Visitekaartjes

Vinken en Van Kampen

En verder… is een presentatie met belofte voor de toekomst. Aan het einde van het seizoen laat Annet Gelink Gallery werk zien van meerdere kunstenaars met klinkende namen. Voor de meesten van hen geldt dat zij voor de tweede keer in de galerie exposeren, hoewel deze pas anderhalf jaar bestaat. Gelink laat er mee zien dat continuïteit in de relatie met de kunstenaars – of zoiets als de opbouw van ‘een stal’ – een prioriteit is. Alicia Framis was in januari 2000 de kunstenaar waarmee haar galerie opende. Het werk maakt deel uit van het project Domestic Loneliness.

Het is een maquette van een huis dat misschien het probleem van eenzaamheid kan oplossen: het is voor stellen die zowel samen als apart willen wonen. Een foto laat twee mannen zien die bij de maquette staan alsof ze dit serieus overwegen, maar op een tweede foto zie je ze inschattend kijken of een LAT-relatie op elkaars lip wel een goed idee is.

De kunstenaars exposeren niet hun meest spectaculaire werk, het zijn eerder visitekaartjes. Mat Collishaw is bekend om zijn imponerende videoprojecties en computergemanipuleerde foto’s. Hier hangt een serie collages van met aquarel bewerkte pornoplaatjes. Anya Gallaccio vult normaliter ruimtes met installaties van levend materiaal – appels of bloemen die de duur van de tentoonstelling niet mogen overleven. Nu is een foto te zien waarin een meisje levenloos drijft in een vijver tussen de bladeren en de bloemen. Dit onverwachte maakt En verder… een sympathieke tentoonstelling, want het is wel eens prettig om te zien dat de tot aanstormend talent verklaarde kunstenaars meer pijlen op hun boog hebben en nu eens niet hun succesnummers in reprise hoeven nemen. Bovendien zijn dit soort werken natuurlijk beter te verkopen.

Annet Gelink Gallery claimt deze kunstenaars met recht – en met hun welnemen natuurlijk. De galerie is in korte tijd een plek geworden in Amsterdam waar kunstenaars die het afgelopen jaar ‘in het nieuws’ waren te zien zijn. Op zich is dat in deze stad al een zeldzaamheid aan het worden. Daarbij heeft de kunstenaar er zelf ook baat bij om vertegenwoordigd te worden, in een tijd dat de geringste misvatting genoeg is om kunst en kunstenaars in een kwaad daglicht te stellen. Dit overkwam Kiki Lamers een paar maanden geleden door de vertroebelde blik van de Franse jurisprudentie op haar kinderportretten. Op deze expositie laat ze een groot schilderij zien van een kindergezicht. Het brengt het voorval in herinnering, maar verklaart het ook – gesteund door de kunstcontext van de galerie – tot een nachtmerrieachtige absurditeit.

In The Bakery – de broedplaats voor nieuw talent in de kelder – hangt werk van John Biesheuvel. Een kunstenaar die vooral bekend is door illustraties die hij maakte voor tijdschriften als View on Colour, het prestigieuze trendwatchers tijdschrift van Anthon Beeke en Li Edelkoort. Het zijn frisse en bevreemdende collages die het midden houden tussen de het werk van Heartfield, zoete erotische plakplaatjes, Felicien Rops en effectieve Franse parfumadvertenties.

EN VERDER…, Mat Collishaw, Alicia Framis, Anya Gallaccio, Kiki Lamers, Govinda Mens, David Shrigley, Georgina Starr, Barbara Visser. The Bakery: Psyche, John Biesheuvel, t/m 28 juni

Annet Gelink Gallery, Laurierstraat 187-189, Amsterdam

Met de tentoonstelling Un art populair die nu is te zien bij Fondation Cartier pour l'art contemporain in Parijs wilde conservator Hervé Chandès tonen dat volkskunst niet zozeer is gerelateerd aan onveranderlijke tradities, overerfde procedures en vaste vormen, maar dat deze vorm van kunst vooral een spiegel is van de mens en zijn bezigheden, van zijn herinneringen en gebruiken. Chandès stelde een tentoonstelling samen met werk van kunstenaars uit Europa, Azië, Noorden Zuid-Amerika waarbij het geheel toont dat de natuurlijke scheidingslijn tussen volks- en hedendaagse kunst helemaal niet zo strikt is als wordt verondersteld. Volkskunst blijkt niet alleen prominent aanwezig te zijn in de samenlevingen – collectieve contexten- zoals die bestaan in uiteenlopende verre werelddelen, maar is er ook in een hedendaagse variant, in een contemporain jasje. Met andere woorden; volkskunst dringt het terrein van de eigentijdse kunst binnen zonder altijd te verschijnen in de gedaante van de welbekende gemeenplaatsen. Belangrijk uitgangspunt voor Chandès was echter wel het tonen van zowel traditionele eigentijdse volkskunstuitingen (persoonlijk handschrift van Mexicaan Virgil Ortiz in relatie tot traditionele vormen van Cochiti-keramiek) als hedendaagse varianten (Wim Delvoye, België) zonder hiërarchie. Het ging hem om het laten zien van kunstvormen -gemaakt in verschillende werelddelen- die op de één of andere manier het leven van alledag verbeelden. Om een tentoonstelling die volks- en hedendaagse kunst samenbrengt waarbij duidelijk wordt dat de ene helemaal niet zo heel erg ver van de andere ligt én dat er sprake is van kruisbestuiving. Met de nadruk op kunstenaars en niet op de landen waarin de kunst is ontstaan. Hij wilde over de grenzen van zijn continent kijken en laten zien dat aan het maken van kunstvoorwerpen, waar ook ter wereld, een eigentijdse betrokkenheid en een dagelijkse omgeving ten grondslag ligt. Centraal bij Un art populair staat het begrip mimesis, de uitbeelding van de werkelijkheid in het kunstwerk. Hierbij zijn deze kunstvormen vooral een spiegel van de mens en zijn dagelijkse omgeving. Hoe uiteenlopend deze is, toont Un art populair. Samba's De dagelijkse omgeving van Adalton Lopes (Brazilië) concentreert zich rondom het vermaarde carnaval van Rio de Janeiro. Op miniatuurformaat swingen de bevallige dames en danst de menigte op wilde samba's. Het geheel doet denken aan van die apparaten die nu helaas nergens meer zijn te zien: je moest er een kwartje ingooien en prompt gingen de aapjes achter glas drummen, gitaar spelen en zingen.

Even landgebonden en herkenbaar Amerikaans is de installatie van Liza Lou. Op reëel formaat bootste zij een typisch Amerikaanse tuin, compleet met BBQ, na. Samengesteld uit kraaltjes en pailletten. Wie ooit een handjevol losgenaaide pailletten op een avondjurk heeft gezet, weet uit ervaring hoeveel tijd dit kost. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Liza Lou jarenlang met vele assistenten aan deze installatie heeft gewerkt. De wereld die deze kunstenaar oproept bestaat uit glitter en glamour, uit namaak en fictie. Exact wat je je voorstelt bij het land van de vele mogelijkheden, waar niets onmogelijk lijkt te zijn, waar groot pas bestaat bij de gratie van groter, grootst. Het kunstwerk Memory Wares van Mike Kelley refereert aan het persoonlijke geheugen. Het werk is opgebouwd uit buttons en badges. De kunstenaar hergebruikt gebruiksvoorwerpen uit zijn privé leven met de bedoeling zijn eigen herinneringen levend te houden. De vorm die hij kiest voor dit kunstwerk heeft zijn oorsprong in de Canadese volkstraditie. Het is hier één van de voorbeelden waarbij duidelijk een interactie plaats heeft tussen overgenomen volkskunstvormen en hedendaagse 'hogere' kunst. Het is kunst die zich op het terrein van de kruisbestuiving beweegt, waarbij het artistiek inhoudelijke garant staat voor het in werking zetten van de verbeelding van de toeschouwer. Daarnaast is het tevens een feest voor het oog. Bij de tentoonstelling Un art populair ligt de nadruk in grote mate op het object, op het door de kunstenaar geconstrueerde ding dat is gerelateerd aan de dagelijkse werkelijkheid waarin hij of zij verkeert, waartoe hij of zij zich verhoudt. Het resultaat is een expositie waar kunstvormen zijn te zien die voortvloeien uit sociale gebruiken, die betekenis ontlenen aan een collectief verband, die prominent aanwezig zijn in samenlevingen die zijn georganiseerd rondom het begrip gemeenschap, die een weerslag zijn van de geschiedenis en traditie, die scènes uit het leven van alledag verbeelden, die een relatie leggen met een sociale of politieke context of die ontstaan vanuit het private gebied en in het publieke domein ineens beleefbaar zijn voor derden. Niet onvermeld mag hier overigens blijven dat de Fondation Cartier telkens bij dergelijke (mega)tentoonstellingen kunstwerken aankoopt of opdrachten geeft aan kunstenaars om een nieuw kunstwerk te maken. De Fondation bezit inmiddels over de 1000 kunstwerken.

UN ART POPULAIR, Wim Delvoye, Liza Lou, Alessandro Mendini, Takashi Murakami, Mike Kelley, Virgil Ortiz e.a., t/m 4 nov

Fondation Cartier pour l'art contemporain, Boulevard Raspail 261, Parijs. open: dinsdag t/m zondag

Het had 'de broedplaats' of 'de kweekvijver' kunnen worden van de hedendaagse kunst maar het gaat tegen de vlakte: het Jan Swammerdam Instituut aan de Constantijn Huygensstraat in Amsterdam. Het omstreden gebouw zal plaats moeten maken voor appartementen, tot veel verdriet van de Stichting SMART Project Space en de kunstenaars die er al maanden lang aan het broeden en kweken zijn. Maar wel of geen sloop, de organisatie gaat dapper door met het maken van exposities. Smart toont nu Small Narratives: Unreal Presence, een titel van een tentoonstelling die doet vermoeden dat ze het eigen noodlot illustreert.

Zo erg is het gelukkig niet. Small Narratives: Unreal Presence gaat over wat T.S. Eliot zo mooi beschreef in The Waste Land: "There is always another one walking behind you (…) but who is that on the other side of you?" Het werk van Hideyuki Sawanagi is bijna een letterlijke verbeelding van Eliots woorden. Een blauwe kale projectie doet in eerste instantie vermoeden dat de video aan het terugspoelen is, maar wanneer je ongeduldig aan de wandel gaat, verschijnt niet alleen je eigen schaduw op het blauwe vlak, maar sluipt er eveneens een ander zwart silhouet over de muur. Telkens komt een andere anonieme achtervolger in beeld die net zo schaapachtig lijkt te kijken als het publiek in de ruimte. Het werk heeft met name effect wanneer er meerdere mensen door de ruimte lopen; de bezoeker kan dan geen onderscheid meer maken tussen de reële schaduw en diegene die slechts op de muur verschijnen.

Alhoewel Sawanagi's idee van de samenkomst van tijd en ruimte heel aardig is, resulteert het toch in een wat flauwe en letterlijke uitwerking, die alleen de eerste keer leuk is. Het werk is symptomatisch voor een aantal van de werken op Small Narratives: Unreal Presence, waarbij de vertaalslag van het idee naar het beeld heel letterlijk of niet gemaakt is. Dat is ook het geval bij de video Timecode van Elisabetta Benassi. Benassi toerde met een op Pier Paolo Pasolini lijkende man op de motor door Rome. De 'Pasolini' achterop de bagagedrager zou gezien kunnen worden als de psychologische schaduw van de kunstenaar. Benassi zou met deze motorrit heden en verleden met elkaar verbinden, maar visueel wordt dit verband in de verste verte niet duidelijk.

Zowel Stephanie Kratz als Jacqueline Pennell portretteren lege ruimtes die een spoor van menselijke aanwezigheid verraden. Kratz bouwde een maquette van een huiskamer, waarin een licht flikkert. De foto's van Pannell tonen de straten van Venetië, waar geen mensen van vlees en bloed, maar wel schaduwen de straatstenen betreden. Door het perspectief en omdat de foto's ondersteboven zijn geplaatst, gaan de stenen voor je ogen schommelen. Deze straten kunnen onmogelijk vaste grond onder de voeten zijn. Met deze werken op Small Narratives: Unreal Presence toont SMART Project Space aan dat het wel degelijk de potentie in zich draagt een 'kweekvijver' voor de hedendaagse kunst te kunnen worden. Dit in tegenstelling tot eerdere tentoonstellingen waarbij men de makers ervan verdacht de kunst halverwege het broedproces al uit de ateliers te hebben geroofd. Er blijft een algemene deler en dat zijn de informerende teksten, waarin de schrijvers consequent via een U-bocht bij grootheden als Lyotard weten uit te komen, alsof het de ideeën kracht bij zou zetten.

Verreweg het beste werk op de tentoonstelling is Disco for n/one van de Amerikaan Marc Bain. Een lichte discodreun is van verre al te horen, maar wie de deur van de witte cabine opent schrikt zich het leplazarus vanwege de enorme hoeveelheid decibellen die over de bezoeker worden uitgestort. In de ruimte van 1 x 1 x 2,5 meter hangt rook, schijnen kleurige lampen en bungelt een enorme discobol. Maar er is geen ruimte over voor vertier, en heeft men toch de onbedwingbare drang zich uit te leven dan moet dat buiten de cabine, want de deur kan maar op een kiertje open. Dat irriteert omdat de bezoeker zich toch, hoe leeg en afschrikwekkend de cabine ook is, buitengesloten voelt. Niet het kunstwerk toont een schaduw, maar men ervaart zichzelf als een schaduw van een Paradiso vol dansende mensen. Kijk naar de reflecties van de discobal en ervaar de unreal presence.

SMALL NARRATIVES: UNREAL PRESENCE, t/m 22 juli

SMART Project Space, 1e Constantijn Huygensstraat 20, Amsterdam

Traces and signs

Christel Vesters

In zijn roman Ruimten Rondom uit 1974 geeft de Franse taalkunstenaar, dichter en socioloog Georges Perec zijn lezer de opdracht, een zogenaamde praktische oefening, "om zo nu en dan eens een straat te observeren, waarbij je misschien mag streven naar enige systematiek. Noteer wat je ziet. Merk op wat opmerkelijk is… probeer de straat te beschrijven, waar hij uit bestaat, waar hij voor dient… Hou op ‘enzovoort' te zeggen, te schrijven. Doe een poging het onderwerp uitputtend te behandelen."

Evenals Georges Perec, streeft de Engelse conceptuele kunstenaar Stephen Willats (1943) ernaar de toeschouwer (het publiek) te verleiden met andere ogen naar zijn dagelijkse leefomgeving te kijken. Ook hij hanteert daarbij een systematische aanpak. Galerie Lumen Travo in Amsterdam toont tot en met 28 juli recent en ouder werk van deze Engelse kunstenaar.

Centraal in de galerie hangt het werk Multichannel Vision uit 1999. Een tableau van 81 systematisch geordende foto's van identiek formaat. Het strakke grid waarin de foto's gerangschikt zijn, nodigt bijna als vanzelfsprekend uit om verbanden te zoeken: van links naar rechts; van boven naar onder. Onder de negen verticale rijen hangt één horizontale rij met zes foto's van auto's die geparkeerd staan voor winkelpuien.

Links en rechts van het tableau hangen twee foto's met daaronder een tekstbordje. Op de linker foto kijken we een straat in, de tekst leest: "As I keep going further and further into the infrastructure, am I looking at the same thing?"

"Lees wat er op straat te lezen valt: aanplakzuilen, krantenkiosken, affiches, verkeersborden, graffiti, op de grond gegooide folders, uithangborden van winkels."

Willats is met zijn filmcamera door de straat gelopen en heeft het gebied onderworpen aan een minutieus onderzoek, alles vastleggend wat hij tegen kwam, van schoorsteen tot de goot, van de ene rooilijn tot de andere: verschillende typen deurbellen, reclameteksten in etalages, markeringen op het asfalt, neon uithangborden, verkeerstekens, logo's.

Aan het einde van zijn zoektocht kijkt Willats op de foto rechts van het tableau nog eens terug en stelt zich in bijgaande de vraag: "In coming away, at what level might the fragments of reality just encountered now exist in my consciousness?"

Een willekeurige straat in een willekeurige stad, in dit geval een Londense winkelstraat, maar eigenlijk doet dat er niet toe. Het is een stereotype straat die je in iedere stad onopgemerkt doorloopt en die door Willats in kaart is gebracht. De selectie van 87 foto's vormen als het ware forensisch bewijsmateriaal in een onderzoek naar de sporen die de dagelijkse gebruiker van dit stukje openbare ruimte achter heeft gelaten.

In People in the crowd (2001), een ander werk van Willats dat in de galerie te zien is, zijn drie foto's van een willekeurige groep passanten in een driehoek gerangschikt. Op elke foto is een andere voorbijganger centraal in beeld gebracht. De enige overeenkomst tussen de drie personen is het gebruik van hun mobiele telefoon. De foto's zijn ieder in één van de primaire kleuren afgedrukt. Onder en naast de foto's zijn drie diagrammen getekend, blauw, geel en rode vlakjes verwijzen naar de foto in de respectievelijke kleuren. Met pijlen worden de vlakken met elkaar in verband gebracht, waarbij iedere diagram weer een andersoortig verband aangeduid. Mogelijke verbanden, want het is voor de toeschouwer niet op te maken of er ook daadwerkelijk sprake is van onderlinge relaties.

‘De straat' vormt letterlijk en figuurlijk het werkterrein van Willats. De straat als pars pro toto van de (grootstedelijke) openbare ruimte. De straat als symbool voor verplaatsing (transit), de straat als het stedenbouwkundige stramien dat de verschillende voordeuren – die weer toegang geven tot huizen en winkels, i.e. het private domein van de gebruiker – met elkaar verbindt. Iedereen heeft zijn straat, en tegelijkertijd is die straat van iedereen.

Traces and Signs is de titel die aan de tentoonstelling meegegeven is. Onze leefomgeving is vergeven van tekens, symbolen, sporen… In Multichannel Vision is het een winkelstraat, vergeven van uithangborden en reclamelogo's: Urban Signage, totempalen van de grootstedelijke leefomgeving. Voor de één is het visuele vervuiling, maar voor Willats zijn ze uitingsvormen van hedendaagse communicatie. Tekens en symbolen, die als je ze observeert een bron van informatie zijn van onze hedendaagse cultuur.

Hoewel Willats zich in eerste instantie misschien presenteert als een archivaris die het gevonden materiaal inventariseert, is het niet zijn doel een werkelijkheidsgetrouwe (lees: objectieve) reconstructie van het in kaart gebrachte gebied te geven. Het is juist zijn strategie om door de manier van ordenen, een bepaalde rangschikking in de presentatie van de foto's, het gebruik van diagrammen en pijlen de toeschouwer aan te zetten om – puttend uit zijn eigen ervaring etc. – de missende stukjes en verbanden in te vullen het beeld te complementeren (is niet zuiver wetenschappelijk: eerder een onvolledige puzzel). Het pseudo wetenschappelijke gebruik van grids en diagrammen is enkel een extra zetje voor de toeschouwer om het werk te duiden en te lezen.

Zowel Willats als Perec lijken de alledaagsheid en vanzelfsprekendheid van de ruimten om ons heen te lijf te gaan; Perec door middel van minutieuze observaties -een soort hyperbewustzijn- van de door hem gebruikte ruimtes te bewerkstelligen; Willats door als een anatoom patholoog de ruimte te ontleden en de blootgelegde onderdelen afzonderlijk aan ons te presenteren. Bij beiden staat de individuele ervaring, of letterlijk her-be-leving, bewustwording, centraal.

"Ga door…Tot de plek onwaarschijnlijk wordt, tot je, heel even maar, het gevoel hebt dat je in een vreemde stad bent…"

Een ander werk dat in de galerie hangt is Just in Transit. Vier foto's, ieder afgedrukt in één kleur, toont een groep voorbijgangers op straat. Met zijn camera heeft Willats één jonge vrouw er uitgepikt en gedurende vier opeenvolgende momenten haar bewegingen in de massa vastgelegd. Boven en onder de vier foto's die door zwarte strepen met elkaar verbonden zijn, staat de tekst "I was just in transit"/ "And something happened to me?" Onderaan de ‘collage' staat een diagram: met twee in tegengestelde richting wijzende pijlen worden een blauw en een geel vierkantje met elkaar in verband gebracht. Van het woord transit, doortocht, is het maar een kleine stap naar transition, overgang…

TRACES AND SIGNS, Stephen Willats, 20 juni t/m 28 juli

Galerie Lumen Travo, Amsterdam

In the media mix

Arne Hendriks

Als kind van de jaren zeventig valt het me niet mee video nog als een nieuw medium te zien. De wildgroei van videokunst doet me dan ook niet trillen van ‘avantgardia’ maar verveelt me nogal. Toch was ik nieuwsgierig naar de tentoonstelling Dai dai dai, where do we go from here? in videobolwerk Montevideo omdat daar een aantal verrassende kunstenaars werden samengebracht die niet direct de gruwel van donkere hokjes opriep. Alleen het getoonde werk van Georgina Starr kan met een beetje goede wil tot de klassieke videokunst gerekend worden. In Venetië was Starr goed op dreef met een gruwelijk sprookje waarin als konijntjes verklede kinderen een moordaanslag plegen op catwalkmodellen. In Montevideo iets minder spektakel maar niet minder gekte wanneer een aantal adolescente meisjes een dansje wagen op ambiente orgelmuziek. Zij worden daarin opgezweept door angstaanjagende draaiorgelpoppetjes waarvan de starre houten koppen in schril contrast staan met de perzikhuid van de danseressen. In een aangelegen ruimte wordt een ludieke modeshow opgevoerd waarin Keupr en Van Bentm proberen af te rekenen met het glamourimago van high fashion. De catwalk is te klein om op te lopen en de achterwand zo laag dat alles wat zich normaal gesproken achter de schermen afspeelt voor de aanwezigen zichtbaar wordt. Keupr en Van Bentm vergeten echter, of juist niet, dat zij zo wel een heel erg grote kans lopen de glamourwereld van de high art in te stappen. Te hip en hip is uit. Helaas zijn Starrs bloeddorstige konijntjes uit Venetië nu nergens te bekennen. Het videowerk Where do we go from here? (1996) van de Zwitserse Ugo Rondinone had ik vijf jaar geleden al eens eerder gezien maar lijkt aan actualiteit gewonnen te hebben. Vier meer dan levensgrote clowns kijken je uitermate verveeld aan. Het is waarschijnlijk nooit de bedoeling geweest het medium video op deze wijze te becommentariëren maar na de overdaad aan videopresentaties in Venetië is het onmogelijk een glimlach te onderdrukken. Bovendien blijft Rondinones werk een geestig en droog commentaar op het neurotische Clown Torture (1987) van halfgod Bruce Nauman. De clowns hebben hun oude identiteit opgegeven maar weigeren hun nieuwe rol als komediant te aanvaarden en drijven daar nu zo’n beetje in niemandsland. Waarheen nu?

Eerst maar over en langs de nietszeggende ingrepen van Nicky Zwaan die teleurstelt met semi-architectonisch gebeunhaas. Ook de liefhebber van stokoude media zoals de schilderkunst is ditmaal welkom in Montevideo, Jasper Joffe de mij tot nu toe niet bekende broer van Chantal, maakt indruk met zijn ongrijpbare delftsblauwe muurschilderingen maar irriteert met zijn opvattingen over de presentatie van zijn schilderijen. In groepjes zet hij de werken tegen elkaar. Dat verhaal heeft Georg Herold al eens beter en grappiger verteld. Daniel Pflumm laat ons op geraffineerde wijze kennismaken met de tovenarij van de was- en schoonmaakmiddel-reclames. Neu heet het werkje waarin een aantal fragmenten van deze ons allen bekende reclames is gecombineerd en ontdaan van merknaam. Nu de fixatie op die naam wegvalt blijkt het vernuft en de valse schoonheid van sommige van die filmpjes. De reclameretoriek, gebaseerd als deze is op herhaling en hyperterminologie, krijgt in Pflumms verdubbelde leegte een subtiele por in het middenrif. Misschien dat hier voor het eerst in de tentoonstelling toch nog iets van engagement doorschemert. In dezelfde ruimte maakt deze schemering plaats voor het felle licht van de verontwaardiging die Jennifer Tee en Jonas Ohlsson voelen bij de recente aanvallen van rappers en imams aan het adres van homoseksuelen. Het is een verademing om te zien dat er dus wel degelijk kunstenaars zijn die hun pijlen nog op de actualiteit richten. ‘Hands of our homos’ is de niet mis te verstane boodschap verpakt in zo’n typische Tee-installatie met veel zijwegen en dubbele bodems en meestal boeiend om naar te kijken. Curator Marieke van Hal, ook een kind van de jaren zeventig, laat nieuwe media af en toe een stapje terug doen. De gedoseerde wijze waarop video gecombineerd wordt met andere media maakt dat deze tentoonstelling een verrassend schouwspel geworden is.

IN THE MEDIA MIX, t/m 30 juni

MonteVideo/Time Based Arts, Keizersgracht 264, Amsterdam

Uitgeraid

Rob Perrée

Toen de treinen nog op tijd reden en ‘mobieltje’ nog geen woord was, toen Ajax nog op gras speelde en schaatsers nog voor de eer reden, toen HP/De Tijd nog De Haagsche Post was en Vrij Nederland nog stond voor kwaliteit, toen Van Krimpen nog galerist was te Amsterdam en het Boijmans nog bezoekwaardig, toen paars nog geen politieke kleur was en asielzoekers nog gastarbeiders heetten, toen Brinkman nog jong, veelbelovend en minister was en Alex nog gewoon Prins Willem Alexander, toen Witte de With nog het licht moest zien en de directeur van het Stedelijk nog ballen had, toen De Appel nog De Appel was en Bierenbroodspot nog plaatjes tekende in De Margriet, toen Tubelight nog tl-licht was en het Museumjournaal een gewaardeerd kunstblad, toen de RAI nog De Nieuwe RAI was en Amsterdam nog de natuurlijke culturele hoofdstad, toen Bush nog Reagan heette en New York nog niet was aangeveegd, toen Berlijn nog een muur had en Keulen kunstpotentie, toen de Mondriaan Stichting nog niet bestond en gedurfde projecten nog werden gesubsidieerd, toen… toen was de KUNSTRAI nog een belevenis.
Goede galeries wilden er staan, ware kunstliefhebbers wilden er rondlopen.
De minister van cultuur opende, Van Krimpen sloot.
Kranten focusten op de inhoud en niet op de bezoekersaantallen en de miljoenenopbrengst.
Een extra editie van De Haagsche Post of Het Parool fungeerde als catalogus.
Er werden zaken gedaan maar de zaak zelf was nog geen business.
En nu?
Goede galeries blijven weg, ware kunstliefhebbers lopen ontredderd rond.
Kwaliteit wordt verward met verkoopbaarheid, kunst met kitsch.
De groeiende oppervlakte moet de groeiende vervlakking compenseren.
De horeca woedt waar kunst hoort te gloren.
De organisatie is in handen gevallen van een productmanager.
Kunst is geen kunst meer maar een product Kunstliefhebbers zijn gedegradeerd tot doelgroep.
Een artistieke belevenis is tot format verworden.
Het gevolg viel te voorspellen.

De KUNSTRAI is vermoord.

Geniepig.
De dader loopt nog vrij rond.
Sterker nog.
Hij mag een vergelijkbare beurs in Maastricht beginnen.
Treurigheid komt nooit alleen.
Het Duitse geld moet worden binnengehaald.
Inhaligheid kent geen grenzen.
Als hij enig (kunst)historisch besef had, zou hij beter moeten weten.
Zou het nieuwe Bonnefanten niet ook Duitsland en België gaan veroveren?
Zou Maastricht niet definitief in de grote kunstwereld worden opgenomen?
Nu knikkebolt de door ambities bedwelmde directeur achter zijn massief eiken bureau terwijl zijn medewerkers noodgedwongen Limburgse kunst
aan de muren hangen.
Hoogmoed komt voor de val.
Zelfs productmanagers ontkomen daar niet aan.
Slaap zacht drs. Erik P. Hermida.
Ik ga volgend jaar naar Art Brussels.

Spelen tussen feit en fictie

Nathalie Zonnenberg

‘Interludes' van Pierre Huyghe is, samen met ‘Recente schilderijen, vroege tempera's' van Ben Akkerman, de laatste tentoonstelling die het Van Abbemuseum in haar tijdelijke onderkomen aan de Vonderweg realiseert. Het vormt het slotstuk van een reeks tentoonstellingen die de grenzen van het kunstinstituut hebben bevraagd en opnieuw invulling hebben gegeven. De oude Philipskantine bood een passende gelegenheid voor grootse projecten zoals Bill Viola's ‘Stations' (1997) of de overzichtstentoonstelling van Aernout Mik (2000), die sterk ervaringsgericht waren. Ook ditmaal is het Van Abbemuseum geslaagd in het neerzetten van een indrukwekkende ervaring. Huyghe kreeg carte blanche wat betreft de inrichting, die hij vervolgens vertaalde in een spel tussen fictie en feit.

De tentoonstelling, als het werk van Huyghe, concentreert zich rondom het begrip suspended time, uitgestelde tijd, gebaseerd op het principe dat filmische tijd een stuk van de reële tijd wegvaagt. Fictieve tijd wordt als het ware over de reële tijd heen gelegd. Op het moment dat de bezoeker de filmbeelden bekijkt, vindt er een re-activering van de gecondenseerde tijd plaats, aldus de kunstenaar. De bewegende beelden in de tentoonstelling vervolgens, doen hun best om de bezoeker te verleiden de dimensie van hun tijd in te stappen. In drie van de werken gebeurt dat vrij letterlijk, doordat er een personage direct tot hem spreekt. In ‘Snowwhite Lucie' volgen we het verhaal van Lucie Dolène. Ze verloor de rechten over haar eigen stem aan de Walt Disney studio's voor de vocale vertolking van de Franse ‘Sneeuwwitje'. De vriendelijke vrouw met de gouden stem vertelt hoe zij na een langdurig proces de rechten weer terug won. Als om het behoud van haar stem te illustreren, volgen we haar verhaal middels een ondertiteling. Haar stem wordt haar niet opnieuw ontnomen en horen we slechts het liedje neuriën, waarmee de film beroemd werd, ‘‘Some day my prince will come''.

Een andere stem breekt dan plotseling de betovering van deze sprookjeswereld: "Let's take a break, have a cigarette in the lobby…". Ze klinkt vanuit het midden van de tentoonstelling. Om het half uur laat Huyghe hier even het licht aan gaan, als om de bezoekers niet teveel in de verschillende tijdsdimensies te laten verdwalen. Er wordt een moment van bezinning gecreëerd, een moment terug naar de reële tijd. Er kan zelfs een spelletje Pong worden gespeeld, een afgeleide van het allereerste computerspelletje. Op een groot lichtplafond kan een "balletje" van links naar rechts worden bewogen.

Na deze onderbreking wordt ‘Snowwhite Lucie' omgewisseld met het werk Two Minutes Out of Time waarin een virtueel figuurtje een persoonlijk verhaal vertelt. De rollen zijn nu omgekeerd. De stem neemt hier bezit van een filmkarakter, in plaats van dat het karakter de stem opeist. Mangaster Ann Lee, door Huyghe gekocht bij een bedrijf dat stripfiguren verkoopt, is een leeg karakter dat plaats biedt aan de emoties van verschillende mensen. Ze wordt door de kunstenaar ‘uitgeleend' om hun persoonlijk verhaal te laten vertellen, reële emoties te bekrachtigen.

Het derde werk waarin een persoon zijn persoonlijke verhaal vertelt, is tevens het meest gecompliceerd. Het bestaat uit verschillende lagen. ‘The Third Memory' (1999) is gebaseerd op het verhaal van John Wojtovitcz, een man op leeftijd die in 1972 een bank overviel om de sekseoperatie van zijn transseksuele partner te kunnen bekostigen. De overval liep uit de hand, er werden mensen gegijzeld en de overvallers kwamen vast te zitten in het bankgebouw. Er werd in die tijd uitgebreid verslag gedaan van de overval in de Amerikaanse tijdschriften en journaals en er werd zelfs een film gemaakt, ‘Dog Day Afternoon', met Al Pacino in de hoofdrol. Het ‘toeval' wil dat Wojtovitcz zijn bankoverval baseerde op een overval uit een andere film, waarin Pacino ook de hoofdrol speelde. Het werk genereert een merkwaardige kloof tussen fictie en realiteit. In twee grote videoprojecties worden fragmenten uit de film, artikelen over de overval en interviews uit talkshows met de inmiddels getransformeerde partner van Wojtovitcz, en een reconstructie van het gebeuren naast elkaar getoond. Huyghe gaf Wojtovitcz de kans om zijn verhaal in zijn eigen woorden te vertellen, maar de vraag rijst of het verhaal dat Wojtovitcz zich herinnerd de meeste realiteitswaarde heeft. Er blijken vele geheugens te zijn die een verhaal maken. Er worden er hier drie getoond: de feitelijke, de geromantiseerde en de persoonlijke. ‘The Third Memory' legt ze alledrie op elkaar, en creëert daarmee een nieuwe realiteit.

INTERLUDES, Pierre Huyghe, t/m 6 mei,

Van Abbemuseum, Vonderweg 1, Eindhoven, di t/m zo 11-17 uur

Zonnigheid en maneschijn

Lotte Haagsma

Zachtjes wiegend drijven zachtgekleurde plastic zakken langzaam heen en weer en in 't rond. ‘It's a sunny day' bestaat uit een bassin van zwembadblauw plastic. Het water in het bad borrelt telkens op, om en om vanuit de vier hoeken. De plastic zakken in verschillende pastelkleuren, gevuld met nog meer plastic en dichtgeknoopt als vuilniszakken, worden steeds verder gedreven. Het is of ze zich niet teveel in het midden willen wagen, ze zoeken elkaar op aan de randen van het bad om door het opborrelende water weer verder te worden gestuurd. Het werk is licht en vrolijk. Marijke van Warmerdam maakte ‘It's a sunny day' voor een tentoonstelling in Montpellier, Zuid-Frankrijk, reagerend op het licht, de lucht en de zon van de Méditerranée. Op de tentoonstelling van Marijke van Warmerdam bij Galerie van Gelder staat de installatie in koel Hollands licht, minder zonnig maar niet minder vrolijk.

Op de foto waaraan de titel van de tentoonstelling is ontleent, ‘Forever', staat een bruid onder een boom, haar hoofd verscholen in het gebladerte met op de achtergrond een zachtgroene weide waar de zon op schijnt. Naast de bruid ligt een berg met pakjes tissues, wit met blauw, met daarop in grote letters: ‘YES'. De vorm van de wijde witte bruidsjurk herhaalt zich in de berg zakdoekjes. Door de bladeren van de boom valt uiteenspattend zonlicht op de jurk van de bruid en het gras om haar heen. De bruidegom is in geen velden of wegen te bekennen.

‘Flip a mountain', ‘Walk-through landscape' en ‘Fake lake' zijn fotowerken met bergen als onderwerp. ‘Flip a mountain' bestaat uit twee foto's – boven elkaar geplaatst – van dezelfde berg, de ene met veel en de ander met weinig sneeuw. De bovenste berg staat tegen een rozige avondhemel, terwijl op de onderste foto de maan achter de berg opkomt. Wanneer je naar het werk ‘Walk-through landscape' loopt, zie je eerst een besneeuwd berglandschap. De bergen die zich aan je vertonen als je verder langs het harmonicapaneel loopt zijn kaal: zandkleurige rotsen tegen een blauwe lucht met schapenwolken. Ook ‘Fake lake': bestaat uit twee beelden van dezelfde berg. Deze bergen zijn gespiegeld waardoor de blauwe luchten in het midden bij elkaar komen en een ‘meer' vormen, of een doorkijk geven, het is maar wat je er in ziet. De werken op de tentoonstelling stralen allen een soort lichtheid en eendimensionaliteit uit, het lijken beelden uit de reclame, een soort ‘lichte' romantiek van maneschijn, een kleurende hemel en een witte bruid in een fris groene weide. Van Warmerdam zet geen cliché's neer als cynisch commentaar, ze zet haar beelden ‘plat' neer en speelt spelletjes met herhaling, herkenning en associatie.

Marijke van Warmerdam is vooral bekend geworden door haar films. ‘It crossed my mind' is een recente film die in de achterste ruimte van Galerie van Gelder wordt afgespeeld. De camera schuift van het gezicht van een vrouw naar een glanzende metallickleurige terreinauto. Het beeld van de vrouw is eerst onscherp, dan heft ze haar wijsvinger op en brengt hem recht naar haar neus waarbij haar ogen de vinger volgen en langzaam scheel beginnen te kijken, ondertussen worden vinger en gezicht scherpgesteld. Wanneer de camera zich op de auto richt wordt ook deze van onscherp scherp en klikt de motorkap open om daarna weer dicht te vallen. Vrouw en auto zijn beide tegen een warm oranje achtergrond opgesteld. Er is geen geluid bij de film al zou je wel een muziekje als bij een reclamespot verwachten.

In eerdere films van Marijke van Warmerdam stond de camera altijd frontaal op een vast punt ingesteld. Alleen de mensen in de films bewogen, steeds dezelfde handeling herhalend. Er was geen ontwikkeling of verhaal af te lezen aan de films. Bij deze nieuwe film van Van Warmerdam maakt de camera een beweging, hij glijdt van het ene beeld naar het andere. Nog steeds statisch maar toch suggereert het een verhaallijn, een relatie tussen beide beelden, er wordt alleen geen stof geboden om tot een verhaal te komen.

Het speelelement in de vroegere films was van een opperste concentratie en daardoor ernst, hier heeft het iets luchtigs, grappigs. De vrouw die haar vinger naar haar neus brengt en door ernaar te blijven kijken scheel begint te kijken. De berg met pakjes zakdoeken van het merk ‘Yes' naast een bruid. Gekleurde plastic zakken die eindeloos ronddobberen. Het zijn luchtige ongecompliceerde spelletjes. Dat is misschien ook wel meteen het probleem, je mist een bepaalde moeite die de kijker aan het beeld bindt. De fascinatie voor de schier eindeloze herhaling en voortgang maakte het moeilijk om je los te rukken van films als ‘Voetbal' en ‘Sprong'. Lukt het de jongen op de video ‘Voetbal' de bal op zijn voorhoofd in evenwicht te houden? Krijgt de man in de film ‘Sprong' het voor elkaar de achterwaardse salto telkens weer opnieuw te springen? De eigenlijk zeer eenvoudige installatie met drijvende plastic zakken weet het meest te boeien, steeds kun je er terugkeren om te zien waar de kleurige objecten zich nu weer heen hebben laten sturen. Niet betekenisvol, gewoon een sterk beeld dat fascinerend is om naar te kijken en vrolijk stemt. Een nutteloze herhaling, een eeuwig voortgaan, een transachtige ervaring die ook vroegere films als ‘Handstand' en ‘Sprong' opriepen.

FOREVER, Marijke van Warmerdam, t/m 14 april

Galerie van Gelder, Planciusstraat 9a, Amsterdam, di t/m za en 1e zo v/d mnd

Schedels in beweging

Machteld Leij

Beweging is overal te bespeuren in Galerie Ramakers. Overal klinkt het getik van apparaten, het geluid van schedels die op elkaar botsen. De tentoonstelling van Zwanikken is alweer zijn derde bij Galerie Ramakers.

Christaan Zwanikken (Bussum, 1967) maakt kinetische kunst. De kunstenaar neemt dierenschedels en combineert ze met apparaten die specifieke eigenschappen van het dier waar de schedel eens onderdeel van was, nadoen. Zo staan twee robotparkietjes aan weerszijden van een olielamp mechanisch, op voor parkieten zo karakteristieke wijze, te kwetteren met korte geluidjes. Zwanikken herleidt deze klank tot kunstmatige klikjes, voortgebracht door een apparaatje onderin de beestjes. Boven in de ruimte hangen twee ooievaarsschedels luid met elkaar te converseren door met hun snavels te klepperen. Ze bewegen hun schedels van links naar rechts en lijken op elkaar te reageren. De herkenbaarheid in de bewegingen geeft zijn kunst iets olijks en toegankelijks. Die olijkheid heeft ook een poëtischer kant, dat uit de werken 'Writersblock' en 'Piepshow' blijkt.

In 'Writersblock' heeft een kraaienschedel op hoge ijzerdraadpoten een plekje gevonden op de rol van een oude typemachine. Heen en weer gaat deze kraai met af en toe een zacht tsjing als de rol op zijn eind loopt en weer van voren af aan begint. Voortbewogen door de tikkende bewegingen van zijn kompaan, ook een kraai, die de toetsen zodanig met zijn snavel bewerkt dat alle letters tegelijk naar voren willen om hun afdruk op het papier achter te laten. Allemaal vastgelopen in elkaar, een effect dat je krijgt wanneer je met twee handen enthousiast op de toetsen van de typemachine ramt.

'Piepshow' is een vermakelijk werk, waarbij na het inwerpen van een gulden een rood kastje zich opent en een valkenschedeltje zichtbaar wordt dat op en neer hopt in een grote pot met witte verf. Door al dit gehop zijn beide zijkanten van het kastje besmeurd met verf uit de pot. 'Piepshow' en 'Writersblock' zijn speelse werken, waarin de mechanische bewegingen van de apparaten een belangrijke rol spelen. Zwanikken combineert in zijn machines kunst met kunde. De kunde laat zich zien in de ingenieuze microcomputers die de schedels in beweging zetten. Ademloos kun je een klepperende ooievaarsschedel zien bewegen alsof er nog vlees en spieren aan de lange hals zitten. Achterover buigt de kop, waarna de snavel kleppert, als in een paringsritueel. Alleen is de schedel ontvleesd en is het goed geoliede mechaniek dat de hals doet buigen, duidelijk te zien. Binnen de grenzen van het mogelijke roept de kunst van Zwanikken een illusie op van leven en van bewe- Machteld Leij 11 ging, bewerkstelligd door levenloze objecten. De werken zijn een afspiegeling van de realiteit. Denk aan de nar die de koning parodieert, maar in de parodie het functioneren van de koning onverbloemd aan het licht brengt. De koning op zijn beurt wordt niet boos, maar moet lachen om de nar. Zwanikken creëert ook een parodie op de werkelijkheid, die bij menigeen een vertederde glimlach oproept. Zijn kunst is een kunst die vermaakt door het gebruik van fantastische techniek. Dat maakt deze kunst tot een kunde, iets wat met gevoel voor detail en kwaliteit is uitgewerkt tot een feilloos functionerend product. De soms aanwezige poëzie in het werk kan ontroerend werken, maar meer gaat er niet van uit. Een van de werken die op het eerste gezicht verder lijkt te gaan dan het vertoon van de mogelijkheden van de techniek, is het object 'Cerberus', bestaande uit drie brandweerwagenrode emmers die naast elkaar hangen. Om beurten, op een telkens wisselend ritme, duiken drie schedels uit de drie emmers op, druipend van de olie. Een moment blijven ze boven, dan duiken ze net zo rustig weer onder als ze zijn opgekomen. Hier is sprake van een combinatie van titel en materiaal die elkaar versterken. De hellehond Cerberus duikt op als de bewaker van de onderwereld en verwijst naar de eindigheid van het aardse bestaan. De schedel functioneert hier binnen de aloude traditie van het memento mori. Dit heeft echter een te eenduidige lading, waardoor het werk aan de oppervlakte blijft.

Christiaan Zwanikken maakt mooie objecten, die een groot publiek aanspreken en goed toegankelijk zijn. Zwanikken laat zijn schedels na de dood doen wat ze ook tijdens leven deden: geitenschedels botsen tegen elkaar als in een gevecht, een hondenschedel wordt op wieltjes uitgelaten. De robotjes zijn leuk, de technische kennis en de handigheid van de kunstenaar zijn bewonderenswaardig. Maar eenmaal weer buiten houdt de magie geen stand.

Het gevoel is of je na een vermakelijk vertoeven in de galerie toch weer verder op zoek moet gaan naar substantiëler zaken. Want hoewel de toepassing van schedels in kunst filosofische gedachten zou kunnen oproepen, gebruikt de kunstenaar ze slechts om zijn publiek te behagen.

CHRISTIAAN ZWANIKKEN, t/m 18/03

Galerie Ramakers, Toussaintkade 51, Den Haag, wo-za 11-17 uur, zo 13-17 uur

Slowmotion

Martijn Verhoeven

Een jaar of wat geleden zag ik in Parijs een tentoonstelling met medische foto's uit de negentiende eeuw. Lege oogkassen, bizarre kankergezwellen, meisjes met drie benen: je kon het zo gek niet bedenken of het was ooit gefotografeerd. De samenstellers hadden zonder twijfel de beste bedoelingen gehad met de expositie, maar toch leek het of de bezoekers (en zij kwamen met velen) de gedrochten gretig durfden te bekijken omdat hun blik nu wetenschappelijk was goedgekeurd.

De tentoonstelling flitste even door mijn hoofd bij het bekijken van de foto's van Paul Kooiker in de galerie van het Leids Universitair Medisch Centrum. Niet dat de foto's huidziektes of klompvoeten laten zien. Integendeel, Kooiker zoomt in op de kleine, voor iedereen herkenbare oneffenheden van ons lichaam: een rood vlekje in de nek, een patroon van schrammen op een onderbeen, de sproeten op een kalende schedel. Nee, ik moest eraan terugdenken vanwege dezelfde afstandelijke blik. Kooikers foto's hebben een bijna wetenschappelijk karakter in de wijze waarop ze ons de dingen willen laten zien. Het is alsof hij ons wil zegen: kijk, dit zijn de schrammen, en hier zien we een oude versleten hiel. Op enkele foto's zie je zelfs een paar andere handen de demonstratie helpen voltooien: als er een broekspijp moet worden opgetrokken of wanneer een palm van een zwarte hand moet worden getoond.

Kooikers werk maakt deel uit van een groepstentoonstelling met de titel ‘Slow Motion'. En hoewel de titel nergens wordt uitgelegd (nog nooit een galerie bezocht die zo weinig informatie verstrekt) wordt al snel duidelijk dat de foto's die hier hangen het niet moeten hebben van spectaculaire onderwerpen, maar pas bij ‘langzaam kijken' hun geheimen prijsgeven. Indrukwekkend zijn de vlijmscherpe portretfoto's die Céline van Balen met een technische camera maakte van jonge moslimmeisjes. Omdat niets de aandacht afleidt ligt de nadruk op het gesluierde gezicht. En hoewel we iedere vierkante centimeter van het gezicht van dichtbij kunnen bestuderen, verraden de meisjes niets van hun gemoedstoestand. Geen lach, geen frons trekt de aandacht.

Marjoleine Boonstra fotografeerde toeristen die in een zandbak vlakbij de Eiffeltoren liggen. De vrouwen liggen languit in het zand en kijken allen dezelfde kant uit. Het bijzondere licht, een diep oranje of een kil groen, geeft de taferelen een vervreemdend, broeierig, kunstmatig karakter. Maar niet al het werk bij LUMC kan overtuigen. De foto's van Pepijn Provily bijvoorbeeld ademen een te gemakkelijk soort vervreemding. Tegen een effen achtergrond staat een tafel. Op de tafel leunt een mannelijk lichaam, slechts gekleed in een hemd, in een ongemakkelijke houding zodat het hoofd onder de tafel verdwijnt. Daardoor lijkt het bovenlichaam met arm net een gerecht op de tafel geworden dat ieder moment kan worden geserveerd. Maar de vervreemding ligt er hier te dik bovenop en de aandacht voor het gewone, bij sommige andere foto's op een bijzondere manier in beeld gebracht, krijgt hier iets potsierlijks. Benieuwd wat de patiënten van het LUMC ervan vinden…

SLOW MOTION, Céline van Balen, Marjoleine Boonstra, Pepijn Provily, Paul Kooiker, t/m 13 mei

LUMC Galerie, Albinusdreef 2, Leiden, ma t/m zo 9-22 uur

‘State of the estate’

Christel Vesters

Bij de commerciële omroep weten ze al een tijdje wat de entertainmentswaarde van deze nieuwe trend is: "Back to Basic" luidde de slogan van Big Brother, en afgelopen herfst zond Net5 de serie 'Expeditie Robinson' uit, een meeslepend spelprogramma waarin 14 mensen op een onbewoond eiland gedropped werden en verstoken van wereldse gemakken moesten 'overleven'. Het lijkt erop dat wij – de overgeciviliseerde, controlerende mens, omringt door MKZ en BSE – de drang hebben om onder de meest primitieve onszelf te herontdekken.

Bij Ellen de Bruijne Projects in Amsterdam toont Maria Pask haar visie op de primitieve mens. De ruimte is gevuld met een constellatie van verschillende objecten. Om een beeld te geven: een van riet gevlochten afscherming, een – ongebruiktemoker, een zwarte cementbak gevuld met grote trossen druiven, een spelonk-achtige tot aan het plafond rijkende sculptuur, diverse monitoren met videobeelden, een façade van een huis opgetrokken uit multiplex, een ronddraaiend plateau waaruit een niet afgewerkte afgietsel van twee benen steekt, een op zijn kopse kant geplaatst bankstel een ladder … en meer.

De ondertitel die aan de solopresentatie meegegeven is, luidt "A new fresh free fall from over the top, or, A challenging task for my family to live this show…", getekend EdB (Ellen de Bruijne). Nu is het fenomeen 'galerie aan huis' niet nieuw, maar gezien de kunstenaars waarmee De Bruijne werkt, was het onvermijdelijk dat dit een keer moest leiden tot een interactie tussen werk en privé. Verschillende objecten uit de installatie, de ladder, de bank, de rol tapijt, heeft Pask namelijk verschillende attributen uit het huishouden van De Bruijne geconfisceerd.

Op het eerste oog is het een onsamenhangend geheel, maar wie rondloopt en de objecten één voor één bekijkt, begint zich langzaam een beeld te vormen. In één ruimte staan drie monitoren opgesteld met op ieder een video van een naakt model. Op afzonderlijke delen van het lichaam (rug, scheenbeen, onderarm) is overdadige beharing aangebracht. De referentie is duidelijk. Het gaat hier om onze primitieve voorganger: de oermens afgebeeld in stereotype poses, op handen en voeten of met gebalde vuisten. De personages lijken zo uit hun oorspronkelijke omgeving in de studio van de fotograaf gezet, naakt tegen een witte wand. Ongeveer een meter van de monitoren af liggen wat attributen van deze Neanderthaler: een uit stokjes gemaakte ster en een klein kommetje Op een monitor in de andere ruimte wordt een korte loop getoond waarop een eveneens overbehaard lichaamsdeel – onduidelijk welk – een schokkerige beweging maakt. Op een andere monitor rent een naakte vrouw gewapend met een grote bijl verwilderd rond. De cameravoering doet denken aan de cultfilm ‘The Blair-Witch Project'. Aan één van de wanden hangt een grote print waarop deze Nite-mare hippy girl in een beboste omgeving schichtig voor een auto staan, alsof ze zich betrapt voelt door de indringer met de camera.

Tijdens de opening werd een performance opgevoerd. Twee acteurs namen plaats in de bak met druiven en begonnen aan dans die nog het meest weg had van een paringsritueel. Gekleed in een wit t-shirt met daarop respectievelijk "Mum" en "Dad", draaide het koppel verliefd om elkaar heen, ondertussen etend van de trossen druiven en liederlijke oerklanken uitstotend. De onvermijdelijke derrie van kapot gestampte druiven ligt nu nog te rotten in de galerie.

De infantiele blijheid van de twee acteurs deed denken aan een workshop dramatische expressie voor mensen met het Down-syndroom, maar de overgave en hun gebrek aan enige mate van gene, maakte me jaloers. Wie kent er nu niet de neiging om in een overvolle supermarkt heel hard mee te zingen en swingen met de muziek op je walkman? De symboliek is eenvoudig te duidem: de tros druiven is bij uitstek het attribuut van Dionysus (Bacchus) die op zijn beurt volgens Nietzsche weer het ontstuimige, niet-reflexieve en het natuurlijke in de mens vertegenwoordigd. Het lijkt er dus op dat Pask met de performance een lans wil breken voor de bevrijding van de oermens in ons.

Maria Pask, geboren en getogen in Cardiff (GB), kwam in 1995 naar Amsterdam om aan de Ateliers een tweede fase opleiding te volgen. Sindsdien heeft zij op verschillende plekken in binnen- en buitenland tentoongesteld. In de meeste recensies die tot nu toe over haar werk verschenen, wordt naar voren gebracht hoe zeer haar werk voortkomt uit en gebaseerd is op persoonlijke ervaringen. Misschien niet altijd letterlijk, en soms worden autobiografische elementen doorgevoerd naar een fictiever niveau, maar de personal narrative blijft een terugkerend thema.

Het probleem met dit soort voorkennis blijft dat je je eigen interpretatie direct vergeet en als een detective op zoek gaat naar de autobiografische dimensie. Heeft Pask enkel op humoristische wijze een beeld willen neerzetten van de primitieve oermens met attributen uit zijn oorspronkelijke leefomgeving zoals een antropologische presentatie uit een Volkenkundig museum, of is er nog een verborgen persoonlijke noot. Van Pask zijn we gewend werk te zien met een zeer directe en extroverte referentie naar haar persoonlijke histoire. Maar de installatie State of the Estate bij Ellen de Bruijne Projects is cryptischer met betrekking tot de persoonlijke context van het werk. Als antwoord op mijn vraag naar de achtergrond van het werk, kreeg ik de toelichting dat de installatie een referentie is naar Pask's roots; Wales met zijn volkscultuur van sagen en legendes. (Voor wie geïnteresseerd is: ook de bank is te koop.)

THE STATE OF THE ESTATE, Maria Pask, t/m 21 april

Ellen de Bruijne Projects, Rozengracht 207a, Amsterdam, di t/m za 13-18 uur, 1e zo v/d mnd 14-17 uur

Zalen vol belofte

Fred Balvert

Met RAM heeft Rotterdam terug wat de stad vier jaar node heeft moeten missen: de even eigenzinnige als professionele galerie die wars is van stromingen en eigen gewoonten. Galerist Berry Koedam gelooft niet in vaste lijnen in haar programma. "Het moet over kunst gaan en verrassend blijven. Persoonlijk zie ik geen verschil tussen figuratief en abstract werk, wat tot ongebruikelijke combinaties kan leiden."

Op een steenworp afstand van de eerste editie van RAM heeft Koedam in een vergelijkbaar voormalig bedrijfspand een tentoonstellingsruimte gerealiseerd die is verdeeld in vier verschillende zalen met een eigen karakter en functie: een grote zaal voor kunst, design en multimedia, een tweede grote zaal voor thematische en solotentoonstellingen en twee kleinere, intieme kamers die dienst doen als tekeningenkabinet en projectruimte. In de steigers staat nog een projectieruimte voor video en diaproducties.

‘Different People II' is, na een uitwisseling met Porto, de tweede tentoonstelling in RAM en strekt zich uit door de hele galerie waarbij de specifieke kwaliteiten van de zalen zijn benut voor werk van kunstenaars waarin zeer verschillende visies van het mensbeeld naar voren komen. In beide grote zalen trekt een sculptuur van bescheiden formaat, uitgevoerd in onopvallende kleuren direct de aandacht. Het zijn de gevoelige beelden van Mirjam Hoekman, een in leeggeblazen eieren en was uitgevoerd kopje en een rank staand figuurtje in een wolk vlinders, die zijn geknipt uit sierlijk met de hand beschreven lijntjespapier.

De kwetsbaarheid die Hoekman uitdrukt met haar materiaal komt op een subtiele manier terug in tekeningen van Arno Kramer en litho's van Co Westerik. De situaties waarin Kramer zijn personages plaatst, tekent hij in lichte, soms krabbelige lijnen ingekleurd met vlekken transparante verf. In nauwelijks leesbare letters willen ze ons nog snel iets toevertrouwen, voor hun anatomie oplost in de achtergrond. De draadfiguren van Westerik lijken een stuk taaier, al zijn ze door menselijke gevoelens en relaties in bizarre situaties geraakt.

Net zo aanwezig als de restruimten in de litho's van Westerik, zijn die van Amie Dicke. 'How sweet is the space between my legs', nr. 1 en 2, zijn grote hompen marsepein waarin de binnenruimte van de benen van de kunstenaar, van voeten tot kruis, is afgedrukt. Door het roze suikergoed dat van de sculpturen afdruipt klinkt de vraag van de kunstenaar als een zoete belofte. Dezelfde zoete kleuren heeft het meisje in de kinderkamer op een linosnede van Vanessa Jane Phaff. Dit werk mag ook worden gezien als een belofte, omdat Phaff zou exposeren maar door tijdgebrek moest afhaken. Wel werkt ze op het moment voor RAM aan een uitwisseling met Galerie Module in Porto en Lissabon.

De nieuwe versie van RAM biedt ruimte aan dwarsverbanden en complexiteit zonder dat de rustgevende eenvoud van het interieur verstoord raakt. Na de gewaarwording van veelheid die zich in ‘Different People' ontvouwt biedt het ruimtelijke schema houvast om eigen lijnen en associaties te ontdekken.

DIFFERENT PEOPLE II, met werk van o.a. Vanessa Jane Phaff, Co Westerik, Mirjam Hoekman, Ben, Patrick Raynaud, John van 't Slot, Amie Dicke, Arno Kramer, Krystyna Ziach, tot 16/4

RAM, Blekerstraat 10, Rotterdam, do t/m zo 13-18 uur