Tijden van overdaad

Mischa Andriessen

Parallel aan de expositie van het beroemde getijdenboek Les Très Riches Heures van de gebroeders Van Limburg heeft Museum Het Valkhof een tentoonstelling georganiseerd, waarin twaalf hedendaagse beeldend kunstenaars en dichters geprobeerd hebben een modern equivalent van het calendarium uit dit vermaarde werk tot stand te brengen. De deelnemende beeldend kunstenaars hebben allen een band met Nijmegen. De dichters zijn uitgekozen ‘vanwege hun affiniteit met de thematiek van de gebroeders Van Limburg en omdat ze zich manifesteren als kroniekschrijvers van deze tijd’. Op die manier zijn twaalf koppels gevormd die elk een maand van het jaar verbeelden.

Het uitgangspunt is buitengewoon aanlokkelijk, maar blijkt vaak tamelijk vrij geïnterpreteerd te zijn. De religieuze connotatie van het getijdenboek bijvoorbeeld is door de meeste koppels genegeerd. Dat is jammer, want het getijdenboek herbergt een interessante contradictie. De overdadige versieringen zijn immers eigenlijk in tegenspraak met het ascetische aspect van de getijden (de uren waarop dagelijks gebeden diende te worden). Buiten de fraaie verluchtingen is het getijdenboek boeiend omdat het laat zien hoe de kunstenaar moest manoeuvreren tussen de verplichtingen aan de religieuze tekst enerzijds en de wensen van de opdrachtgever anderzijds. Daarnaast probeerde hij toch zoveel mogelijk een eigen stijl tentoon te spreiden. De hedendaagse, vrije kunstenaar kent dergelijke restricties doorgaans niet, hetgeen nieuwsgierig maakt naar de manier waarop hij met de beperkingen die het thema getijdenboek hem oplegt weet om te gaan. In weerwil van de ondertitel is Rijke uren geen getijdenboek. Een calendarium is het ook niet, omdat de focus bijna nooit op geloofsthema’s ligt. De tentoonstelling richt zich in plaats daarvan op de relatie tussen taal en beeld. Dat is een discutabele keuze. Desondanks blijft het uitgangspunt van de tentoonstelling interessant.

De grote verscheidenheid valt als eerste op. Er zijn schilderijen, installaties, foto’s en een film te zien en ook de teksten worden op zeer diverse manieren gepresenteerd. Helaas blijft het publiek in het ongewisse over de manier waarop de expositie tot stand gekomen is en in hoeverre er van samenwerking sprake is geweest. Zo dateert één van de twee schilderijen die Kiki Lamers naast het gedicht van Eva Gerlach heeft geplaatst al uit 2004; dit doet vermoeden dat het klaar was voordat Gerlach het gedicht voltooide. Echter, uitgerekend deze werken gaan als enige een duidelijk verband aan en versterken elkaar. Het blijft de vraag bij een dergelijke expositie wat je als kijker nu eigenlijk beoordeelt. Het gedicht en het kunstwerk afzonderlijk of alleen de combinatie? Het provocatief gelikte schilderij van Anya Janssen past wonderbaarlijk goed bij de barokke poëzie van Ilja Pfeiffer, zonder dat de werken zelf overtuigend zijn. Erszébet Baerveldt en Pieter Boskma maken beide sterk persoonlijk werk dat weliswaar intrigeert, maar niets met elkaar te maken lijkt te hebben. De installatie van Gijs Assmann, een ondergesneeuwd vogelhuisje, is op zich een sympathiek beeld, maar in combinatie met het gedicht van Astrid Lampe wordt het té illustratief. Een groot gevaar van illustreren is, dat elementen uit het geïllustreerde werk dusdanig benadrukt worden dat de kracht ervan verloren gaat. De verduidelijking maakt het banaal. Dat Keiko Sato het woord ‘blauwer’ in de slotregel van Albertina Soepboers gedicht met blauwe letters weergeeft, is maar één pijnlijk voorbeeld van een dergelijk gebrek aan fantasie en zeggingskracht.

De presentatie van de teksten is soms ook problematisch. Door technische problemen kon van het gedicht van Mark Boog geen kennis worden genomen. Het effect van Maria Barnas’ gedicht ging door een storende hoofdtelefoon volledig verloren. De aandacht over beeld en tekst verdelen, blijft echter het lastigst. Het valt niet mee om in de tentoonstellingsruimte een gedicht van twee bladzijden te lezen, tot je door te laten dringen en ook nog eens een verband met het bijbehorende kunstwerk te laten aangaan. Opmerkelijk genoeg heeft de organisatie veel dichters uitgekozen die zich nogal bloemrijk uitdrukken. Veel taal, veel beelden, alsof rijkdom alleen met weelde tot uitdrukking kan worden gebracht. De gebroeders van Limburg verluchtigden het lijden met alle middelen die zij tot hun beschikking hadden. Het doel dat zij te dienen hadden, stond daarbij buiten kijf. De vraag is of Rijke uren zonder een diep doorvoelde religiositeit niet voornamelijk uit bladgoud bestaat. Beeld en tekst tonen hier vaak een overdaad aan bedoelingen en betekenissen. Seet van Houts zeepbellen zijn daarvan een treffende illustratie: kleurrijk, maar flinterdun. Misschien impliceert een bijdetijdse versie van Les Très Riches Heures voornamelijk vuurwerk. Dat mijn voorkeur uitgaat naar de stemmige, verstilde werken van Lamers en Gerlach, laat waarschijnlijk vooral zien hoe ik in deze tijd sta.

RIJKE UREN
Een hedendaags getijdenboek door dichters en beeldend kunstenaars, t/m 20 november 2005

Museum Het Valkhof, Kelfkensbos 59, Nijmegen