarte achtergrond zijn gefotografeerd is te vergelijken met een traditioneel stilleven. Het plastic bakje waar de bramen in liggen haalt de beschouwer echter direct weer terug in het heden en benadrukt de onnatuurlijkheid van de assemblage.

In een stilleven komen in de regel geen levende wezens voor, maar daar stoort Van der Niet zich in haar ‘sculpturale stillevens’ niet aan. In het werk Appels zien we een meisje met blond haar aan een tafel zitten. Haar ogen zijn gesloten. Haar witte blouse is gevuld met rode appels. Het werk Stoel toont een meisje dat ogenschijnlijk niet meer doet dan omgekeerd op een stoel zitten. Bij nader inzien vormen haar benen de achterpoten van de stoel en is het de enige manier om de stoel in evenwicht te houden. Deze beide foto’s doen denken aan de zogeheten One Minute Sculptures van Erwin Wurm. Deze serie werken van Wurm bestaat uit foto’s, video’s en performances waarin een willekeurige persoon een interactie aangaat met alledaagse objecten. Hierbij kun je denken aan het balanceren van een gele emmer op het hoofd of het plaatsen van twee theekopjes op de onderkant van de voeten. Het volstoppen van je blouse met rode appels of het balanceren op een stoel zonder achterpoten zou in de reeks van Wurm niet misstaan.

Volgens de begeleidende tekst neemt Van der Niet de toeschouwer ‘ondanks de vriendelijke, humoristische en uitgesproken esthetische benadering terloops mee in haar ambivalentie ten opzichte van de consumptiemaatschappij.’ Maar wat zij eerder lijkt te doen is op een bijzonder intelligente manier het werk van andere kunstenaars incorporeren in haar eigen beeldtaal. Naast Wurm ziet men de invloed van de esthetische bloemenfoto’s van Robert Mapplethorpe en de geassembleerde zelfportretten van Thorsten Brinkmann. Daarentegen ontbreekt daarbij een kritische toon die bijvoorbeeld Sarah Lucas in haar door meloenen, sinaasappels, komkommers en eieren bewoonde installaties en foto’s wel legt.

Natascha Libbert heeft door haar fotoserie Take me to the Hilton, waarmee zij in 2009 afstudeerde aan de Koninklijke Academie van Beeldende kunsten in Den Haag, al enige bekendheid verworven. Een selectie werd gepubliceerd in het NRC Magazine en de serie verscheen in boekvorm. In Take me to the Hilton richt Libbert haar camera op vijfsterrenhotels en lobby’s van luchthavens: op luxe plaatsen waar mensen intens naar kunnen verlangen, maar die uiteindelijk niet aan onze hooggespannen verwachtingen kunnen voldoen, omdat ook deze geperfectioneerde leefomgevingen oneffenheden en barsten vertonen.

In Liefhertje toont Libbert drie ongetitelde foto’s met hetzelfde formaat van 80 bij 80 cm. Het lijkt of Libbert de kijker mee wil nemen naar plekken in de natuur. Op één van de foto’s staan links een dorre maïsplant en een baal hooi, maar het grootste deel blijkt te worden ingenomen door een stuk tentdoek waar een zonnig natuurtafereel op is afgedrukt. Natuurlijkheid en kunstmatigheid gaan hier bijna naadloos in elkaar over. Een andere foto, waarop een man achter een vliegengordijn is afgebeeld, zou een doorgang in een bijzondere tuin kunnen zijn, maar blijkt bij verdere inspectie in een tuincentrum te zijn gemaakt. Bij de derde foto, een wazige afbeelding van een stuk tuin of park, verwacht je ook iets onnatuurlijks aan te treffen, maar dat gebeurt niet.

Als serie vormen de drie foto’s een aardige exercitie in het kijken, maar wanneer de werken afzonderlijk worden beschouwd zijn de afgebeelde plaatsen te non-descript en willekeurig gekozen om de coherente zeggingskracht van de werken in Take me to the Hilton te evenaren. Liefhertje presenteert de drie foto’s als nieuwe fotografische werken. Libbert zou over haar eigen grenzen de dialoog in haar verstilde werken opzoeken. De foto’s stammen echter uit 2008 en gaan daarmee vooraf aan de serie Take me to the Hilton. Libbert’s drijfveer om haar camera op de barsten en scheuren van onze kunstmatig gecreëerde en gecontroleerde leefomgeving te richten is dus nog volop in leven. Die verstilling mag zij daarom voorlopig bewaren voor haar oude dag.

KRISTA VAN DER NIET EN NATASCHA LIBBERT
12 februari t/m 3 april 2010

Liefhertje en De Grote Witte Reus
Stationsweg 55, Den Haag

Krista van der Niet, STOEL, 2010
Krista van der Niet, ZONDER TITEL, 2010
Natascha Libbert, ZONDER TITEL, 2008
Natascha Libbert, ZONDER TITEL, 2008

Ego #02

Basje Boer
Sanne Sannes, UNTITLED 1962-1965 (© Sanne Sannes, Courtesy Kahmann Gallery)

Fotograaf Sanne Sannes overleed in 1967 nadat hij op de Bergse Eeuwigelaan tegen een boom reed. Sannes was pas dertig, toch liet hij een omvangrijk oeuvre na. Dat oeuvre bestaat uit louter grofkorrelige vrouwennaakten: levendige extatische zwart/witportretten met een vrijheid die je automatisch associeert met de jaren zestig.

In 2009 was er plotseling hernieuwde aandacht voor Sannes, toen het Rijksmuseum de dummy Dagboek van een erotomaan verwierf. Delen uit dat werk waren ook te zien bij Darkness and Light eind 2009 in Foam, Amsterdam. Die tentoonstelling bood een dwarsdoorsnede van het oeuvre: een repeterende stroom van onscherp naakt na onscherp naakt.

Voordat ik Darkness and Light bezocht wist ik niet meer van Sannes dan de informatie hierboven. Sindsdien kan ik de foto’s niet goed meer losmaken van de fotograaf. Er spreekt een enorme waanzin uit de beelden: lust, seks, obsessie. Dat de beelden esthetisch gezien interessant zijn – met het grote contrast tussen licht en donker, de abstractie van de silhouetten en de onverwachte perspectieven – spreekt voor zich. Wat de foto’s echter een meerwaarde geeft, is hun extreem persoonlijke karakter: je kijkt naar het model maar je ziet de maker.

Van Sannes weet ik op dat moment alleen dat hij een jonge man was in de jaren zestig. Toch bepaalt die geringe informatie grotendeels mijn beoordeling van de foto’s. Ik vraag me af wat mijn mening over het werk was geweest als het door een vrouw was gemaakt en was ontdaan van macht en lustspel. Het woord ‘context’ komt bij me naar boven. De context van deze foto’s – het feit dat de maker een jonge man is – is voor mij even belangrijk als de foto’s zelf.

Het is ook context die de waardering van zelfportretten bepaalt. De kop van Van Gogh, Untitled Film Still van Cindy Sherman, het kapotte lichaam van Frida Kahlo of het bekraste gezicht van Arnulf Rainer krijgt een andere betekenis als je weet dat het een portret is van de kunstenaar zelf.

Als ik mijn rondje Darkness and Light gemaakt heb, kom ik tenslotte uit bij enkele van Sannes’ zelfportretten.  Opvallend is hoe oninteressant en vooral hoe onpersoonlijk deze werken zijn in vergelijking met de rest van zijn oeuvre. Als hij zijn camera op een ander richtte, legde hij zijn ziel bloot. Richtte hij de camera op zichzelf, dan verdween hij.

Virtueel Platform, Domein voor Kunstkritiek en Tubelight presenteren op 28 februari 2010 de Tubelight Special over kunst en digitale media in De Balie in Amsterdam tijdens het Sonic Acts XIII: Poetics of Space festival. In deze speciale editie van Tubelight schrijven tien upcoming kunstcritici over digitale vormen van kunst.

De inhoud is het resultaat van vier maanden denken en schrijven over het vakgebied tijdens de masterclass ‘Kritisch Schrijven over Digitale Kunst’. Daarin bouwden beginnende critici aan een vakkundige basis voor de interpretatie en vertaling van digitale kunst.

De Tubelight Special bevat artikelen van deelnemers aan de masterclass. Zo zijn er interviews met Theodore Watson, Sara Kolster en Ton van ’t Hof; essays over artistieke games en de interactie tussen mens en machine; recensies van werken van Edwin van der Heide, Jonathan Schipper, T_Visionarium, Cristoph de Boeck, Aernoudt Jaecobs en Lucy McRae; en een reportage van TedxAmsterdam.

De masterclass werd georganiseerd door Domein voor Kunstkritiek, Virtueel Platform en Tubelight en werd mogelijk gemaakt door de Mondriaan Stichting. Begeleiding van de workshop was in handen van journalist Ine Poppe (publiceert o.a. in NRC-Handelsblad) en Annet Dekker (Virtueel Platform).

De Australische Emile Zile zal tijdens de presentatie zijn Post-It Kino performance opvoeren. Post-It Kino is een korte performance die van analoog, naar digitaal naar analoog verloopt: met ronddraaiende DVD logo’s, bekende filmmuziek en natuurlijk Post-ItTM notes.

PRESENTATIE TUBELIGHT SPECIAL OVER DIGITALE KUNST
28 FEBRUARI 2010, 15.00 UUR

De Balie
Kleine-Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Toegang: Gratis, reserveren verplicht: rsvp@virtueelplatform.nl

TUBELIGHT is gratis verkrijgbaar bij ruim 200 galeries, kunstinstellingen en boekhandels in Nederland.