James Beckett

Vinken en Van Kampen, Marie Snauwaert

Geluid is een middel waarmee de wereld zich laat kennen. Vandaar dat James Beckett het gebruikt om zijn werk mee te maken. Maar daarom wil hij nog geen geluidskunstenaar genoemd worden, zoals vaak gebeurt als gevolg van enkele van zijn succesvolle projecten. Geluid is voor hem een portaal, een ingrediënt, een kiem van verhalen en een handvat voor de overdracht van geschiedenissen. Maar andere menselijke communicatiemiddelen en -vormen zijn voor hem ook belangrijk. Biografieën, theorieën, archieven, objecten, foto’s en video’s, Beckett vertelt met álles wat beschikbaar is over de wereld: over mensen en de dingen, hun geboorte en bestaan, hun verdwijnen en vóórtbestaan. Hij vindt de status van geluid in onze tijd exemplarisch en het is dan ook, meer dan een medium, ook ‘onderwerp’. Geluid is alom, maar steeds weer vervlogen. Het representeert daarmee de reliateitin- flux op een manier waardoor Beckett er vooral van gecharmeerd is. Dit vertaalt zich in een jongensachtige fascinatie en een ongerept soort onderzoekende methode. Als de wetenschap zich bezighoudt met al dat waar de wereld van gemaakt is, dan is geluid nog een terra incognita. Hij haalt graag de epische tijden van grote uitvindingen terug naar de onze, met haar eigen wedloop van vernieuwing. De nieuwsgierigheid, het buitenissige, systeembouwende, kortom: de creativiteit verbindt een kunstenaar als Beckett met de vroegwetenschappelijke uitvinders – óók pioniers tegen de keer.

Hij graaft naar de wortels van objecten en begrippen en bevrijdt daaruit de poëzie. Hij vraagt aandacht voor de bron van wat ons materieel in de schoot geworpen is, voor de liefde en verwondering en vooral voor de daadkracht van het vrije denken. Tussen de regels werkend is hij eigenwijs in deze op rendement georiënteerde tijd. Hij geniet van ‘toeval’, ‘geluk’ of ‘tragiek’ en verbaast zich over het gevolg, is tongue in cheeck behept met absurdisme en meewarig over stommiteiten uit winstbejag. Hij schudt het hoofd over verval en vergetelheid als lot, maar doet dat nog meer over de mensen die de onafwendbaarheid daarvan niet zien. Zelf gaat hij door en door als een goudzoeker, romantisch gelovend dat een kern van de zaak kan opduiken uit de chaos van de beleving van de wereld.

Een voorbeeld is ‘a history in sound of the man to first synthesize a colour’, Perkin to BASF (2005). Een multimediaal project waarvan je op zijn website een goede indruk kunt krijgen. Perkin was een Britse chemicus die in 1856 mauveïne, de eerste synthetische kleurstof, wist te maken. De chemische wetenschap was zich, net als heel wat andere disciplines, nog aan het ontworstelen aan een kabbalistisch en occult imago. De focus lag dan weliswaar niet meer op de steen der wijzen, maar die mentaliteit en andere geloofszaken waren nog wel van belang voor de drijfveer om in een reageerbuis de wereld opnieuw samen te willen stellen. Tegelijk was Europa in de greep van de industrialisatie en de uitvinding van Perkin was aanleiding voor grote opwinding toen de toepasbaarheid in de textielindustrie duidelijk werd. Beckett vertelt de geschiedenis van Perkin en zijn uitvinding in droge feitelijke bewoordingen, geïllustreerd en gelardeerd met encyclopedische feiten en weetjes. Het gaat over de oude tradities en drijfveren om stoffen te kleuren, maar ook over wereldtentoonstellingen en toepassingen in de chemische industrie en de medische wetenschap.

Beckett componeert met informatie. Je leest: ‘The patent for the synthesis was filed a day before Perkin by the German chemical company BASF, under suspicious and frustrating circumstances’. Maar vervolgens kom je niet veel meer te weten over die verdenkingen en frustraties. Wel dat Perkin rijk werd van zijn uitvindingen, dat Groot-Brittannië zich hals over kop in de chemische industrie stortte, dat het land verkleurde van de vervuilingen en Duitsland al vóór de eerste wereldoorlog werelddominantie in de synthetische kleurverven wist te verkrijgen. De crux van het werk bestaat uit vijf BASF-cassettebandjes met geluiden die Beckett opnam op enkele locaties die in het leven van Perkin een belangrijke rol speelden. Het ziekenhuis waar hij werd geboren, zijn school, zijn eerste fabriek, de pub waar hij altijd lunch had en zijn graf. Echo’s van nu klinken (als mp3’s op de site) en maken gezamenlijk met de tekst en de beelden een palet om een gebeurtenis die de wereld veranderde in onze verbeelding te brengen. Het doet een leven verschijnen en wekt daarmee een gevoel van presence van een historisch feit.

Op de website werkt dit al, maar Beckett kiest er liever voor om Perkin to BASF in een ruimte te tonen. De cassettes zijn temidden van informatieborden en vitrines dan weer objecten. Ze dragen gegevens op een magneetband verpakt in hard plastic met het logo van de Duitse chemiegigant. Beckett maakt vaak werk dat de expositie of het museale als installatievorm gebruikt. Tijdens zijn verblijf aan de Rijksacademie leefde (werkte) hij temidden van een uitstalling van ‘dingen’ die op de een of andere wijze van hun levenloze staat of eenduidige functionaliteit ontdaan leken. Lege parfumflessen rommelden door de ruimte, een boekenplank was onbereikbaar hoog aan de wand geschroefd, een wasbak kantelde plots en uit vele luidsprekers her en der verspreid klonken geluiden die de dingen maken. Je kon de puls horen van een oude lamp die al lang geen licht meer uit kon zenden, maar dús nog wel een zoem van leven voortbrengt als je hem aansluit op elektriciteit.

In 2003 won Beckett de Prix de Rome voor ‘kunst en de openbare ruimte’ met A Partial Museum of Noise. In een opstelling volgens de beste traditie gebaseerd op ervaren plus informeren (om te ‘verheffen’, zoals dat in de negentiende eeuw zonder veel omhaal werd genoemd), toonde Beckett allerlei voorbeelden van onze omgang met geluid. Een rode draad is de historische neiging om geluid te reduceren. Om de bewustwording daarvan te versterken toont hij flagrante uitzonderingen zoals zeer irritante Chinezen in Peking die live en luid versterkt door megafonen op straat over ‘dingen’ allerlei reclameboodschappen gillen (in zekere zin een analogie van zijn eigen bovengenoemde luidsprekeropstelling). Hij toont dat het om niet collectief gek te worden wel terecht en noodzakelijk is om geluid in de openbare ruimte te beheren. Langs de wegen staan geluidsschermen, er is dubbel glas, slimme bestrating en regelgeving voor ‘industrial noise control’. Het werk oordeelt daar niet over, het gaat ook over het psychisch effect van wat je bewust of onbewust hoort, maar het toont wél de offers die de dingen worden opgelegd. Door het wegdrukken van geluiden die zij zouden kúnnen maken, verdwijnen ook de klanken die zij vanaf de tijd van hun ontstaan in zich hebben. Verdwijnt hun geroep om status als innovatie, hun tevreden gespin bij gesmeerd gebruik en hun gerammel en gevloek tijdens het verval. Geluiden die hebben geklonken zijn nu verwaaid, maar de golf van deeltjes heeft mensen bewogen, het zet zich zo voort want de loop der dingen werd er door veranderd. Het beheren en controleren van geluiden is dan ook een machtsinstrument, we bepalen er onze geschiedenis mee.

Beckett maakte een tentoonstelling die het verlangen wekt je oor tegen objecten te drukken om het leven in de dingen te horen. In de stad, onder achtelozen temidden van al het gebrom en geroezemoes, hielp hij de welwillendheid om dat te doen een handje. In een supermarkt nam hij het geluid op van een koelvitrine. Wanneer een koper daar iets uit wilde nemen, doorbrak deze met de hand een straal waardoor het geluid van de vitrine plots versterkt weerklonk. Net zo deed hij ingrepen in een parkeergarage, bij een verkoopautomaat, een knipperende tl-buis en een koelkast in een bedrijfskantine. Met een verborgen camera registreerde hij de reacties of het ontbreken daarvan. Sommigen waren geïrriteerd of bezorgd in ‘a moment of vulnerability in the day to day experiences of a modern world’, anderen namen de verandering als gewoon deel van de onderdompeling in de geluidenbrij die de dingen om ons heen voortbrengen.

Het is voor ons niet gewoon dat we klanken kunnen ‘lezen’ of herkennen als boodschappers of betekenisdragers, soms lukt dat enigszins en dan via een emotie of een gevoel bij muziek, wat we nóg steeds moeizaam kunnen benoemen. Zoals Roland Barthes zich van woorden, de literatuur en de semiotiek bediende om de taal van liefde of vormgeving te ontrafelen, zo werkt Beckett met geluiden, klanken en tonen. Momenteel maakt hij vaak met N-Collective beeld-, geluids- en muziekimprovisaties. Zij vormen een internationale groep onderzoekende beeldend kunstenaars en musici. Hij wil programmatuur schrijven, machines ontwerpen en bouwen zodat geluiden nog letterlijker kunnen worden bevrijd uit de dingen. Een fascinatie en onderzoeksgebied is nu de representatie van de natuur door mensen. Met name de systematiek die de basis is van die representatie, zoals te zien is in landkaarten, én de historische verandering daarin. Tijdens ADAM (een grootschalige tentoonstelling georganiseerd door SMART Project Space ‘questioning ideas about where we live and how we live’) is tot 16 oktober Map to Sine (2005) te zien. Een geprogrammeerde scanner beweegt heen en weer langs kaarten van rivierdelta’s en havengebieden en vertaalt dit in geluid. Het is hoorbaar (en in een grafische vertaling zichtbaar) dat de natuur grillig en chaotisch is, dat dat door mensen in de loop der tijden op verschillende wijze verbeeld is en ook daadwerkelijk ‘aangepakt’ door de aanleg van kanalen en kaden. Interessant voor Beckett, maar ook nieuw en nog een hete aardappel is het weerbarstige opduiken van schoonheid vanonder de deken van systematische representatie, als blijkt dat de natuur toch gaat strooien met onverwachte samenklanken, harmonieën en mooie dissonanten.

James Beckett (1977) werd geboren in Zimbabwe, groeide op in Pietermaritzburg en Durban in Zuid-Afrika, trok als kunstenaar naar Berlijn en vervolgens in 2001 naar Amsterdam toen hij werd toegelaten op de Rijksacademie. In 2003 won hij de Prix de Rome. Bijna al het werk van James Beckett is te zien op www.jamesbeckett.tk, overige informatie op: www.n-collective.com, www.adamsterdam.net en www.prixderome.nl. Het werk over Perkin is te horen (en te downloaden) op www.radiodays.org.

Geïnteresseerde Tubelight-lezers kunnen bij James Beckett gratis zijn cd Tubes krijgen via jamesbeckett73@gmail.com.

De Utrechtse wijk Leidsche Rijn is één van de grootste nieuwbouwprojecten in Europa. In 2015 moeten er 80.000 mensen wonen. Waar in het hart van de wijk het bruisende centrum zal verrijzen, ligt vooralsnog een landelijke oase van weidegrond, bomen en boerderijgebouwen. Het ‘meerjarige kunstproject voor Leidsche Rijn’ BEYOND heeft op deze idyllische maar gedoemde locatie een kunstmanifestatie georganiseerd waarin gereflecteerd wordt op dit soort ontwikkeling van nieuwe stedelijke omgevingen. Eerder, in 2003, ging het in Parasite Paradise om (mobiele) architectuur en infrastructuur. Dit keer wordt in Pursuit of Happiness gefocust op de software: de bewoners en hun dromen, verlangens en idealen. Pursuit of Happiness is een rijk geschakeerde, goed georganiseerde manifestatie. Er zijn installaties, videopresentaties, lezingen, film- en muziekavonden. Er is eten en drinken. Er zijn kindermiddagen. Er is een uitstekende catalogus.

Aan de tentoonstelling wordt deelgenomen door vijfentwintig kunstenaars uit binnen- en buitenland. Daar zijn bekende namen bij: Monica Bonvicini, Aernout Mik, Anri Sala en Santiago Sierra bijvoorbeeld. Elf kunstenaars maakten speciaal voor deze gelegenheid nieuw werk, na een verblijf en onderzoek ter plaatse. Dat resulteerde in een aantal gevallen natuurlijk in het obligate misbruik van zielige mensen die het moeilijk hebben, zoals asielzoekers (liefst uitgeprocedeerd) en allochtone adolescenten.

En ook wordt weer ‘s een eenvoudig-en-authentiek-levendoeroud- volk-dat-nog-steeds-bestaat-al-zijn-ze-nog-maar-metweinig- en-hebben-ze-het-moeilijk van stal gehaald en ons ter meditatie voorgeschoteld. Ditmaal zijn dat de Toda uit India. Claudia & Julia Müller, de Zwitserse kunstenaars op wier rekening dit komt, melden in de catalogus: ‘Ze zijn niet christelijk of boeddhistisch, maar hangen wel een geloof aan’. Ja, dat mag wel opmerkelijk heten in het overwegend hindoeïstische, islamitische, janaïstische, sikhistische, animistische India. Overigens leert mijn onderzoek dat in het standaardwerk The Toda People of South India van Anthony R.Walker een hoofdstuk staat dat The Western Romance with the Toda heet. Nieuwbouwprojecten voorzien kennelijk ook in gemeenplaatsen.

Maar er is ook veel moois te zien, dat doorvoeld en doordacht, en soms zelfs moedig is. Neem bijvoorbeeld het hilarische Up!, waarin Erik van Lieshout ons ongegeneerd een blik gunt in zijn (en daarmee, ach, ons aller) getourmenteerde bestaan. ‘Van mijn vader heb ik nooit een blijk van waardering gehad! Ja, toen ik beroemd werd. Maar toen was ik al 25!!’. De roestige container waarin de video vertoond wordt, het lullige gordijntje voor de ingang dat niet tegen het binnenvallende licht helpt, de in elkaar geflanste bankjes waarop we moeten zitten, het heeft dat aandoenlijk krakkemikkige van meedogenloos hoog werkelijkheidsgehalte dat al Van Lieshouts werk kenmerkt. Nog nooit heb ik zo gelachen bij een kunstwerk.

Van Lieshout zoekt het geluk. En dat doen ook de bewoners van het door de Disney Company op poten gezette safe en secure droomdorp Celebration in Florida. Die denken zelfs het gevonden te hebben. Tot ze uit de droom geholpen worden door datzelfde Disney. Zie Celebration van Quirine Racké en Helena Muskens. Gelukkig zijn ook de echtelieden in het huiveringwekkende Living a Beautiful Life van Corinna Schnitt, althans dat zeggen ze. De gelukkigste indruk nog maken de doodarme Mexicanen die in New York het hoofd boven water moeten zien te houden met het inzamelen van lege blikjes. Zie Latitas van Sol Aramendi.

Sommig werk op deze tentoonstelling gaat niet over geluk, maar maakt gelukkig. Zoals het paviljoen dat op verzoek van BEYOND door Stanley Brouwn werd ontworpen en door architect Bertus Mulder werd uitgevoerd. Deze ultiem-modernistische mini-kunsthal, passend eenvoudig Het gebouw geheten, is een weldaad van rust en evenwicht voor oog en geest. En op zijn eigen wijze ook heel humoristisch.

Op de bovenverdieping ervan pleegde Guillaume Leblon een tegendraadse architectonische ingreep, die dat geluk – zoals het hoort – toch weer verstoort. Leblon bouwde simpelweg twee wanden uit tot een robuuste, onordelijke rotspartij. Met deze wildgroei becommentarieert hij effectief al ons vertwijfelde geloof in maakbaarheid en beheersing, of het nu om Leidsche Rijn gaat of om ons eigen kleine leven. Kijk je ernaar van buitenaf, dan zie je in één oogopslag de onberispelijke buitenkant van dit perfecte architectonische lichaam, en – door het raam – het omineuze gezwel binnenin.

Dat je kunt plannen en verlangen wat je wilt, maar dat het leven toch zijn eigen ongewisse gang gaat, ontdekte ook Tomas Saraceno. Die zou iets gaan doen met spinnenwebben op het terrein. Hij markeerde ze met resten bouwmateriaal en ander afval. Maar de spinnen verdwenen en Saraceno stapte noodgedwongen over op een ander plan. De spinnenwebmarkeringen echter bleven. Fraaie toevallige sculpturen zijn het, waarvan het onzeker is of ze wel tot de tentoonstelling behoren en zelfs of ze wel kunst zijn. En of het Saraceno is die we ervoor moeten prijzen.

*aldus Erik van Lieshout in Up!

PURSUIT OF HAPPINESS, t/m 30 oktober 2005

Beyond, Hogeweide 3-3b, Utrecht, Leidsche Rijn

Tijden van overdaad

Mischa Andriessen

Parallel aan de expositie van het beroemde getijdenboek Les Très Riches Heures van de gebroeders Van Limburg heeft Museum Het Valkhof een tentoonstelling georganiseerd, waarin twaalf hedendaagse beeldend kunstenaars en dichters geprobeerd hebben een modern equivalent van het calendarium uit dit vermaarde werk tot stand te brengen. De deelnemende beeldend kunstenaars hebben allen een band met Nijmegen. De dichters zijn uitgekozen ‘vanwege hun affiniteit met de thematiek van de gebroeders Van Limburg en omdat ze zich manifesteren als kroniekschrijvers van deze tijd’. Op die manier zijn twaalf koppels gevormd die elk een maand van het jaar verbeelden.

Het uitgangspunt is buitengewoon aanlokkelijk, maar blijkt vaak tamelijk vrij geïnterpreteerd te zijn. De religieuze connotatie van het getijdenboek bijvoorbeeld is door de meeste koppels genegeerd. Dat is jammer, want het getijdenboek herbergt een interessante contradictie. De overdadige versieringen zijn immers eigenlijk in tegenspraak met het ascetische aspect van de getijden (de uren waarop dagelijks gebeden diende te worden). Buiten de fraaie verluchtingen is het getijdenboek boeiend omdat het laat zien hoe de kunstenaar moest manoeuvreren tussen de verplichtingen aan de religieuze tekst enerzijds en de wensen van de opdrachtgever anderzijds. Daarnaast probeerde hij toch zoveel mogelijk een eigen stijl tentoon te spreiden. De hedendaagse, vrije kunstenaar kent dergelijke restricties doorgaans niet, hetgeen nieuwsgierig maakt naar de manier waarop hij met de beperkingen die het thema getijdenboek hem oplegt weet om te gaan. In weerwil van de ondertitel is Rijke uren geen getijdenboek. Een calendarium is het ook niet, omdat de focus bijna nooit op geloofsthema’s ligt. De tentoonstelling richt zich in plaats daarvan op de relatie tussen taal en beeld. Dat is een discutabele keuze. Desondanks blijft het uitgangspunt van de tentoonstelling interessant.

De grote verscheidenheid valt als eerste op. Er zijn schilderijen, installaties, foto’s en een film te zien en ook de teksten worden op zeer diverse manieren gepresenteerd. Helaas blijft het publiek in het ongewisse over de manier waarop de expositie tot stand gekomen is en in hoeverre er van samenwerking sprake is geweest. Zo dateert één van de twee schilderijen die Kiki Lamers naast het gedicht van Eva Gerlach heeft geplaatst al uit 2004; dit doet vermoeden dat het klaar was voordat Gerlach het gedicht voltooide. Echter, uitgerekend deze werken gaan als enige een duidelijk verband aan en versterken elkaar. Het blijft de vraag bij een dergelijke expositie wat je als kijker nu eigenlijk beoordeelt. Het gedicht en het kunstwerk afzonderlijk of alleen de combinatie? Het provocatief gelikte schilderij van Anya Janssen past wonderbaarlijk goed bij de barokke poëzie van Ilja Pfeiffer, zonder dat de werken zelf overtuigend zijn. Erszébet Baerveldt en Pieter Boskma maken beide sterk persoonlijk werk dat weliswaar intrigeert, maar niets met elkaar te maken lijkt te hebben. De installatie van Gijs Assmann, een ondergesneeuwd vogelhuisje, is op zich een sympathiek beeld, maar in combinatie met het gedicht van Astrid Lampe wordt het té illustratief. Een groot gevaar van illustreren is, dat elementen uit het geïllustreerde werk dusdanig benadrukt worden dat de kracht ervan verloren gaat. De verduidelijking maakt het banaal. Dat Keiko Sato het woord ‘blauwer’ in de slotregel van Albertina Soepboers gedicht met blauwe letters weergeeft, is maar één pijnlijk voorbeeld van een dergelijk gebrek aan fantasie en zeggingskracht.

De presentatie van de teksten is soms ook problematisch. Door technische problemen kon van het gedicht van Mark Boog geen kennis worden genomen. Het effect van Maria Barnas’ gedicht ging door een storende hoofdtelefoon volledig verloren. De aandacht over beeld en tekst verdelen, blijft echter het lastigst. Het valt niet mee om in de tentoonstellingsruimte een gedicht van twee bladzijden te lezen, tot je door te laten dringen en ook nog eens een verband met het bijbehorende kunstwerk te laten aangaan. Opmerkelijk genoeg heeft de organisatie veel dichters uitgekozen die zich nogal bloemrijk uitdrukken. Veel taal, veel beelden, alsof rijkdom alleen met weelde tot uitdrukking kan worden gebracht. De gebroeders van Limburg verluchtigden het lijden met alle middelen die zij tot hun beschikking hadden. Het doel dat zij te dienen hadden, stond daarbij buiten kijf. De vraag is of Rijke uren zonder een diep doorvoelde religiositeit niet voornamelijk uit bladgoud bestaat. Beeld en tekst tonen hier vaak een overdaad aan bedoelingen en betekenissen. Seet van Houts zeepbellen zijn daarvan een treffende illustratie: kleurrijk, maar flinterdun. Misschien impliceert een bijdetijdse versie van Les Très Riches Heures voornamelijk vuurwerk. Dat mijn voorkeur uitgaat naar de stemmige, verstilde werken van Lamers en Gerlach, laat waarschijnlijk vooral zien hoe ik in deze tijd sta.

RIJKE UREN
Een hedendaags getijdenboek door dichters en beeldend kunstenaars, t/m 20 november 2005

Museum Het Valkhof, Kelfkensbos 59, Nijmegen

Brandbom vol beeld en geluid

Angelique Spaninks

Napalm maakt benzine stroperig en brandt zich overal een weg door. Boomschors, mensenhuid, baksteen. Napalm brandt door tot op het bot. Geen basis voor vrolijke liedjes dus, maar zeer geëigend voor schrijnende poëzie. Woordkunst van dat kaliber is de Tilburgse dichter Nick J. Swarth echter op het lijf geschreven. Hij baseerde er zelfs een suite op: de Napalmsessies.

Swarth is wat je noemt geen doorsnee dichter, maar een performer. Een schrijver die zich ook op het podium laat gelden, misschien nog wel het sterkst daar. Hij ratelt en oreert, fluistert en schmiert, blaft en hijgt zijn woorden de wereld in. Met humor dat wel, maar ook schaamteloos eigengereid en soms onnavolgbaar. Om woordelijk begrijpen is het Swarth dan ook lang niet altijd te doen. Soms kun je hem even volgen, roepen zijn zinsneden herkenbare werelden op, dan weer raak je de draad kwijt in klanken en tonen, verzuipen de associaties in golven van duister geluid.

Is Swarths poëzie van zichzelf al rijk gelaagd en veelzijdig, liefst zoekt hij ook nog samenwerking met andere muzikanten en kunstenaars. Voor een serie concertante uitvoeringen van De Napalmsessies vond hij zijn geestverwanten in saxofonist Tobias Delius, slagwerker en turntable-specialist Steve Noble en vormgever Simon Heijdens. Met zijn vieren bouwden zij Swarths talige sessies uit tot totaaltheater, dat zij eerst live uitvoerden en nu gevangen hebben op een dvd, verdeeld over vier sporen: één voor het geluid, de andere drie voor beeld. Daarop figureren naast de letterlijke tekst, opnames van de concerten die de dichter en muzikanten gaven, en een reeks van 21 speciaal bij flarden tekst gemaakte beeldcollages.

Vooral deze visuele associaties – die alleen zijn waar te nemen als je tijdens het kijken vakkundig en veelvuldig gebruik maakt van de angle-toets op je afstandsbediening – tillen de dvd boven de geijkte concertregistratie uit. Soms getekend dan weer gefilmd, schieten er beelden over het scherm, om weer te verdwijnen voor je weet wat je zag. Als verborgen verleiders verschuilen ze zich achter de dichter en de muzikanten om zich af en toe onverwacht te laten zien.

Voor deze carrousel van beelden wist Heijdens de meest uiteenlopende kunstenaars, ontwerpers en architecten te bewegen een bijdrage van enkele seconden te leveren. Van bekende Nederlanders als Jurgen Bey, Cynthia Hathaway en Edwin Vollebergh tot minder bekende buitenlandse talenten als Hulda Helgadottir, Mats Bigert en Onkar Singh Kular. Hun visioenen – van een graskauwende koe en koppeltjeduikelende kinderen op een bed tot een boom in de mist en een meisje in het bos zwierend met een roofvogel – bieden doorkijkjes die heel wat verder reiken dan de poëzie en muziek die je hoort. Soms ritmisch als de beat die Noble uit zijn draaitafels pulkt, dan weer hortend en stotend als de knarsende tonen uit Delius’ sax slaan de beelden prikkelende bruggetjes die reiken tot ver buiten je zintuigen. En omdat het om fragmenten gaat, om snel wisselende shots, lijkt het of je telkens nieuwe dingen ontdekt: nieuwe klanken, nieuwe beelden, nieuwe zinnen…

Er is bij deze Napalmsessies dan ook geen sprake meer van onderdelen, maar van een geheel, een optelsom, die altijd meer is. Voeg daarbij de prachtige uitgave van de tekst in vleeskleurige dundruk, samen met de dvd-schijf gevat in bordkartonnen doos en je hebt een bijzondere brandbom vol beeld en geluid.

DE NAPALMSESSIES, Dichtbundel en dvd door Nick J. Swarth, Tobias Delius, Steve Noble en Simon Heijdens.

Uitgeverij IJzer i.s.m. Muzieklab Brabant, ISBN 90-74328-76-8 Prijs €19,50

De Tilburgse AaBe fabrieken beslaan uitgestorven tussenruimte. Het framewerk staat tussen de ringbaan Zuid en de bebouwing van het centrum. Mensgeschapen ruimte is haar eigen, verlaten weg gaan leiden; de eerste stadia van begroeiing zijn zichtbaar. Hier is SPACE – now and then te vinden, een expositie over de relatie beeldende kunst en architectuur, die de sculpturale eigenschappen en belevingskwaliteiten van het gebouw bevraagt en eveneens de positie van beeldende kunst in de publieke ruimte.

Via een moderne, bombastische entree betreedt men de fabriek. Vervolgens komt de bezoeker in een kleine, casco lobby – wellicht zaten hier voorheen de voormannen naar productiemeters te turen. De kale ruimte ademt beton. Een uit industriële elementen opgerezen schommel van Wolfgang Winter en Bertholt Hörbelt nodigt nog niet uit: de ruimte drukt te zwaar op het gemoed om het direct na binnenkomst als speeltuin te benutten.

De lobby loopt uit op een enorm lange gang met betonnen vloer en wanden, grote en kleine deuren en een aantal rolstoelvriendelijke ‘paden’ naar kelders. In de wanden zijn letters uitgebikt die een stem blootleggen; de stem van het gebouw? Wat zegt de stem…de letters zijn niet allen te overzien, vooralsnog.

Een raam in de wand geeft inzage in een vervallen kantoor. De sfeer van Gordon Matta-Clark – geroemd in het persbericht – is te proeven. Het kantoor lijkt recent ingestort te zijn, alsof de directie stug in het modernisme is blijven geloven. Het modernisme is echter niet meer, al hangt haar lucht er nog.

Het werk Morphing wave van Loris Cecchine bestaat uit witte balletjes in een computerpatroon die de bezoeker zijn hand lijkt toe te rijken. Hij ontvangt de bezoeker al vriendelijk glimlachend, alsof hij een kopje thee aan wil bieden – met schoteltje voor het zakje. Hij hangt fris én opgesloten in de ruimte. De ruimte ís fris en uitdagend, zo lijkt de kunstenaar te suggereren. Wanneer een witte duif ‘de geest van de werkelijkheid’ – zoals Cecchine zijn werk treffend omschrijft – passeert, wordt het wederom een sympathieker habitat.

Toch blijft de bezoeker een bezoeker. Jeroen Doorenweerd is zich hiervan bewust. Een trap leidt zijn bezoekers naar boven, naar een houten bioscoopje. De geur van hout en een kunstmatige luchtstroom uit een luik in het plafond maken de enscenering artificieel. De frisheid van het blanke hout loopt zacht over in een filmisch beeld: de bezoeker gluurt door kraakheldere ramen die de film glanzend maken. Door de ramen kijkt hij, door een gat in de muur, uit op de werkvloer van de fabriek – een kathedraal van oud ethos, hét landschap van arbeid. Een verweerde wandschildering, gedrenkt in arbeidssymboliek draagt de werkvloer en face in kracht. Hier komen spierballen en esthetiek samen.

De gepresenteerde werken zijn goed, de kunstenaars gekwalificeerd, de expositie fantastisch. Door de ingrepen van de kunstenaars wordt hier duidelijk dat mensgeschapen ruimte erg verschilt van kunstgeschapen ruimte. Zowel in opzet en uitvoering, als in beleving tijdens visitatie. De blik van de kunstenaar kan architectuur nieuw leven inblazen. SPACE – now and then presenteert hoe beeldende kunst (now) architectuur (then) opfrist. De beeldende kunst incorporeert architectuur in sculptuur. Architecturaal modernisme wordt beeldende esthetiek. Ze presenteert sculptuur en doet beeldende kunst fris (be)leven.

SPACE – NOW AND THEN, t/m 23 oktober 2005

Fundament Foundation

AaBe Fabrieken, Hoevenseweg 55a-b, Tilburg

Het leefklimaat in de stad is een populair gespreksonderwerp. Iedereen heeft er wel een mening over. Hoe verbeeld jij je integratie, hoe creëer je betere en betaalbare woningbouw, wel of geen gekozen burgemeester? Hoeveel invloed kan en mag een inwoner hebben op de bestuurlijke beslissingen in een stad? Talloze oplossingen worden aangedragen binnen de achterkamers van de politiek. In plaats van in besloten kring de definities van de stedelijke identiteit proberen vast te stellen gaat SMART Project Space er mee de straat op. Drieëndertig kunstenaars uit binnen- en buitenland zijn uitgenodigd om in het kader van de tentoonstelling ADAM de sociaal politieke voorwaarden van de stad te onderzoeken.

De heropening van SMART Project Space in het voormalig Pathologisch Anatomisch Laboratorium wordt gevierd met het stedelijk project ADAM. In plaats van het menselijk lichaam is nu het stedelijk lichaam aan de beurt om ontleedt te worden. ADAM poogt geenszins verbeteringen voor het stedelijke klimaat aan te dragen, maar wil enkel een andere kijk op de dynamiek van de stad geven. Het gebouw op de hoek van de Arie Biemondstraat en de Nicolaas Beetstraat vormt het vertrekpunt voor de tentoonstelling die zich op verschillende locaties, vanaf het Mercatorplein tot aan het Stork-terrein, door de stad heen bevindt. Om het overbruggen van de afstand te vergemakkelijken kun je bij de SMART Project Space een ongemakkelijke witte fiets lenen, de zogeheten funky fiets.

De locaties waar ADAM zich genesteld heeft zijn divers en verrassend; soms duidelijk aanwezig, dan weer bijna of inderdaad onvindbaar. Vóór alles staat het gebruiken van de middelen die door de stad geboden worden op de eerste plaats. Waar anders is er meer behoefte aan natuur dan op het Stork industrieterrein? Job Koelewijns Jump biedt een illusionaire zee aan ruimte en groen midden in het gigantische INIT kantoorgebouw. Het werk prikkelt je te ontdekken waar de mogelijkheden binnen de stedelijke beperkingen liggen. De ruimte lijkt eindeloos, maar kan toch zijn benauwdheid niet van zich afschudden. Naast het uitgestrekte veld wordt de kijker keer op keer geconfronteerd met zijn eigen spiegelbeeld.

You would if you could, but you can’t so you won’t van Lucy Wood onderzoekt de betekenis van het wonen in de binnenstad, waar je zo dicht op elkaar woont dat je zonder gêne bij elkaar in de keuken kan kijken. Door middel van een drijvende brug op de Beulingsloot (tussen de Singel en de Herengracht) wordt de indruk gewekt dat de afstand tussen de aangelegen huizen, en bijbehorende bewoners, te verwaarlozen is. De brug ligt echter net iets van de kant af en maakt hierdoor betreding, of beter gezegd toenadering, onmogelijk. De DazzleSHELTERs van Marco Cops zijn ‘daklozenwoningen’. De vertrouwde kartonnen doos is beplakt met foto’s van de exacte omgeving, waardoor zij voor het oog verborgen blijft. Dit project is zo geslaagd dat al fietsend langs de vermelde locatie de werken naadloos opgaan in de omgeving. Zo naadloos dat onvindbaar een betere bewoording blijkt.

Vragen over de identiteit van de stad worden ook op demografisch niveau uitgevochten. Hoe functioneert een stad waar 40% van de bewoners een andere nationaliteit heeft dan de Nederlandse. Costa Vece’s installatie Revolucion – Patriotisme creëert een land in een land waar de buitenlandse bewoners van de stad, die anders buiten gesloten worden van de politieke en sociale besluitvorming wegens het ontbreken aan kiesrecht, de touwtjes in handen kunnen nemen door de autochtone Nederlanders de rug toe te keren en hun eigen parlement in werking te stellen. Een wekelijkse advertentie van Liv Harlev in the Amsterdam Times (de Engelstalige expat-krant) doet een direct beroep op de al dan niet aanwezige betrokkenheid van de vele buitenlandse zakenlui die een ‘thuis’ in Amsterdam hebben gevonden.

Jammer genoeg is niet in alle gevallen sprake van een meerwaarde door de locatie. The Cave van Wael Shawky in de ‘etalage’ van de SKOR wordt verpest door slechte lichtinval en rumoer van het voorbijtrekkende verkeer. Het tegenlicht maakt de videoprojectie tot een vaag schijnsel en ergens op de achtergrond valt nog geluid op te maken, helaas zal het ondertitelde verhaal uit de Koran voor velen van ons vooralsnog onbekend blijven. Bij andere werken is het een kwestie van geluk of gelegenheid om ervan te mogen genieten. Zo worden de video’s van A.P. Komen en Karen Murphy afgespeeld in verschillende trams door de stad. Het blijft echter een toevalstreffer om in de juiste tram terecht te komen.

Vergeleken met de samenhang van de werken in de publieke ruimte vallen de werken in het vernieuwde SMART Project Space uit de toon. Alleen de video van Rosella Biscotti over de beschietingen op de dam buigt zich over de stedelijke identiteit. Vuurgevecht op de Dam onderzoekt mythevorming en het gegeven van collectieve herinnering en geheugenverlies die zich in de stadsbewoner verankert. De verschillende ondervraagden geven allemaal hun versie van de historische gebeurtenis, maar ondanks de vele overeenkomsten vieren de discrepanties hoogtij. Zuivere waarheid blijkt onbelangrijk in scheppen van een gevoel van saamhorigheid.

De overige werken in het oud pathologisch instituut zijn allen prikkelend maar staan ver af van de thematiek van ADAM. Met veel moeite valt het werk Magic & Loss van Johanna Billing te relateren aan het grote aantal kortstondige bewoners die Amsterdam rijk is. De gespeelde verhuizing roept echter gevoelens van nostalgie en verlies op die niet perse een stad eigen zijn, maar aan iedere plek waar men een thuis weet te creëren. F voor Fake van Christian Andersson spant de kroon. De toneellamp die zijn eigen twee schaduwen lijkt te produceren stelt de toeschouwers waarneming op de proef, maar mist elke relatie met het beoogde onderzoek naar de sociaal-politieke verhoudingen van de stad. Het is jammer dat SMART Project Space op het moment dat zij geen echte grip meer heeft op het weefsel van de stad, al te gemakkelijk haar grip op de relatie hiermee verliest. Het blijkt nog moeilijk om de bagage van een traditionele tentoonstellingsruimte van zich af te schudden.

Uit de naam van de organisatie blijkt al dat SMART Project Space toegewijd is om buiten de gebruikelijke ruimte van de ‘white cube’ te opereren. Ze stelt zich niet alleen tot doel op innovatieve wijze alternatieve locaties te benutten maar zoekt ook de meerwaarde van de ruimtes op. En slaagt hier in. Hoewel deze aanpak prikkelend is stuit SMART Project Space hierdoor ook op problemen. De verschillende locaties van ADAM zijn simpelweg te ver van elkaar verwijderd. Zelfs fietsend is het onmogelijk de gehele tentoonstelling met één bezoek te zien. Deze keuze valt te onderbouwen met het argument dat ADAM de dynamiek van de stad weerspiegelt en door iedereen anders beleefd wordt, maar het argument is slechts een schrale troost voor de uitgeputte bezoeker. Een groter struikelblok van SMART Project Space zijn de ambitieus geselecteerde intrigerende locaties. Deze kosten vaak ontzettend veel moeite om te vinden en leveren frustratie op bij de gewillige – maar in Amsterdam onbekende – bezoekers. SMART Project Space is een veel belovende organisatie, zeker met de capaciteiten die het nieuwe gebouw biedt (700 m2 tentoonstellingsruimte, 5 bioscoopszalen, 12 ateliers, 2 projectruimte, medialab & productiestudio en een cafe/ restaurant), toch zou het niet misstaan in aankomende projecten meer balans te zoeken tussen ambitie en praktische haalbaarheid.

ADAM, t/m 16 oktober 2005

Smart Project Space, Arie Biemondstraat 101–111, Amsterdam

Watskeburt?

Barbara Lodde

Patricia & Erik
Erik & Sandra
Maxine & J.H.
Valentijn & Carolyn
Annie & Siebren
Tanja & Paul
Renske & Domeniek
Germaine & Jean Louis
Frederique & Koen
Astrid & Marc
Ingrid & Melvin
Stuart & Frances
Ine & Charles
Saskia & William
Sven & Nicole
Rein & Martijn
Macha & Job
Folkert & Geertje
Huib Haye & Maria
Arno & Suzy
Ann & Joep
Joep & Liesbeth
Liesbeth & Jos
Astrid & Sara
Rob & Willem
Bart & Edsard
Emily & Nils
Juliette & Xander
Jelle & Jill
Danila & Arne
Meta & Rene
Rene & Eric
Maria & Tom
Bart & Monica
Marieke & Joris
Roos & Daniel
Barbara & Rai
Binna & Henk
Nathalie & Luca
Lisette & Alexis
Rosella & Kevin
Esma & Serge
Lars & Wieteke
Daniel & Yesim
Gabriel & Suzanne
Dyveke & Otto
Vrouwkje & Frank

De Brusselse kunstenaar Jan De Cock maakte zijn eerste Denkmal (Duits voor monument) in 2003 voor het BOZAR, als eerbetoon aan de Belgische avant-garde architect Victor Horta die het BOZAR ontwierp in de jaren twintig van de vorige eeuw. Andere versies van Denkmal waren onder andere te zien in Düsseldorf, Keulen, Gent, Amsterdam, Wenen en in 2004 op de Manifesta 5 in San Sebastian, Spanje. Een Denkmal bestaat uit constructies van gelamineerde planken (van echt of geperst hout) die heel precies afgesneden en in elkaar gezet zijn.

De eerste keer dat ik zijn werk zag was in het BOZAR in 2003. Het maakte toen bijzonder weinig indruk op mij. Zo weinig zelfs dat ik het helemaal was vergeten. Het werk leek louter functioneel, een soort tijdelijk bouwsel van trapjes en muurtjes in een zaal in het BOZAR. De tweede keer dat ik een Denkmal zag was op de Manifesta in San Sebastian. Daar had de kunstenaar een aantal maanden in een vervallen scheepsloods in een arm deel van het Baskische San Sebastian gewoond en gewerkt aan zijn Denkmal 2. Deze keer maakte zijn werk een onuitwisbare indruk op mij. Hetzelfde principe als een jaar eerder, maar uitgewerkt en uitgebreid tot op een hoog niveau. Pas nu werd me duidelijk wat de kunstenaar wilde. In de besloten zaal van het BOZAR kwam het werk niet tot uitdrukking, deed het niets. Hier in de vervallen scheepsloods was het ijzersterk. Beneden in de loods waar je binnen kwam, stuitte je op een onmogelijk complexe constructie van houten planken en latten. Er waren kamertjes in kamertjes, verschillende niveaus, ramen, deuren en trappen. Het geheel deed denken aan een doolhof, een tekening van M.C. Escher of een Russische Baboesjka pop. Helemaal in het hart van die kluwen zat een bewaker patience te spelen op een oude ronkende pc. De Denkmal woekerde verder, in aangrenzende kamers, op de trappen, de buitenmuren, het dak. De scheepsloods was te klein en het leek wel alsof het werk gegroeid was als een klimop, als een parasiet kroop het werk over en door en in het gebouw. Het was overal waar je keek. Met een waanzinnig resultaat tot gevolg.

De website van het BOZAR leert ons dat deze opheffing van binnenkant en buitenkant – het werk is tenslotte overal! – een ode aan Horta is die in zijn architecturale werk de traditionele scheiding tussen interieur en exterieur wilde neutraliseren. Voor deze Denkmal 23 part II veranderde de kunstenaar wederom een kamer in het BOZAR. Deze keer met meer succes. In wat voorheen de beelden -en animatiezaal was zit nu een café en restaurant. Het werk van De Cock is hier dus functioneel. Zijn parasitaire bouwsels zijn tafels en stoelen, kasten, een bar; zelfs het plafond is volledig ‘begroeid’. Het mooie is dat ondanks die functionaliteit het woekerende, kluwenachtige effect bewaard blijft. Je weet niet waar de ene tafel ophoudt en de andere begint. Leuke plek om in Brussel eens een glas te gaan drinken of iets te eten.

In Argos, centrum voor hedendaagse kunst te Brussel, is werk te zien van de Nederlandse kunstenaar Aernout Mik. Mik staat bekend om zijn video-installaties die geënsceneerde, absurde situaties tonen vanuit verschillende perspectieven. Zijn werk, dat video, architectuur, performance, fotografie en sculptuur met elkaar combineert, zou misschien wel het beste omschreven kunnen worden als studies in menselijke waanzin.

In Argos is zijn nieuwe installatie Vacuum Room te zien. In de zolderruimte zijn vier grote witte doeken opgesteld met in het midden en in de hoeken stoelen en kussens. Op deze witte doeken zijn zes verschillende projecties te zien, die vanuit verschillende hoeken tonen wat de kunstenaar minutieus heeft uitgedacht en geënsceneerd. Vacuum Room speelt zich af in een vergaderzaal met politiek allure: kroonlusters, muurornamenten, eikenhouten tafels,… Hoogwaardigheidsbekleders bevinden zich achter en soms op deze tafels. In het midden een groep relschoppers, Spaans uitziende revolutionairen in trainingsbroeken en om de schouders vlaggen geknoopt. De grond is een troep, de situatie ook. De dynamiek tussen de twee groepen is het best te beschrijven met de woorden ergernis, frustratie, woede, agitatie, onrust en af en toe ook wel wat jolijt. Ze zijn het ergens over oneens en hun emoties gaan en komen in golven. Soms is iedereen rustig, de relschoppers gaan in het midden op de grond liggen, de hoogwaardigheidsbekleders in hun pakken gaan weer even op hun stoel zitten. Maar dan begint er eentje met zijn leren schoen op de tafels te slaan en is de rust weer voorbij. Er wordt met eieren gegooid, geschreeuwd, provocerende gebaren gemaakt. Sommige jongens trekken hun T-shirt over hun hoofd en plots wordt deze nogal ludieke en lachwekkende opvoering macaber en duister. Mensen met bedekte hoofden doen denken aan gevangen met kappen over hun hoofd, aan mensen zonder rechten en inhumane toestanden.

Of Mik een politieke aanklacht doet met dit werk is onduidelijk, maar de suggestie daartoe is dat zeker niet. Het gaat hier om scheve machtsverhoudingen tussen mensen achter de eikenhouten bureaus met maatpakken en dikke, volgegeten buiken en mensen gevangen tussenin die bureaus met goedkope sportkleding en vuile haren. En wanneer ze dan ook nog hun gezicht bedekken, als om te zeggen, ‘ik ben niet meer hier’, ‘dit wordt me teveel’, ‘ik trek me terug’, wordt deze scheve machtsverhouding heel erg zichtbaar.

DENKMAL 23 DEEL II, Jan De Cock doorlopend

Restaurant/Café van het Palais des Beaux-Arts (BOZAR), Rue Ravenstein 23, Brussel
Reserveren restaurant: +32(0)2 507 85 85

VACUUM ROOM, Aernout Mik, t/m 25 juni 2005

ARGOS, Werfstraat 13, Brussel

Kunst en platteland

Bianca Visser

Het Zuid-Engelse Ditchling is een kunstenaarsdorp van de oude stempel. Dit idyllische plaatsje ligt tussen golvende heuvels en kenmerkende Britse heggen. Eind mei vond hier voor het eerst de Village Convention: Contextual Art in Rural Environments plaats. Dit congres is een initiatief van myvillages.org, een Nederlandse organisatie die het in samenwerking met de Engelse kunstorganisatie General Public Agency en het Ditchling Museum organiseerde. Het doel van de manifestatie is te achterhalen welke rol kunst binnen dorpsgemeenschappen kan spelen.

Het platteland heeft de kunstenaar veel te bieden. Structuren functioneren hier op kleinere schaal en de openbare ruimte is veel minder strak gereguleerd. In het dorp is er daarom meer ruimte voor experiment. Bovendien ligt er minder druk op het slagen van het project. Dankzij mobiele telefoon en internet kan elke kunstenaar zich een tijd in deze omgeving terugtrekken zonder het contact met de stad te verliezen. Een ander voordeel is dat de kunstenaar er ongestoorder en dus geconcentreerder kan werken.

Het programma van de Village Convention bestaat uit tien individuele presentaties, afgewisseld met deelname aan discussiegroepen. De onderwerpen die aan bod komen zijn zeer divers. Van een oproep voor de esthetische diversificatie van het culturele landschap tot het platteland als laboratorium voor sociale interactie. De deelnemers komen uit verschillende Europese landen: Nederland, Engeland, Duitsland, Spanje, Denemarken en Oostenrijk. Van de sprekers valt de eigenzinnige aanpak van Britse curator Adam Sutherland en de presentatie van de Oostenrijkse kunstenaar Elisabeth Schimana het meest op.

Adam Sutherland maakt korte metten met het poëtische beeld van het platteland. Sutherland is directeur van Grizedale Arts, een artist in residencyinstelling gelegen in de Lake District van Engeland. Op deze uitzonderlijk mooie plek is destijds het Britse romanticisme geboren. Sutherland zet zich af tegen deze stroming omdat het romanticisme zich naar zijn mening boven de volkscultuur verheven voelt. Hij wil juist de kloof tussen high en low verkleinen. Om Sutherlands doel na te streven, presenteert Grizedale Arts binnenkort het project Romantic Detachment. De congresleden krijgen alvast een voorproefje aangeboden. Uit de presentatie blijkt dat het project meer geënt is op het doorbreken van het schoonheidsmodel dat door romantici is ingesteld, dan op het vestigen van een nieuwe esthetiek die hier voor in de plaats kan komen. Eén van de kunstenaars van Romantic Detachment is Bedwyr Williams, die dit jaar Wales zal vertegenwoordigen tijdens de Biënnale van Venetië. Hij ontpopt zich als een perfect gespeelde dorpsgek. Op een foto huppelt hij á la John Cleese wijdbeens door verlaten heuvels. Op een ander beeld zien we Williams aan de rand van het meer op een steiger staan. Hij is gekleed in een bontgekleurd opblaasbaar kostuum.

De Oostenrijkse Elisabeth Schimana zet, net als Sutherland, een dorp even helemaal op stelten. Maar, in tegenstelling tot de Engelse curator, is zij niet uit op een confrontatie. Voor het Festivals der regionen regelde Schimana dat de bewoners van een boerendorp gedurende één week helemaal niets deden. Het project heet dan ook Ein Dorf tut nichts. Op film is vastgelegd hoe de week in de praktijk is verlopen. De boerengezinnen die meedoen aan het project hadden in hun hele leven niet één dag vakantie genomen. Het boerenbedrijf vereist ononderbroken aandacht. Het is ontroerend om te zien hoe de bewoners zich gedurende deze zeven dagen zichtbaar ontplooien. Opvallend is dat het moeilijk blijkt om niets te doen. De cameraploeg die inwoners van het dorp volgt, betrapt een enkeling tijdens het klussen. Schimana vernam een jaar na dato in de krant dat de bewoners van het dorp zelfstandig drie dagen vrij hadden geregeld.

Ein Dorf tut nichts is opgenomen in de Bibliobox, samen met documentatie van alle andere projecten die bij de Village Convention zijn betrokken. Na de zomer zal kunstenaar Wapke Feenstra, tevens een van de oprichters van myvillages.org, met dit mobiel archief door Nederland reizen. Elk dorp krijgt dan de gelegenheid om de inhoud van de Bibliobox te bekijken. Feenstra treedt hiermee in de voetsporen van haar grootvader, die als Friese landarbeider van dorp naar dorp trok op zoek naar werk. Zijn kleindochter komt nu laten zien welke onverwachtse wending het leven kan nemen.

VILLAGE CONVENTION: CONTEXTUAL ART IN RURAL ENVIRONMENTS
20, 21 en 22 mei 2005, Ditchling, Engeland

BIBLIOBOX, Wapke Feenstra
najaar 2005

www.myvillages.org

Het is de droom van iedere uitgever en elke redacteur: een tijdschrift maken dat anders is dan alle andere. Er bestaan zoveel tijdschriften, dat werkelijk afwijken misschien een bijna onmogelijke opgave zal lijken. Aan de andere kant concludeert menigeen die het tijdschriftenaanbod onder de loep neemt dat veel tijdschriften (nog) niet bestaan.

Kiez21 (spreek uit K:its twenty-one) is een nieuw internettijdschrift dat in een aantal opzichten verschilt van veel gangbare tijdschriften. Zo zal Kiez21 niet in afleveringen verschijnen, maar wordt de inhoud op een niet-vaststaand tijdstip uitgebreid. Daarnaast biedt Kiez21 de lezer de mogelijkheid om alle teksten op twee manieren te benaderen: met of zonder control. Wie voor de eerste optie kiest, krijgt de teksten zonder opsmuk voorgeschoteld. De artikelen worden zonder illustraties gepresenteerd en de lezer kiest zelf in welke volgorde hij de artikelen wil lezen. Wie tot no control besluit, laat zich verrassen. De essays die nu steeds door kunstenaars zijn vormgegeven, worden in een willekeurige opeenvolging aangeboden. Helaas klinkt dat spannender dan het is. Zelfs als ik de technische onvolkomenheden – die in de toekomst zeker zullen worden opgelost – buiten beschouwing laat, brengt uitgerekend de no control-versie een aantal ernstige tekortkomingen aan het licht.

In de eerste plaats krijgt Kiez21 door de grote diversiteit in vormgevers geen eigen smoel. De homepage is op dit ogenblik alles behalve aanlokkelijk. Storender is echter dat de vormgevers verdwaald zijn geraakt in de ongebreidelde hoeveelheid mogelijkheden die een online tijdschrift biedt. Zij hebben zich niet weten te beperken tot de opties die de tekst zouden versterken of op zijn minst ondersteunen, maar hebben de mogelijkheid vaak uitsluitend benut omdat het een mogelijkheid was. Ter illustratie: het artikel De kolonisatie van Cyberspace van Marianne van den Boomen is in de no control-versie in plaats van te lezen te beluisteren. De tekst maakt deze oplossing al niet noodzakelijk, maar de voordracht is bovendien dermate onbeholpen dat ik vast niet de enige zal zijn, die zijn toevlucht heeft genomen tot de control-versie om van de inhoud van dit artikel kennis te nemen. Los van een dergelijk gebrek aan zelfbeperking, blinken de meeste vormgevers die Kiez21 tot op heden hebben vormgegeven niet uit in originele benaderingen. Het artikel over gothic eurowesterns is bijvoorbeeld gelardeerd met filmfragmenten uit (euro)westerns. Andere ingevingen zijn volkomen onpraktisch: door zwarte letters over een grotendeels zwarte achtergrond te laten lopen, is het artikel over Zuid-Afrikaanse poëzie nagenoeg onleesbaar geworden.

Belangrijker nog is dat juist deze uitgebreide verluchtiging onthult dat de meeste essays weinig om het lijf hebben. Het merendeel van de onderwerpen is te specialistisch, te weinig enerverend of allebei. Bovendien zijn de meeste artikelen in een academische en niet zelden onbeholpen stijl geschreven. Wat dat betreft heeft de redactie enigszins pech gehad. Gezien de beginselverklaring van het tijdschrift waarin gepropagandeerd wordt een tekst van verschillende kanten benaderbaar te maken, is de keuze voor Thomas Vaessens als (gast)auteur een logische. Vaessens heeft bijvoorbeeld in zijn onvolprezen Circus Dubio en Schroom laten zien dat hij een academisch onderwerp (Van Ostayen, Nijhoff en het modernisme in het Nederlandse taalgebied) zowel diepgravend als speels over het voetlicht kan brengen. De opzet van zijn essay De Dichter des Vaderlands en andere curiositeiten laat door de toegevoegde stukken ‘zaptekst’ zien dat hij geprobeerd heeft recht te doen aan de redactionele uitgangspunten, maar de wederwaardigheden rond de verkiezing van de Dichter des Vaderlands lenen zich nauwelijks voor een artikel dat tegelijkertijd steekhoudend en opwindend is. Hetzelfde geldt voor de bijdrage van voormalig Baliedirecteur Chris Keulemans van wie vooral in deze context meer vuurwerk verwacht had mogen worden, maar die ook teveel aan zijn onderwerp (Palestijnse kunst) gebonden lijkt om tot een vernieuwende vorm te komen.

Het lijkt erop dat de redactie van Kiez21 te veel ineens heeft gewild. Daardoor maakt het tijdschrift een rommelige indruk. Sommige artikelen zijn in het Engels, andere in het Nederlands en er wordt een allegaar aan onderwerpen aangeboord die bovendien meestal meer aan cultuur in de breedste zin des woords dan aan theorievorming en/of journalistiek appelleren. Zoals bij veel tijdschriften getuigt dit ‘proefnummer’ tegelijkertijd van een heleboel tekortkomingen als van een aantal interessante ideeën die in de toekomst hopelijk een betere uitwerking krijgen. Zoals blijkt uit de selectie van Keulemans, Vaessens en kunstenaar Popel Comou – die een interessante serie rond hotelkamers heeft bijdragen – heeft de redactie talent om de juiste mensen te benaderen. Zij moet echter een duidelijker stempel op het tijdschrift drukken door de kwaliteit van de artikelen op te krikken en zich in de keuze van vormgevers te beperken. ‘Anders zijn’ is immers niet voldoende. Antonin Artaud schreef weliswaar ooit dat er niet genoeg tijdschriften zijn, heel weinig zijn er ook weer niet.

KIEZ21
Growing Magazine for culture, theory and journalism

'That's us, tough people', zegt een bewoner over zichzelf en mede-inwoners van het Nigeriaanse Lagos. Rem Koolhaas ziet hen als 'creative, optimistic, highly self-organised and with a great talent for improvisation'. Terwijl bewoners vertellen over hun persoonlijk leven in deze miljoenenstad, laat Koolhaas grotere lijnen zien en verbindt deze levens met de organisatie van de stad. Beide kanten van dit Lagos zijn te zien en te horen in de interactieve videodocumentaire Lagos Wide & Close van Bregtje van der Haak en ontwerper Silke Wawro. Het materiaal is afkomstig van 55 uur ongebruikte film die geschoten werd voor de documentaire Lagos/Koolhaas die Van der Haak in 2002 maakte in samenwerking met Rem Koolhaas en The Harvard Project on the City. Die documentaire ging over de zelforganisatie en verstedelijking in Lagos en de structuren die Koolhaas daarin ontdekte. Deze DVD bood Van der Haak de mogelijkheid nog een ander verhaal over Lagos te vertellen en de kijker dichterbij de stad te brengen.

In 2015 wonen er 24 miljoen mensen in Lagos en wordt het de derde grootste stad van de wereld. Dat, in combinatie met de ondermaatse stedelijke voorzieningen, was voor Rem Koolhaas voldoende reden naar Lagos te gaan. De bezoeken blijken een groot effect te hebben op zijn ideeën over planning. Op kleinere schaal kijkt Bregtje van der Haak naar de mensen in de stad die ze interviewt over hun leven en werk. De kijker kan kiezen voor een close of wide view, voor het commentaar van Koolhaas, de geluiden van de stad of de interviews met bewoners. In de installatie in Witte de With worden wide en close naast elkaar getoond en zijn het wide-commentaar van Koolhaas en de closeinterviews van Van der Haak via koptelefoons te beluisteren.

Foto's bleken in Lagos niet te werken, daarvoor wisselden de beelden te snel. Pas met film werd het mogelijk iets te pakken van dynamiek van de stad. En met deze DVD raak je niet uitgekeken op die stad. Steeds ontdek je een ander beeld, een nieuw geluid, een bijzonder verhaal. Van veraf of dichtbij. We zien hoe buschauffeur Olawole Busayo de bus door het verkeer loodst en zonnebrillen, horloges en boeken door het open raam aangeboden krijgt en tegelijk zie je van een afstand hoe zijn bus klem staat tussen de andere bussen en nauwelijks vooruit komt. En dan is daar opeens dat wonderlijke beeld van een politieagent die witte handschoentjes aantrekt om het verkeer in goede banen te leiden.

Er zit een grote meerwaarde in het naast elkaar zien en horen van de wide and close view. De grote lijnen en patronen die Koolhaas ontwaart, worden mooi aangevuld door het persoonlijke verhaal van de inwoners die elke dag door die verkeershel moeten, die een week zonder elektriciteit moeten zien te overleven, die met veel te veel mensen in een veel te klein huis leven, wiens straten regelmatig overstromen. Terwijl Koolhaas vertelt over een afvaldump op een restplek tussen snelwegen, waar bij nadere beschouwing een volledig gestructureerd en gepland recyclingsysteem achter bleek schuil te gaan, legt een handelaar in oliedrums aan Van der Haak uit hoe handel op die dump werkt. De makers ontdekten zelf ook de noodzaak van de wide en close view. Voor veel geld mochten ze de presidentiële helikopter gebruiken en kregen ze de kans de stad van bovenaf te bekijken. Zo zagen ze dat wat ze al rijdend over het land voor een brandende afvalberg hadden aangezien, een stad was waar op grote en georganiseerde schaal boomstammen tot hanteerbaar hout werden verwerkt. Maar het werkte ook andersom. Vanuit de helikopter zagen ze een dichtbebouwde wijk met nauwelijks ruimte tussen de huizenblokken. Tussen deze huizen bleek de grootste elektronicahandel van de stad plaats te vinden.

Lagos is een stad voor snelle mensen. Inwoners moeten continu keuzes maken en elke keuze heeft een andere consequentie. Ondanks alle ellende en armoede is Koolhaas optimitisch over de toekomst. Dat heeft te maken met de manier waarop bewoners in het leven staan en de mogelijkheden díe er zijn met beide handen aangrijpen. Dat is ook precies wat de in Lagos immens populaire Winners Church haar leden voorhoudt, dat verandering bij jezelf begint en dat je zelf verantwoordelijk bent voor je leven. Koolhaas bewondert het vermogen van de inwoners om hun lot in eigen handen te nemen. Deze eigenschap heeft geleid tot een hoge mate van zelfwerkzaamheid en zelforganisatie in een vorm die voor ons ongekend is. De documentaire nuanceert het beeld dat wij van een georganiseerde stad hebben. Al kijkend en luisterend naar Lagos moet je wel tot de conclusie komen dat er niet één perfect model is voor de organisatie van een stad of economie. Vorm en inhoud moeten met elkaar in overeenstemming zijn. En zoals er in Lagos plekken zijn waar handelaren en kopers samenkomen alsof het zo is bedacht, zo komen vorm en inhoud van deze DVD op verschillende manieren samen en vormen wide en close twee volkomen vanzelfsprekende kanten van hetzelfde verhaal.

LAGOS WIDE & CLOSE
AN INTERACTIVE JOURNEY INTO AN EXPLODING CITY
DVD door Bregtje van der Haak (regie), Silke Wawro (ontwerp), Alexander Oey (camera), Rik Meier (geluid), Submarine (producent)
28 mei t/m 19 juni 2005

De installatie was onderdeel van het City Program van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam
Witte de With, Witte de Withstraat 50, Rotterdam

De DVD is verkrijgbaar in diverse boekhandels, de balie van Witte de With en on line via www.submarinechannel.com/shop en www.vpro.nl/winkel

Extremely Loud and Incredibly Close heet Jonathan Safran Foers tweede boek. Een opmerkelijke roman, niet alleen inhoudelijk – het is één van de eerste fictieve verhalen dat de gebeurtenissen van 9/11 als leidraad heeft – maar ook qua vorm. Hoe bizar het ook lijkt voor een discipline zo traditioneel als de literatuur, de auteur speelt echt met het ‘format’, onder andere door experimenten met de typografie. Sommige bladzijden zijn met maar één enkele zin of zelfs maar met één woord gevuld, anderen juist met heel veel woorden, die elkaar zo overlappen, dat de pagina zwart en dus onleesbaar wordt. Een andere methode, die de visuele kunstbeschouwer wellicht interesseert, is zijn gebruik van kleur. Met een rode pen lijkt Foer in ieder afzonderlijk exemplaar van Extremely Loud and Incredibly Close woorden onderstreept en omcirkeld te hebben, waardoor de lezer het idee krijgt een deel van het originele manuscript in het eigen boek ontdekt te hebben. Naast dit redactie-achtige gekras, gebruikt de schrijver ook beeldmateriaal in zijn roman. Verschillende zwartwitfoto’s van deurknoppen en andere in eerste instantie op zichzelf staande objecten vullen pagina’s van het boek, dat eindigt met een serie foto’s die met de duim geflipt dienen te worden, zoals de ‘filmboekjes’ van vroeger. Dit laatste beeldende element speelt een cruciale rol in het slot van het verhaal.

Op de vraag die Foer kreeg toen hij hier in Nederland zijn boek presenteerde, of de taal alleen niet meer voldoende was voor het maken van een roman, antwoordde hij dat men over het algemeen in de literatuur wel erg conservatief gebleven was en dat er geen reden is om kritisch ten opzichte van collaboratie met de andere kunsten te staan. ‘Zou u deze vraag ook aan een beeldend kunstenaar die letters in zijn werk gebruikt stellen?’ vroeg hij op zijn beurt aan de interviewer, die helaas geen connectie kon maken naar kunstenaars als Picasso, Jasper Johns of Ed Ruscha en hem meewarig aankeek. In de beeldende kunst is er al veel langer sprake van een cross-over tussen de kunsten. Deze blijft zich gelukkig ook ontwikkelen en houdt niet op bij typografische elementen in een schilderij.

Het is dan ook positief te noemen dat de Prix de Rome de vele disciplines die het tot nu toe hanteerde heeft laten varen met ingang van dit jaar en er zodoende kunstenaars mee konden dingen naar de prijs die dit eerder niet konden, omdat ze lastig in een hokje te plaatsen waren. Ook nieuw dit jaar is dat er op de tentoonstelling naast de shortlist kandidaten, ook de kunstenaars van de longlist – de net-niet winnaars – gepresenteerd worden. En juist in deze laatste categorie is er een prachtig voorbeeld van een succesvolle interdisciplinaire benadering.

In de meest recente videowerken van Guido van der Werve speelt het ballet namelijk een vooraanstaande rol. Het lijkt me dan ook noodzakelijk te vermelden dat de choreografie in de films van Esther Lambeck is. Nummer twee (just because, I’m standing here doesn’t mean I want to) begint met tekst: ’s Ochtends kan ik niet opstaan, ’s middags ben ik moe, ’s avonds kan ik niet slapen’. Vervolgens komt de maker in beeld, stapt achter uit de straat op, in een doorsnee wijk in Nederland – zijn geboortestad Papendrecht, blijkt – en wordt geschept door een auto. Hij ligt daar midden op straat, roerloos, schijnbaar dood. Dan komt een ME-busje. Ah, hulp, denkt de toeschouwer. De achterdeuren van het busje openen zich en in slowmotion komen er ballerina’s uit, die op de muziek van Cirelli beginnen te dansen. Zij geven een schitterende vertoning waar je helemaal in op gaat, de gewonde of dode man naar de achtergrond verplaatsend. Je herinnert je hem pas nadat de esthetische prikkeling voor het oog – de jonge danseressen – verdwenen is en realiseert je het absurde van de situatie en het gemak waarmee je als kijker van ‘ongeval’ naar ‘vertier’ omschakelt.

In Van der Werve’s film Nummer drie (Take, step, fall) maakt hij gelukkig weer gebruik van dans. In deel 1 van de drieluik, take away, dansen er dames als bij een bal, hoffelijk naar elkaar buigend in een cirkel. De ruimte waar dit zich afspeelt heeft echter niets weg van een paleiszaal, maar is benauwend klein en heeft een lift-eetluik, waardoor het waarschijnlijk lijkt dat er een keuken in de buurt is. En dan verschuift de camera een verdieping omlaag. De locatie: een Chinees afhaalrestaurant, met veel wachtende mannen die niets van de dans boven lijken op te merken. Deel 2, step out, is een scène van een man op het randje van een balkon aan een drukke straat. Gaat hij springen? Auto’s rijden voorbij en stoppen niet. De chauffeurs lijken zich niet aan de persoon te storen, die met één stap zijn leven zou kunnen beëindigen. De toeschouwer kijkt ernaar en kan evenmin iets ondernemen en wordt in het ongewisse gelaten hoe het afloopt. De spanning wordt doorgetrokken naar het derde deel, fall over, waar een eenzame ballerina op een weg in het bos een solovoorstelling geeft. De keuze van de locatie werkt wederom vervreemdend, wat versterkt wordt door het plotselinge omvallen van een boom, midden in de dans. De ballerina lijkt zich er echter in het geheel niet aan te storen en maakt haar dans rustig af.

Zowel Foer als Van der Werve hebben het aangedurfd buiten hun eigen discipline om te gaan, waarbij tekst en beeld, beeld en dans samenkomen en elkaar vervolmaken.

EXTREMELY LOUD AND INCREDIBLY CLOSE, Jonathan Safran Foer
Anthos uitgeverij, Amsterdam
ISBN 0241142148
verkrijgbaar bij de boekhandel voor €19,95

PRIX DE ROME.NL 2005 BEELDENDE KUNST
De genomineerden: Yael Bartana, Lonnie van Brummelen, Esther Tielemans, Kanxuan.
De longlist kunstenaars zijn: Marc Bijl, Raymond Taudin Chabot, Guido van der Werve, Barbara Wijnveld en Praneet Soi.