Sinds het Stedelijk Museum Amsterdam in het Post CS-gebouw logeert, is er elke donderdagavond op de 11de verdieping een filmvertoning, presentatie of performance.
Een goed initiatief, bovendien gratis. Goed, omdat sommige kunstwerken niet persé gebaat zijn bij een presentatie in een tentoonstellingsruimte, maar ook niet in een bioscoop. Zoals bijvoorbeeld videowerken met een documentair karakter als The Fence van Christo of The Five Obstructions van Lars von Trier.

Dit laatstgenoemde werk was onlangs te zien bij SMCS op 11 en wie het nog niet gezien heeft moet dat nu doen.1 Het is een complexe psychologische strijd van twee mensen, meer met zichzelf dan met elkaar. En het is een scherpe definitie van wat kunst(film) is. Namelijk een ‘eindeloos herhaalde truc’, een therapie voor de maker die poogt zich van de wereld af te schermen waar hij geen deel van uit wil maken. Volgens Von Trier moet de maker iets toevoegen aan datgene dat hij ziet (zou hij enkel tonen, dan geeft hij zichzelf te veel bloot en dat is gevaarlijk), en dat toevoegen noemt Von Trier kunst.2 Hij is er echter zeker van dat hij niks – actief – kan doen. Het toevoegen is geen keuze, maar een strategie om te kunnen leven zonder deel uit te maken van de wereld. Hij filmt enkel om in staat te zijn met zichzelf te leven. Kunst als een transparante façade, die juist blootgeeft wat verhuld wordt.
The Five Obstructions is een film waarin Jørgen Leth (filmmaker en oud-docent van Von Trier) uitgedaagd wordt zijn film The Perfect Human uit 1967 te hermaken met door Von Trier voorgestelde obstructies. De film toont de gesprekken tussen de twee filmmakers en scènes uit het resultaat van het herfilmen middels restricties. Eén van die restricties komt tot stand doordat Leth zijn afstand tot het onderwerp moet overwinnen. Kan hij bijvoorbeeld naast een van honger stervend kind de tekst over de perfecte mens plaatsen? ‘Nee’, zegt Leth, ‘zo pervers ben ik niet’. Echter, na een betoog van Lars over gradaties van perversie gaat Jørgen naar Bombay, alwaar hij te midden van straatarme, hongerende mensen in het red light district een ‘perfecte’ maaltijd nuttigt inclusief zalm en een fles Chablis…

Nadat Leth alle obstructies heeft overwonnen in vier remakes, volgt de vijfde Perfect Human die door Lars is samengesteld uit zwart-witopnamen van Jørgen aan het werk, en van tekst is voorzien. De vijfde obstructie is dat Lars’ tekst wordt uitgesproken door Jørgen die bovendien zijn naam als regisseur aan de film moet verbinden. Dat doet Jørgen, die tenslotte obstructies aan het overwinnen is, en dat is zó pijnlijk en zó mooi. Lars verklaart zijn arrogantie in een tekst die Jørgen ‘perfect-menselijk’ maakt en tegelijkertijd een narcistisch zelfverwijt is aan Lars. Van Lars. Door Jørgen. Lars ziet zichzelf als een Jørgen-specialist die Jørgen beter kent dan hij zichzelf, maar wijst zichzelf door Jørgen terecht. Zo kan Jørgen hem vertellen dat zijn educatief project is mislukt, omdat hij vooral een obstructie voor zichzelf heeft gecreëerd, Jørgens menselijkheid heeft getoond en juist zijn éigen tekortkomingen. ‘Hoe valt de perfecte mens?’ vraagt Jørgen in het oorspronkelijk werk uit 1967; ‘Zó valt de perfecte mens’, citeert Jørgen/Lars dit in de Fifth Obstruction in 2003, en in het beeld van een vallende Jørgen, zien we hoe Lars valt.

De film is zo goed omdat het een persoonlijk worsteling toont met vrijheid versus moraal; zowel door Von Trier als door Jørgen Leth. Von Triers overtuiging is dat restricties vrijheid scheppen, omdat complete regelloosheid slechts angst oplevert. Aldus moet men een moraal concipiëren, en die ‘restricties’ tot het uiterste voeren. Die zelfopgelegde, bijna projectmatige moraal, wordt door het leven ervan, het ervaren, menselijk. Die menselijkheid wil Von Trier tonen in zijn films en in The Five Obstructions slaagt hij daar wonderwel in.

Goed. Dit werk is (mede omdat Von Trier in bioscopen te zien is en daarom niet in galeries) wellicht geen videokunst in traditionele zin, maar kunst is het wel en daarom is het goed dat een museum dit toont. Nu de thuisbioscoop op een beamer na in elke laptop is geïntegreerd, is het tonen van kunst ook niet meer beperkt tot de gang naar het museum en kan iedereen met een jaarsalaris van boven de €20.000,- een videokunstcollectie aanleggen. Voor de mensen met een inkomen daaronder is er tot 23 september 2005 E-flux.

E-flux heeft een video rental gestart waarin kunstvideo’s kunnen worden geleend (eigenlijk dus video borrow). Deze kunnen terplekke worden bekeken of naar huis meegenomen voor twee dagen. Het zal om kopieerbescherming gaan, maar het is jammer dat deze alleen op VHS zijn te verkrijgen en niet op DVD. Bijvoorbeeld is te leen: The Boy from Mars van Philippe Parreno. Een film die het moet hebben van de stille, gecomponeerde beelden (oorspronkelijk op 35mm geschoten), maar dat werkt niet op VHS. Desalniettemin een interessante film waarvan de vervreemde beelden de blik van de boy uit de titel lijken te zijn, maar het is toch moeilijk te zien bij zo’n resolutie.

Desondanks is het prettig om kunst mee naar huis te kunnen nemen en met ander werk zoals Do you know anything about Polish Art kan dat gerust. Een polish joke met handheld camera doet het prima op een scherm van honderd bij honderd pixels. Het idee is vooral om een mogelijkheid te geven langere films te kunnen bekijken zonder een uur op een houten tentoonstellingsbankje te moeten zitten. Het is natuurlijk niet nieuw om videokunst aan huis te brengen; Park 4DTV doet dat al jaren en heeft nu internetuitzendingen. Verder is er bijvoorbeeld Pierre Sondeijker, een kunstenaar uit Den Haag, die aan het eind van elke gehuurde video een kort eigen werk toevoegt, door de beveiliging van de VHS-tapes af te plakken. Zo distribueert hij zijn werk en het is interessant hoe een kunstenaar zich de lokale ‘markt’ opdringt en mensen die niet snel met kunst in aanraking komen een soort museum aan huis brengt.

Hoewel het leuke initiatieven zijn om kunst in huis te laten halen, en voor degene die democratisering van de kunst bepleiten waarschijnlijk nastrevenswaardig is, zijn er toch bedenkingen mogelijk bij de thuispresentatie van kunst. Dat is omdat de controle over het beeld te veel bij de kijker komt te liggen. Die kan plots spoelen of pauzeren. Hij bepaalt wanneer hij met een werk geconfronteerd wordt. Zowel in het werk zelf als de presentatie daarvan ligt een deel van de kracht van kunst hem in de onverwachte confrontatie ermee, en in de controle van de maker.

Bij videokunst zou de presentatiekwestie beperkt kunnen blijven tot de keuze white cube of black box. Twee geïsoleerde ruimten, institutioneel van karakter. De religieuze lading die kunst in zijn functie verwacht wordt te dragen, maakt het wenselijk het te presenteren in een ‘tempel’. Dit is een restrictie qua locatie, die ervoor zorgt dat een werk in meer vrijheid kan worden beschouwd dan thuis. Waar een gewone film over ‘iemand’ gaat, en daarom menselijk is, gaat kunst over ‘iets’ en ontstijgt daarmee het menselijke. De (architecturale of institutionele) context schept dan de voorwaarden dit buitenmenselijke toegankelijk te maken. Sommige films zijn in elk geval zo duidelijk beeldende kunst dat ze wel in een museum getoond móeten worden.

Noten:
1. De film werd wegens succes twee keer vertoond, maar is ook uit op DVD.
2. Bij monde van een ander, nl. Jørgen Leth.

THE FIVE OBSTRUCTIONS, Lars von Trier
SMCS op 11, Oosterdokskade 5, Amsterdam

E-FLUX VIDEO RENTAL (EVR), Philippe Parreno, Hubert Czerepok, Jozef Robakowski, e.a.
Manifesta Foundation, Laurierstraat 185, Amsterdam

www.kochlorberfilms.com
www.park.nl

Website Herman Verhagen

Performancekunst maakt gebruik van het lichaam als medium. Meestal bestaat een performance uit een eenmalige handeling of opvoering voor een publiek. Dat de term ondertussen meer behelst, is te zien op de tentoonstelling Resonance in Montevideo, Nederlands Instituut voor Mediakunst.

Performance vraagt een oplettende en actieve houding van de kijker. Een tentoonstelling is over het algemeen een aantal maanden te bezichtigen. Een performance is meestal een eenmalige gebeurtenis. Het is dus van belang om in de gaten te houden wie waar wanneer een performance houdt. Want natuurlijk moet je erbij geweest zijn. Of toch niet? In het huidige tijdperk heeft er in de performancekunst een verwijdering plaatsgevonden van het lichaam als medium naar een film óver het lichaam als medium. Lichamelijk aanwezig zijn is voor de kijker geen directe noodzaak meer. De bezoeker kan nu kijken naar een registratie van de performance, van een live element is in het getoonde werk nauwelijks meer sprake.

Deze verwijdering is op de tentoonstelling onder andere te zien in het werk My Heart is Broken (2003) van Franko B. De kunstenaar mengt in deze video alledaagse beelden die dienen als inspiratiebron met opnames van eerder opgevoerde performances. Door deze mix gunt de kunstenaar ons een blik in zijn werkproces. De verzameling beelden is zeer divers. Het werk bestaat uit zowel bewegende beelden als stills. Mens-staddier- straat-trap-hek-poster-nummerlandschap- sex-boot-atelier. Eigenlijk wordt alles getoond. Maar wat is dit nu? Is dit nog een performance te noemen? De film zou niet misstaan op een tentoonstelling over hedendaagse videokunst. Connotations- Performance Images 1994–1998 van de Britse kunstenares Hailey Newman bekijkt de grens tussen performance en documentaire in nota bene een serie foto’s. Het zijn opnames van bedachte performances. Er is geen publiek bij aanwezig geweest, slechts een fotograaf. Deze zag de opvoering zelf ook niet live, maar registreerde de scène door de lens van de camera. Wat te denken van de video Ball (2003) van Yael Davids. Een kind zit vast in een gekleurde opblaasbal. Enkel haar hoofd en benen zijn te zien. Ze probeert te staan, maar rolt steeds om. De film toont geen zichtbaar publiek. Het meisje is zich wel bewust van een toeschouwer. Tijdens het rollen kijkt ze regelmatig in de camera. Echt contact is het echter niet te noemen.

Afgezien van de vijf performances die als ondersteuning van de tentoonstelling op verschillende locaties te zien zijn, is er weinig live te beleven. Dat een tentoonstelling over hedendaagse performancekunst plaatsvindt in een instituut voor mediakunst is wat dat betreft al veelzeggend. Huidige performancekunst zoekt de grenzen op van het genre. Het is een gunstige ontwikkeling dat, hoewel er ook nog traditionele performances gemaakt worden, er ook verder gekeken wordt. Zo blijft een medium immers in beweging. Wat minder gunstig is, is de richting waarheen. Als kunst een signaalfunctie heeft ten opzichte van de ontwikkelingen in de maatschappij, dan is het belang van publiek bij het maken van kunst ondergesneeuwd geraakt in een cultuur die enkel op het beeld is gericht.

RESONANCE. HEDENDAAGSE PERFORMANCE KUNST, t/m 5 juni 2005

Nederlands Instituut voor de Mediakunst Montevideo/Time Based Arts, Keizersgracht 264, Amsterdam, di t/m za en 1ste zo v/d mnd 13–18

Door archaïsche architectonische constructies van hout en karton te bouwen, toont de kunstenaar Rob Voerman het contrast met de moderne stad. Aaron Betsky merkt op in een artikel over Voermans werk dat de kunstenaar door een zekere romantiek bevangen is: ‘De idylle van de boerderij en de werkplaats’. Deze ambachtelijke romantiek staat in scherp contrast met de Nederlandse overgereguleerde samenleving, waar het streven naar efficiëntie, planning en rationaliteit overheerst. Als een ware romanticus trekt Voerman hiertegen ten strijde. In zijn twee- en driedimensionale kunstwerken wordt deze orde ondermijnd. Voerman is zich bewust van de verschillende mogelijkheden die het platte vlak en ruimtelijke objecten bieden. Het eerste geeft de verbeelding meer de ruimte, terwijl hij in sculpturen en installaties zijn gedroomde wereldbeeld extra realistisch kan tonen.

In de tentoonstelling in Upstream Gallery toont hij silkscreen linoleumprints en twee objecten. Ze zijn gemaakt als architectonische impressies en blauwdrukken. Een tekening van een houten capsule, Partially Soluble (2002), laat zien dat er maar deels een oplossing bestaat voor de problemen van onze overgereguleerde samenleving. Zijn de werken van Voerman kritiek of een waarschuwing, of bieden ze ook prototypes voor een andere maatschappij, die in het teken staat van de romantiek van het ambacht en een andere rationaliteit? Worldviews (2003) laat het uitzicht zien op een houten World Trade Center tegen de achtergrond van downtown Manhattan. De noodzaak van dit gebouw om te falen lijkt te zijn ingebouwd in de kwetsbare houten constructie. Een ander werk, Untitled (2003), toont een houten ark die uit een stellage opreist. Daaronder ligt een stad te wachten op dat wat komen gaat. Impliceert deze moderne ark van Noach een naderende vloedgolf of andere Apocalyps? Tenslotte overheersen in Midnight Breeze Passing (2004) dreigende wolken de horizon boven de stad. Eén enkel gebouw in aanbouw reikt als een moderne toren van Babel naar de hemel. De economische geschiedenis van de 20ste eeuw heeft ons geleerd dat het streven naar het bouwen van ‘het hoogste gebouw ter wereld’ vaak gevolgd wordt door periodes van economische misère. Zijn ruimtelijke beelden vormen een zelfde soort waarschuwing. In een recente sculptuur toont hij een nu nog utopisch aandoende gestapelde megaboerderij. In 2002 hing hij een grid van neonlichten in het bos op. Dit werk Working Hours verlichtte een open plek in het bos gedurende een deel van de dag en nacht. Het toont wederom de tegenstelling tussen onze geordende rationaliteit en de organisch gegroeide natuur.

Hoe zal het werk zich verder ontwikkelen? Blijft Voerman enkel bij de analyse of zal hij ook een blauwdruk voor die andere wereld gaan laten zien? Hiermee samen hangt voor mij de vraag hoe sterk deze serie werken als esthetisch en/of moreel moet worden opgevat? In een recent interview vertelde hij over nieuw werk waar hij mee bezig is. Mogelijk ligt daarin een antwoord op genoemde vragen. Ik ben heel benieuwd!

Rob Voerman, t/m 28 mei 2005

Upstream Gallery , Kromme Waal 11, Amsterdam, wo t/m za 12–18, 1ste zo v/d maand 14–17 en op afspraak

Levendige scènes

Angelique Spaninks

In het midden van de ruimte staat een boom, een kale houten boom, een boom die reikt van vloer tot plafond. Boven en onder waaieren takken en wortels wijduit. Het is daardoor zelfs moeilijk bepalen wat boven en onder is. En wat voor boom is het eigenlijk? Een eik, een treurwilg, een plataan? Ach, de precieze soort doet er weinig toe zolang hij maar van hout is. Maar daar houdt de herkenning dan ook wel mee op. Zo zijn de stam en takken niet rond maar vierkant. En hij is kaal, helemaal kaal, op een enkel scheutje na. Dat geeft dan weer licht en is van metaal, een kronkelend spotje. Trouwens, het hele bos om de houten boom heen is niet wat het lijkt. Alle andere stammen en enkele lianen zijn van tapijt, ook vierkant en grof gestikt. Zitzakken eigenlijk. Voeg er nog wat pure, houten zitmeubelen aan toe en je hebt een bijzonder vervreemdende designtentoonstelling. Staged heet dit volgens de principes van het Eindhovense ontwerpersduo Anthony Kleinepier en TTT Vo. Een spannende enscenering voor het dagelijks leven. Waarin de dingen niet lijken wat ze zijn, of toch op zijn minst enige verwondering oproepen.

Kleinepier en TTT Vo timmeren samen al enige tijd aan de weg, voornamelijk met settings van hun werk in de marge van stijlvolle meubelbeurzen als die in Milaan en Tokio. Daarbij zoeken ze bewust het contrast met de strakke hedendaagse meubelvormgeving. Kleinepier door de naaimachine te gebruiken als zijn schetspotlood en doodgewone vloerbedekking om te vormen tot bizarre props die desondanks functioneel blijken. TTT Vo door haar veelal houten zitelementen geheel ambachtelijk uit en open te werken, waardoor je er niet alleen op kunt zitten maar ze ook een sculpturale waarde krijgen.

Voor beide is zowel het proces als eindresultaat van belang. Het blijven tenslotte ontwerpers. Maar het streven richt zich voorbij het gangbare, voorbij de boom naar het bos en voorbij het meubel naar het interieur. Dat is volgens Kleinepier en TTT Vo het decor waarin wij leven en de inrichting ervan ligt vaak veel te vast. De tv en het bankstel, de tafel en de fauteuil hebben vrijwel overal een vaste plek. Onzin, sterker nog onvrijheid, vinden Kleinepier en TTT Vo. Waarom beschouwen we ons huis niet als een decor, een toneel waarin alle elementen van rol kunnen veranderen? Waarin ieder onderdeel een eigen identiteit heeft en zich daardoor een plekje verwerft in de jungle van ons dagelijks leven. En misschien krijgt onze woonomgeving daardoor weer de sfeer en aantrekkingskracht van de vrije natuur, maar dan om in te wonen. Wie wil er tenslotte niet onder een boom zitten?

En als we daar dan zitten en tot rust gekomen zijn, dan zijn we ook vast bereid om onze zelfzuchtigheid te overwinnen en te streven naar duurzaam geluk. Om te delen. Want in het bewoonde bos van Kleinepier en TTT Vo ben je zelden alleen.

STAGED, Kleinepier en TTT Vo, t/m 22 mei 2005

MU, Witte Dame, Emmasingel 20, Eindhoven, ma t/m vr 10–18 uur, za 11–17 uur, zo 13–17

Rinke Nijburg weet van geen ophouden. Met een gezonde koppigheid werkt hij sinds 1990 aan schilderijen, tekeningen, etsen en verhalen. Liefst aan alles tegelijk, maar altijd geïnspireerd op de grote verhalen van weleer. Dat Nijburg niet wil kiezen tussen schilderen, tekenen en schrijven is in één oogopslag duidelijk, maar zijn overzichtstentoonstelling in Arnhem laat bovenal zien dat dit kan leiden tot een gelaagd oeuvre.

Rinke Nijburg (Lunteren, 1964) tovert eeuwenoude bijbelfiguren schijnbaar nonchalant om tot eigentijdse striphelden die hun verhaal opnieuw vertellen. Naar het evangelie van Nijburg. Dat klinkt zwaar, maar dat is het niet. Simpel is het evenmin. Zo begint zijn beeldverhaal Enigma van de dubbele kleine zeemeermin (2004) bijvoorbeeld als een luchtig sprookje. ‘Er waren eens drie Meisjes. Maria, Magda en Lena. Ze woonden bij hun moeder thuis’. Binnen 16 stripachtige tekeningen vertelt de kunstenaar een verhaal, maar zijn zinnen en beelden zijn gelaagd. Hij verwijst, reflecteert en relativeert in één moeite door. De striptekeningetjes dienen tegelijkertijd als omkadering van een ongebruikelijke bewening van Christus: geen blanke Maria die treurt om haar gestorven zoon, maar drie brunettes die hun soulmate op schoot hebben. Binnen dit ene werk refereert Nijburg aan het christendom, de popmuziek, de gebroeders Grimm en de huidige wereld van discotheken, tattoos en zelfs Max Havelaar. Zijn eigen rol van maker en commentator speelt hij met de bevlogenheid van Don Quichot en de luchtigheid van Lucky Luke.

Nijburg werkte aan de academie en Ateliers in Arnhem (1982–1987; 1990–1991) en aan de Rijksakademie (1993–1994). Tevens won hij verschillende prijzen waaronder de Koninklijke Subsidie voor de Vrije Schilderkunst (1992) en de basisprijs grafiek van de Prix de Rome (1998). Deze overzichtstentoonstelling en het prachtig verzorgde boek dat erbij verscheen, laten er geen misverstand over bestaan: Nijburg werkte sindsdien door als een bezetene. Kleine en grote tekeningen en etsen, geclusterd of apart ingelijst, grote doeken en veel, heel veel verhalen bevolken zijn oeuvre. Voor Nijburg maken zijn werken onvoorwaardelijk deel uit van een groter, kloppend geheel; een kosmologie die bestaat uit ontelbaar veel kleinere verhalen. Hoewel hij de eerste zal zijn om te beamen dat het tegenwoordig ondoenlijk is om nog te geloven in één werkelijkheid of in orde of regelmaat, bewijst hij met zijn oeuvre het tegendeel. De bijbel en de klassieken, het gedachtegoed van filosofen als Nietzsche, maar ook de actualiteit lijkt de kunstenaar moeiteloos aaneen te strijken tot een bedding voor zijn stroom eigenzinnige beeldverhalen en woordspelingen. Door zich steeds opnieuw te verhouden tot dezelfde inspiratiebronnen biedt Nijburg plaats aan grote thema’s als lijden, kwetsbaarheid, twijfel, onmacht, hoop, verlangen en intimiteit. Hij geeft deze abstracte begrippen een verrassend tastbaar aanzien, waardoor het allesbehalve saai of vermoeiend is om zijn talloze etsen, tekeningen en schilderijen te lezen. Voordat het de kans krijgt topzwaar te worden, grijpt Nijburg in met een welhaast kinderlijke onbevangenheid.

Kriebelt hij zijn etsen en tekeningen vaak vol met wetenswaardigheden, zijn forse schilderijen kenmerken zich door heldere voorstellingen die Nijburg opzet in transparante verflagen, zoals Cold Turkey (2001). Vanaf de horizon baant een oranje gloed zich een weg tussen drie telefoonpalen. Een bloot jongetje zit stil in het hart van het doek. Vier witte duiven beletten zijn vertrek, ook al lijkt hij zich nauwelijks te kunnen bewegen. Net zo verlaten als Christus zich voelde op Golgotha, zo alleen op de wereld lijkt dit jongetje te zijn. In de recentere serie Targets plaatst Nijburg zijn hoofdrolspelers onverbloemd als doelwit op ronde panelen. Maria die haar zoon beweent of Sint Sebastiaan als schietschijf. Of lichaamsdelen die als een verzameling relikwieën zijn geordend. De mens is kwetsbaar, lijkt Nijburg te willen belijden. Toch straalt zijn werk vooral vitaliteit uit. Zijn plezier en koortsachtige werktempo gaan hand in hand met een enorme honger naar kennis. Maar Nijburg relativeert de betekenis van wat we menen te weten evengoed. Hij dicht kunst dezelfde vermogens toe als religie, maar met zijn tongue-in-cheek manier van werken bewaart hij een spanning tussen besef en onbevangenheid en tussen ernst en humor. En dat is misschien wel voorbehouden aan de kunst alleen.

PIERCING THE SPIRITS, Schilderijen en werken op papier 1990–2005, Rinke Nijburg, t/m 12 juni 2005

Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Utrechtseweg 87, Arnhem, di t/m vr 10–17, za,zo en feestdagen 11–17

Bij de tentoonstelling verscheen het boek Piercing the Spirits. Met teksten van Rinke Nijburg, Jozef M. Heij, Joke J. Hermsen, Wouter Prins en Mirjam Westen.
ISBN 90-77204-00-8 €39,00

Surtsey op de Zuidas

Mariëtte Maaskant

‘But the very night after November 14 1963, a new island was born’. Hiermee eindigt het verhaal dat deel uitmaakt van tien billboards die onder de projecttitel Landfall in het stedelijke ontwikkelingsgebied Zuidas in Amsterdam staan. De tekst beschrijft hoe Surtsey, het jongste eiland ter wereld, ontstaat uit een onderzeese vulkaanuitbarsting. Landfall is een project van kunstenaars Elodie Hiryczuk en Sjoerd van Oevelen in het kader van Stichting Virtueel Museum Zuidas. Doelstelling van deze stichting (volgens de website) is dat kunst een wezenlijk onderdeel van de ontwikkeling van de Zuidas moet worden, anders gezegd: ‘als je over een paar jaar “Zuidas” roept, dan willen we dat mensen denken aan kunst’. Het streven om de Zuidas cultureel te ontwikkelen is ambitieus opgezet met diverse kunstprojecten. De vraag rijst natuurlijk of de kunst de kritische ruimte zal krijgen om de Zuidas te bezielen of dat de projecten onderhoudende speldenprikjes blijven op de armen van de ontwikkelaars, politici en niet in de laatste plaats van de kunstscene zelf. In ieder geval laten de gepresenteerde projecten zien dat de kunst voor haarzelf een rol weggelegd ziet in het ‘menselijk houden’ van de openbare ruimte.

Het project Vrije Ruimten bijvoorbeeld heeft twaalf kunstenaars uitgenodigd om een half jaar mee te denken over dit gebied in wording. In het minimaal twintig jaar durende transformatieproces van de Zuidas zal Vrije Ruimten de ‘lege gaten’ als tijdelijke atelierruimtes gebruiken om een cultureel netwerk te creëren. Een ander overkoepelend project is Meebouwen, dat kunstenaars vanaf het prille begin van alle grote bouwprojecten bij de Zuidas wil betrekken. Dat heeft geleid tot kunstprojecten als Videoscherm, een 24-uurs podium voor videokunst, manifestaties en documentaires, Monitorenwand van Florian Göttke dat vanuit een (nog onbekende) kantoorlocatie een door bewakingscamera’s opgenomen geënsceneerd liefdesverhaal laat zien, en tot het project Landfall.

Landfall is een Engelse scheepsterm die het moment omschrijft wanneer land in zicht komt. In dit geval het eiland Surtsey dat, geografisch gepositioneerd op W20.3°/N63.4°, met zijn oppervlak dezelfde dimensies heeft als de Zuidas. Het eiland is al veertig jaar alleen toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek, maar de kunstenaars hebben permissie gekregen om deel te nemen aan een expeditie om het eiland te kunnen fotograferen. Dit levert vele panoramafoto’s op van vulkanische landschappen, zwarte gestolde lavavelden met gifgroene mossen, kraters en heuvels. Aan de horizon steevast de zee, blauwe lucht of de kust van IJsland. Maar waarom hebben de kunstenaars dit eiland gekozen? Er zijn wel meer landschappelijke locaties te verzinnen die de omvang van de Zuidas hebben. En waarom de contour van Surtsey projecteren en reconstrueren door een serie panorama’s op dezelfde geografische locaties door het gebied te verspreiden? Volgens de kunstenaars verbeeldt Landfall het sterke contrast tussen land dat onverwacht en met veel geweld door de aarde is opgestuwd en de gecontroleerde maakbaarheid van huidige stedelijke gebieden zoals de Zuidas.

De foto’s van Surtsey zijn het beste te zien op enige afstand. Bij het Minervaplantsoen, met de eilandcoördinaten W20°36’23”/ N63°18’25”, zie je het oostelijke deel van het eiland waarvan de landpunt langzaam in het water verdwijnt, met rechts een heuvel begroeid met strepen groene mos. Door de afstand torenen in hetzelfde blikveld de WTC kantoorgebouwen hoog boven je uit. Bij parkeerterrein Zuidwende op W20°35’47”/N63°18’19” is een panorama te zien van gelaagd bruin gesteente voor een leeg weiland waar vermoedelijk bouwactiviteit gepland staat. Ook de andere foto’s laten een beeld zien van een vulkanisch eiland in ruste, waar mossen groeien, plantsoorten ontstaan en vogels een broedplek vinden. Het contrast dat de kunstenaars bedoelen zit eigenlijk niet zozeer in de foto’s, maar in het ooggetuigenverslag op de achterzijde van de billboards. Juist dit verhaal prikkelt de verbeelding over de opstuwende krachten van de aarde en leest als een metafoor voor de toekomstige ‘erupties’ van staal, beton en glas. ‘Op die bewuste dag van 14 november zien de mannen op de vissersboot Isleifur II om de paar uur erupties die eerst klein zijn, daarna steeds hoger worden en uiteindelijk tot een hoogte van 4000m gaan. Ze begrijpen eerst niet wat ze zien. Waarom stinkt het zo? Het lijkt in de verte wel alsof er een schip in brand staat. De vulkanische erupties gaan gepaard met zwavelgeur, asrook en enorme explosies door het contact van zeewater met vloeibare lava en het zal uiteindelijk vier jaar duren voordat het eiland zich stabiliseert’.

Veel mensen zullen toevalligerwijs langs enkele foto’s van Surtsey lopen, terwijl de kracht van Landfall juist zit in de rondgang langs alle panorama’s. Door de letterlijke verplaatsing in tijd krijg je het gevoel dit ontoegankelijke eiland toch bezocht te hebben. Daarnaast leer je de Zuidas kennen, een gebied dat naast prestigieuze kantoorgebouwen ook woonwijken, sportvelden, diverse scholen, een ziekenhuis en een universiteit herbergt. Maar hoe zal de cultuur zich verder op de Zuidas ontwikkelen? Om in de metafoor van Surtsey te blijven: geologen hebben zich met verbazing verwonderd over de snelheid van enkele maanden waarmee de natuur het eiland omtoverde tot een gevarieerd landschap. En het ecosysteem verrijkt zich nog steeds met nieuwe planten en insecten. Wellicht biedt de Zuidas een zelfde voedingsbodem.

LANDFALL, Elodie Hiryczuk/Sjoerd van Oevelen, t/m mei 2006

Virtueel Museum Zuidas

Stel je een enorme industriële hal voor – ooit gebruikt om schepen in te bouwen – gevuld met nieuwe media, geluid, fotografie, installaties, interventies, mode, cyberarchitectuur, video. In 2003 was dit een feit en komende zomer van 10 tot en met 25 juni opnieuw. Kunstenaar en curator Patricia de Ruijter maakt een vervolg op het succesvolle Test-Portal 2003.

Test-Portal gaat over ruimte. De vorige editie verenigde 25 internationale kunstenaars die eilanden creëerden met hun eigen sfeer, hun eigen geluid. De keuze ging uit naar sterke persoonlijkheden, met roots in de underground, drijvende krachten achter kunstenaarsinitiatieven en andere plekken, gewend om ‘ad hoc’ te improviseren en acties aan te gaan. Zij zorgden ervoor, mede door hun aanwezigheid, dat Test-Portal 2003 een dynamisch avontuur werd, waar het samengaan van tegendelen een feit was: strak en ruig, rauw en digitaal, klassiek en futuristisch.

Patricia de Ruijter is geïnteresseerd in de plek die je als kunstenaar en als mens kunt innemen in de maatschappij. Zij wil ervoor waken in tijden van onbegrip en heftigheid te verworden tot een verzuurde cynicus of angsthaas. Om dit te voorkomen moet je actief plaatsbepalen, ruimte bieden aan tegenstellingen in onze maatschappij en toegeven dat falen ook een optie is. Fantasie, het scheppen van eigen werelden, is wezenlijk voor het creëren van ruimte voor ontmoeting en dialoog. Zij heeft een romantisch verlangen om te bewijzen dat het mogelijk is om met elkaar tot vruchtbare samenwerkingen te komen. De Ruijter probeert in haar Test-Portals randvoorwaarden te scheppen om dit verlangen te verwezenlijken. De intuïtieve werkwijze die ze volgt, heeft het gevaar in zich dat ze soms ‘misgokt’, dat bepaald werk niet uitdrukt wat het zou kunnen zijn. So what! Het gaat om de poging, het doen, zonder dat is er voor haar geen leven, geen kunst!

In 2003 resulteerde dat in een sfeer van eilanden in de nacht, in 2005 staat de transparante stad, het urbane in de magie van de nacht centraal. Test-Portal 2005 kijkt ver over haar horizonten. Ontmoetingen met ‘anderen’ doen De Ruijter beseffen dat waar je logischerwijs in gelooft of naar verlangt ook al bewezen wordt. Hierbij denkt ze bijvoorbeeld aan het vanzelfsprekend samengaan van poëzie en politiek in de programmering van de nomadische videokaravaan van Abdelaziz en Adellatif Benfaidoul; zij presenteren Arabische videokunstenaars. Maar ook aan Benton C-Bainbridge (NY) en zijn Synaesthesiologists die beeld en geluid laten samenvloeien tot visuele muziek, de werkwijze van het Belgische collectief Lab[AU] of de Japanse Urban Grooves van Hoppy Kamiyama. Zij bevestigen De Ruijter, maar geven ook kritisch commentaar op haar eigen ‘vooroordelen’. Met hen gaat ze de dialoog aan, geen discussie.

Om er in deze editie voor te zorgen dat de samenwerking – een daad – die van iedere kunstenaar wordt verwacht, te begeleiden en tot een hoogtepunt te maken, zijn er een aantal spelregels opgesteld. Zo moet iedereen zich in de eerste week presenteren; mag er in geval van samenwerking tussen gesprek en gezamenlijk daad niet meer dan 48 uur zitten en wordt alles goed gedocumenteerd omdat het proces minstens zo belangrijk is. Op deze manier worden eerder genoemde randvoorwaarden om tot een optimaal samenspel te komen – van deelnemers onderling, deelnemers en bezoekers – actief gestimuleerd. Test-Portal 2005 biedt AdemRuimte in benauwde tijden!

ADEMRUIMTE, TEST-PORTAL 2005, international now-art event, 10 t/m 25 juni 2005

Docklands NDSM-werf, Amsterdam Noord

Fashion Statement

Barbara Lodde

Mijn dure Prada highheels (met ronde neus) zijn volledig geruïneerd. Ik ben echt kapot van de hausse aan openingenfeestjes van de afgelopen twee weken. De dubbelklapper was de vrijwel gelijktijdige opening van twee grote tentoonstellingen in Amsterdam en Rotterdam. Eerst was het bal in Rotterdam, waar de laatste aflevering van Die Regierung van komend Dokumenta-directeur Buergel opende in Witte de With. De volgende dag was het feesten in het Stedelijk.

Amsterdam en Rotterdam lijken wel in een Ajax-Feijenoord-achtige kunststrijd verwikkeld: een paar maanden terug was in Rotterdam een re-enactment tentoonstelling en in SMCS een hele re-enactment performanceavond. En nu weer tegelijkertijd twee grote tentoonstellingen over hetzelfde onderwerp: Witte de With heeft een tentoonstelling over Politiek, en Amsterdam heeft het over Populism. Tegelijkertijd een switch van performance naar politiek, tegelijkertijd twee omvangrijke presentaties van grote namen in de kunst over het politieke domein, over macht, identiteit, populisme. Heb ik iets gemist? Politiek is hot en performance is not? Had ik net een goeie quote over re-enactment uit mijn hoofd geleerd – moet ik opeens over normen en waarden beginnen.

Vertwijfeld sluit ik me aan bij een rondleiding van Buergel in Witte de With. “Be what you want but stay where you are”, zegt hij. En dat doe ik, waarop ik de gehele rondleiding mis, maar gelukkig wel in het blikveld kom van de binnenstappende hoofdredactrice van Metropolis M, Domeniek Ruyters. Zij is net zo lang als ik, en dat schept wat mij betreft een band. Ik kijk haar recht in de ogen en zeg: “Ik word gek van uw blad. Dat wisselt veel te snel van codewoord. Als Metropolis beweert dat Local hot is, zie je er opeens twee maanden later overal tentoonstellingen over. Ik hou het gewoon niet bij. Kunt u mij niet alvast het volgende hippe woord verklappen, dan kom ik tenminste niet zo stom over op openingen.” Domeniek schudt meewarig haar hoofd met lange rode lokken en zegt: “De kunst wisselt tegenwoordig net zo snel van onderwerp als de mode bij H&M, waar zo te zien jouw miezerige vestje vandaan komt. Neem gewoon een abonnement en volg mij op de voet; ik ben nu eenmaal de Lidewij Edelkoort van de kunst, een echte trendforecaster”.

Dit schiet niet op. Gelukkig heb ik die avond het Populism-feestje in Amsterdam, en daar staat Saskia Bos, de koningin der curatoren, die inmiddels hele bossen nieuwe curatoren heeft opgeleid. Mevrouw Bos, zegt u mij nou eens, waar moet de curator van de toekomst het over hebben? Ze kijkt me peinzend aan en zegt, “Ach Barbara, nu ik zo naar jouw jonge gezichtje kijk, valt me één woord in: sabbatical. Ik heb genoeg van het kleine Nederlandse kringetje. Ga jij je maar eens als Young Generation bewijzen.” Verbluft laat ze me achter. Saskia Bos uit De Appel jagen is nu ook weer niet de bedoeling. Maar wacht eens, wat had ze eigenlijk in haar hand? Toch niet Metropolis? Waar gaat dat nieuwe nummer over? Young, Jeugd? Jong? Heb ik weer een buzzword gemist?

Drie studenten van de tweede fase Academie St. Joost uit Breda hebben gezamenlijk een expositie ingericht in Kunsthuis De Permanente in Groningen. Jonge kunstenaars en de vraag die daarbij altijd opduikt: hoe pak je die aan. ‘De fluwelen handschoen past de zachte heelmeester’ moet ongeveer de sfeer zijn op de academies waar Numan, Sleeuwits en Boermans in een eerder stadium zijn afgestudeerd. Aan die indruk kun je je niet onttrekken als je de foto’s en de video ziet. Technisch (afdrukken; beeldkaders; videomontage) ziet het er allemaal vakkundig uit, maar het blijft zo hangen in weinig zeggende particuliere ideetjes die doen denken aan de fameuze brievenrubriek ‘Achterwerk’ die al 25 jaar op de achterkant van de VPRO-Gids wordt afgedrukt.
Het is allemaal niet lelijk wat er is opgehangen. Daar begint ook het probleem dat aan al deze kunstwerken kleeft: het kiest niet. Niet voor esthetiek maar ook niet voor de betekenis die alle drie kunstenaars in het werk zien. Dit is kunst die zonder een keuze te maken voor de middelmaat kiest.
Zo toont Pieter Numan een aantal grote foto’s van restplekken in een stedelijke omgeving. Een verlaten perron, een paadje door een park, een bruggetje in een parkachtige omgeving en nog enkele werken, keurig belicht door lantaarnpalen (en ik vermoed met wat extra belichting). Zonder nadere informatie zou je zeggen ‘romantische plaatjes van nachtelijke taferelen’ zonder menselijke aanwezigheid. Fraaie kleuren en geen cameraposities of kadreringen waar je door geprikkeld wordt. Het is dan ook tamelijk onthutsend, om niet te zeggen larmoyant, in de begeleidende tekst te lezen dat het hier gaat om metaforen voor Numans gevoelens en dat hij de beschouwer wil confronteren met emoties als angst, onzekerheid en eenzaamheid “die ik in het verleden heb ervaren”. Misschien ligt in die laatste toevoeging wel het probleem. Numan ervaart het niet meer en blijkt niet in staat om met zijn werk de gememoreerde gemoedstoestanden op te roepen. Hij verliest zichzelf in pogingen tot het produceren van mooie foto’s met overgewaardeerde kleuren die vooral uitnodigen tot een rustgevende nachtwandeling.
Marleen Sleeuwits slaagt iets beter in haar opzet om de kunstmatige vormgeving in de (stedelijke) decors van haar foto’s te laten samengaan met het afschrikwekkende en claustrofobische. Dat laatste is te bespeuren zoals op bijgaande foto van een man achter een raam in een stalen bedrijfshal. Zij ontkracht de mogelijke beklemming echter door te frivool met Photoshop elementen aan foto’s toe te voegen, waardoor de afbeeldingen iets karikaturaals krijgen. Bovenal legt ze de nadruk op de esthetische voorkeur die ze heeft voor het strakke in- en exterieur, de strakke vormgeving zodat het ongemakkelijke verdwijnt. En ook zij haalt een ietwat merkwaardige tour de force uit in haar tekst door de drang van de mens om alles te plannen (met onderscheidene onderwerpen als genetische manipulatie en het aanleggen van vliegvelden in zee) te koppelen aan vormgeving en een verbeterde versie van de realiteit. Dat lijkt op het zoeken van verbanden tussen appels en peren (het is fruit) en weinig doordacht zeker als je jezelf niet weet te ontworstelen aan datgene wat als verwijt in de richting van de ontwerper wordt geslingerd: gevangen in zijn eigen belevingswereld.
De zes naakte jonge vrouwen die langere en kortere tijd te zien zijn in de video Untitled (pakweg 4 minuten) van Ine Boermans (eerder te zien op de Kunstvlaai 2004) hebben niet geleid tot ongemakkelijk kijken bij deze man. Ik kan niet beoordelen of een vrouw opgelucht zal zien dat deze zes jongedames lichamelijk imperfecties hebben. Het lijkt me sterk dat daar een videokunstwerk voor nodig is. Als er iets is waar vrouwen (ook gekleed) veel mee bezig zijn is dat het beoordelen van (de imperfecties van) andere vrouwen. (Toeval dat Desperate Housewives tijdens het schrijven dezes voor het eerst op de Nederlandse televisie was te zien). Voor ongemak zou een langere tijdsduur uitkomst hebben kunnen bieden en dat is een aspect dat juist in video benut kan worden. En toch levensgroot van top tot teen beamen zoals dat in mijn herinnering op de Kunstvlaai het geval was. In De Permanente zijn de dames te groot voor de monitor en te klein voor de beamer.
De associatie met Achterwerk is te traceren. Wie die rubriek jarenlang leest stuit voortdurend op jonge kinderen die vol puberteitsdrift met dezelfde visies naar de wereld kijken, dezelfde oplossingen bieden en daaruit de conclusie trekken dat ze hoogst oorspronkelijk van geest zijn. Dat kan leiden tot de conclusie dat ‘alles al is gedaan’ (en dat de ontwikkeling tot stilstand is gekomen) of dat er nog heel wat na te denken valt om platgetreden paden te verlaten en de waarlijk enge plekken van de scheppende geest binnen te dringen, dat in werk naar voren te laten komen en adequaat te beschrijven. Een schone taak voor de Academie St. Joost.

Fotografie en video van Pieter Numan, Marleen Sleeuwits en Ine Boermans, t/m 2 april 2005, di t/m za 13–17

Kunsthuis De Permanente, Kreupelstraat 12, Groningen

EEN BEWONDERENSWAARDIG INITIATIEF

Annemiek van der Bruggen

“Tijd voor lef en een nieuwe input” is de slogan waarmee Expodium zijn vernieuwde instelling op de nieuwe locatie aan de Lange Nieuwstraat te Utrecht kenbaar maakt. Het verraadt een zekere scepsis ten aanzien van het Utrechtse kunstklimaat. Schijnbaar is dat ingeslapen, braaf en gemoedelijk en is het hoog tijd voor actie.

Met een tekort aan woningen, atelierruimte en een gebrek aan instellingen waar jonge kunst wordt getoond, is Utrecht voor een startende kunstenaar niet bepaald de favoriete plek om zich te vestigen. Daarnaast is het ‘gat’ tussen de kunstacademie en het kleine aantal galeries voor hedendaagse kunst in de stad te groot. Expodium, dat vijf jaar geleden door zes beginnende kunstenaars werd opgericht, trachtte dit op te vullen door werk van pas afgestudeerden te tonen in een bescheiden locatie op het Ledig Erf. Sinds anderhalf jaar zwaaien Maaike Gouwenberg en Bart Witte de scepter en veranderden langzaamaan de ideeën over de instelling, die passief wachtte op portfolio’s en bezoekers. Expodium moet een platform worden voor jonge mensen die zich bezighouden met kunst in de breedste zin van het woord. Het is gevestigd in Utrecht maar oriënteert zich op heel Nederland. Getoond werk moet zich bevinden op het scherpst van de snede; de makers moeten lef hebben.

Genoemde criteria vertalen zich in de openingsexpositie Utrecht Uploaded door bijvoorbeeld de video RGB (rood groen blauw) van Bas van Koolwijk en Cristian Toonk. Door het beeld terug te brengen tot een flikkering die overloopt in de drie basiskleuren waaruit een videobeeld bestaat, wordt dit medium tot de grond uitgediept. Het beeld is door het felle licht alles overheersend. Tezamen met het irritante gezoem dat het werk begeleidt, wordt het de toeschouwer onmogelijk gemaakt zich op een ander kunstwerk te concentreren. Hoewel het werk slechts drie minuten duurt lijkt dit een eeuwigheid. De meeste indruk maakt Marcel van den Berg met Doin’the Linndie hop. De ‘schiethouding’ die Linndie England aannam op de foto’s waarmee de martelingen in de Irakese gevangenis aan het licht kwamen wordt op twaalf op de muur bevestigde fotokopieën door verschillende mensen herhaald. Van den Berg ontdekte de beelden op een Amerikaanse website waarin mensen gevraagd wordt een slachtoffer te kiezen dat zij graag ‘gelinndied’ zien en de daarop volgende uitvoering vast te leggen. De overvloed aan inzendingen bewijst Amerika’s schijnheiligheid ten aanzien van het schandaal. Van den Berg versterkt dit nog door video’s waarop naast verhalen van slachtoffers, Amerikaanse onderzoekers getoond worden die hun afschuw uiten over de praktijken in de gevangenis.

“2005 is vooral een zoekjaar” aldus Gouwenberg die samen met Witte zo’n beetje alles aanpakt en overal voor openstaat om de ambities waar te maken. Zo worden er presentaties gegeven op diverse kunstacademies om de naamsbekendheid te vergroten; wordt er aandacht besteed aan theater door per tentoonstelling twee events te organiseren; en worden conservatoriumstudenten betrokken door hen op openingen te laten spelen. Naast een breed podium verlangt Expodium ernaar een broedplek voor nieuwe ideeën en samenwerking te zijn. Hier moet ‘De Pitch’ toe leiden, een soort hangen ontmoetingsplek die in één van de vijf zalen is ingericht en waar gebrainstormd kan worden. Bezoekers kunnen hier ideeën opdoen maar ze ook voorleggen, vragen of ze een film mogen vertonen of over hun werk komen praten. “Niet dat het nou de bedoeling is dat iedereen hier al zijn schilderijtjes komt bespreken, we blijven wel kritisch”.

Al met al zijn de paar weken dat Expodium in de nieuwe formule draait te kort om te zien of het Utrecht daadwerkelijk de input geeft die het pretendeert. Feit is dat de stad het kan gebruiken; het ‘bruist’ simpelweg niet op beeldende-kunstvlak. Daarmee is niet alleen het initiatief bewonderenswaardig maar ook de bevlogenheid waarmee het wordt aangepakt. De locatie kan echter problemen veroorzaken. Zo moet de instelling binnen afzienbare tijd zijn ruimte in het voormalig gerechtshof weer opgeven en wordt koortsachtig gezocht naar iets nieuws. “We wisten het van te voren, toch zijn we verhuisd omdat we groter wilden, bovendien hoefden we hier alleen maar te witten.” Dit betekent overigens niet dat de ruimte er, op wat vieze muren na, spik en span uitziet. In het al jaren leegstaande gebouw ontbreken deuren, vloeren en plafonds; de vensterbanken zijn uit de ramen gerukt.

Dat de ruimte zodoende oogt als een shabby pand is op zich niet erg, dat past wel bij kunst met lef. Het is echter niet nodig dat de kunst er dan ook maar uit moet zien alsof het uit de vuilcontainer is geplukt. Van den Bergs werk heeft een sterke impact. De uitvoering in fotokopieën, plakband en tape, die de platheid van Amerika en zijn reactie op de gebeurtenissen moet uitdrukken, ondermijnt zelfs de kracht van het beeld. Desondanks voert politiek engagement de boventoon in Utrecht Uploaded: een Amerikaanse vlag waarin de sterren zijn vervangen door hakenkruizen maakt nu eenmaal meer indruk dan een bedorven moorkop geplaatst op vogelzand. Paradocs, de volgende expositie, moet bewijzen dat de scherpe kunst die Expodium wil tonen niet alleen voortkomt uit het gebruik van heftige onderwerpen. Zo ligt de nadruk in het werk van de vier daarin exposerende kunstenaars op een verhalend karakter, geïnspireerd door het dagelijks leven.

UTRECHT UPLOADED
Marcel van den Berg, Bas van Koolwijk, Anne Schiffer, Christian Toonk, Henk de Vries, Ivo van Werkhoven, Esther Willering
t/m 13 maart 2005

PARADOCS
Bojan Babic, Malgosia Briefjes, Zhana Ivanova, Igor Sevcuk
24 maart t/m 24 april 2005

Expodium, Korte Nieuwstraat 14, Utrecht, wo t/m zo 13–18

Mijn zusje had eens een pop met haar dat volgens de reclame echt kon groeien. Aangezien mijn zus ervoor terugschrok om dit gegeven ook proefondervindelijk vast te stellen, heb ik mij daar toen maar aan gewaagd. Met de beste bedoelingen, dat spreekt. Fris en netjes voor de zomer. Lekker kort bovenop. Nek en oren vrij. Het resultaat noopte mij mijn uitdagingen voortaan op andere terreinen te zoeken, maar toch voelde ik even weer die oude aanvechting bij het zien van de stoel Poodle van vormgeefster Miriam van de Lubbe. Deze is er in twee uitvoeringen, met een langharig pelsje of getrimd op de welbekende manier die doet vermoeden dat de tuinman van Versailles eertijds bij het terugsnoeien van de buxushaagjes ook de zonnekoninklijke hond maar meteen even van zijn overtollige vacht heeft verlost.
Barok is hot, in vormgevingsland. Denk aan de radiator van Joris Laarmans, zijn afstudeerproject aan de Eindhovense Design Academy waarmee hij alle aandacht op zich wist te vestigen. Denk aan de vele varianten op de kroonluchter die de revue zijn gepasseerd, zoals van Jurgen Bey of Tord Boontje, werk dat overigens niet is opgenomen in de tentoonstelling. Maarten Baas bewerkte zijn meubels met een vlammenwerper en bestreek ze daarna met heldere epoxyhars. Nog grotesker zijn de wanstaltige, in massief brons gegoten fauteuils van Studio Job, waarvan de aluminium uitvoering hét succesnummer was van de laatste Salone del Mobile in Milaan.
Maar ook Modernisme is in in vormgevingsland, als dat althans een valide benaming is voor de heldere belijning van de Crosslight van MNO, de kubusvormige kasten in hoogglanzend kunststof van Marcel Wanders of de verrassend nuchtere vormen van een stoeltje van Joep van Lieshout. Het blijft echter lichtvoetig, zoals Sexy Relaxy van Richard Hutten, een stoel die tot wijdbeens zitten uitnodigt. Functionalisme hoeft gelukkig niet steevast te leiden tot een stijltje dat voortborduurt op de Nieuwe Zakelijkheid, zoals blijkt uit de (Non)Electrical Collection van Jacob de Baan. In het Stedelijk is van hem een lamp te zien die kaarslicht optimaliseert door slim gebruik te maken van reflecterende verf aan de binnenkant van een lampenkapje. Functioneel is ook het hergebruik van materiaal in de prachtige tafel van resthout door Piet Hein Eek, de vloerpanelen en de zelfbouwkeuken van Maxime Ansiau. Het adagium ‘Form follows function’ wordt zelfs hilarisch met betrekking tot Frank Tjepkema’s Do Break. Een latex binnenvorm houdt de scherven van deze vaas bij elkaar, nadat de koper hem doelbewust gebroken heeft.
In vormgevingsland zijn er ongetwijfeld nog andere trends dan Barok, Modernisme of een hybride vorm van die twee. “Uit Nest kan worden geconcludeerd, dat er in Nederland momenteel geen leidende stijl of stroming in de vormgeving heerst, maar dat er op velerlei gebied en in verschillende sferen goede ontwerpen worden gemaakt, waardoor een rijkgeschakeerd beeld bestaat”, staat er in het persbericht. Het zal voor de jury van de Gemeentelijke Kunstaankopen 2004 niet eenvoudig zijn geweest om een representatieve keuze te maken. Ook ontwerpers buiten Amsterdam konden ditmaal inzenden. Bovendien lag niet eerder de nadruk op (industriële) productvormgeving, na eerdere aandacht voor toegepaste kunstvormen als edelsmeden en textiel. Het Stedelijk had op dat gebied, zo blijkt ook uit de selectie van minder recente objecten, een achterstandje weg te werken. Bij de afweging zullen dan ook bij elke inzending wisselende criteria gegolden hebben.
Toch had de tentoonstelling wat meer duiding kunnen gebruiken. Er mag dan geen gemeenschappelijke stijl zijn, er lijkt wel sprake te zijn van een gedeelde, licht ironische mentaliteit en een vergelijkbare ontwerpsituatie: bij gebrek aan een grootschalige industriële infrastructuur zijn Nederlandse vormgevers allen zelfproducerend. De noemer For Real (Kunstaankopen 1999) bleek ook veel te kunnen omvatten, maar maakte wel een nieuwe generatie kunstenaars zichtbaar. Nu zit het met de zichtbaarheid van (jong) design wel goed, het is ook buiten het museum alomtegenwoordig. Jammer is vooral dat Nest als tentoonstelling zo neutraal is dat het momentum onbenut blijft. Het was goed geweest als de selectiecriteria van de jury, die gezien de vele inzendingen streng moest zijn, waren geëxpliciteerd. Zodat de bezoeker al voorvoelen kan wie er zal worden aangekocht, en wie bedeeld wordt met de poedelprijs.

NEST. ONTWERPEN VOOR HET INTERIEUR
Voorstel tot de Gemeentelijke Kunstaankopen 2004
t/m 15 mei 2005

Stedelijk Museum Amsterdam, PostCS, Oosterdokskade 5, Amsterdam, dag 10–18, do 10–21

PARADISE GIRLS

Martijn Verhoeven

Soms gebeurt het opeens. In de bioscoop, normaal toch het domein voor blockbusters als Bridget Jones, Hitch en Shall we dance?, draait een film zo fraai en scherp geslepen als een klein diamantje. Zo’n film is Paradise Girls namelijk. Regisseur Fow Pyng Hu laat drie jonge Aziatische vrouwen op drie verschillende plekken op de wereld worstelen met het paradijs, om er vervolgens aan te kunnen ontsnappen. Het begrip paradijs heeft bij Pyng echter veel verschillende betekenissen. Wat wij denken dat het paradijs is, is vaak het verloren paradijs.
Paradise Girls is opgebouwd als drieluik dat ons van Amsterdam via Ekelen naar Hongkong brengt. Drie leeftijdsgenoten zijn vriendinnetje, dochter of zelfs al moeder. De meisjes van twintig zijn het allemaal: liefje en nog puber tegelijk en ze hebben inmiddels een leeftijd bereikt waarop ze moeten leren verantwoordelijkheid te dragen. Er zijn geen moeders in deze film: de meisjes zijn paradijselijk verweesd en onbeschreven en moeten zichzelf leren kennen in relatie tot de mannen in hun leven: stereotype mannen, vermomd als lompe vriendjes, besluiteloze vaders, profiteurs of onschuldige kinderen. Het verhaal zit eigenlijk helemaal niet zozeer in wat de meisjes meemaken – dat is vrij triviaal – maar meer in wat zij bewerkstelligen: doordat zij ieder op een beslissend moment het roer in handen nemen, redden ze niet alleen zichzelf maar ook hun omgeving. Aan het eind belanden we in Thailand waar de drie meisjes op een droomachtig strand vluchtig met elkaar in contact komen en ook weer uit elkaars zicht zullen verdwijnen.
Vijf jaar na zijn wonderschoon debuut Jacky, over een Chinese railtender bij de Nederlandse Spoorwegen, heeft Pyng Hu met Paradise Girls een complexe en tegelijkertijd subtiel humoristische film gemaakt. De gevoeligheid voor culturele verschillen lijkt in zijn botten te zitten en speelt hij op diverse niveaus uit: tegenover de banaliteit van dronken discogangers in de Hollandse frietkraam staat de mysterieuze schaduwwereld van Chinese restaurants die na sluitingstijd veranderen in karaokebars. En tegenover een ongeïnteresseerde Hollandse jongen staat zijn springerige enthousiaste Japanse vriendinnetje die voor alles in is. De terloopse schoonheid van het camerawerk heeft in de film een bijzondere functie: hierdoor maakt Pyng Hu de pijn van het leven en het loslaten ervan met een mooie combinatie van milde spot en heilige ernst op een bijzondere manier voelbaar. En we weten: het paradijs houdt zich schuil ergens tussen die beelden, tussen voelen en doen, voorafgaand aan drama en handeling.

PARADISE GIRLS, regie Fow Pyng Hu, met Eveline Wu, Kei Katayama e.a.

in 7 bioscopen (vanaf 3 maart 2005)