Onthaasten

Martijn Verhoeven

Wie de afgelopen jaren geen tijd had, of gewoon te lui was, om alle eindexamenpresentaties van de academies te bekijken, kan nu de schade een beetje inhalen in W 139. Youthquake! is een groepstentoonstelling van vijfentwintig jonge kunstenaars. Ze werden allen na 1970 geboren en studeerden de afgelopen paar jaar af aan een Nederlandse of Vlaamse academie. Een flinke jongen die hier uit de talloze vormen, materialen en disciplines een lijn of een ontwikkeling kan destilleren. De kunstenaars schilderen, tekenen, knippen uit blik of knutselen met dia's dat het een lieve aard heeft. De ruimte is bovendien zo tjokvol dat je blik voortdurend verspringt van schilderij naar foto naar installatie en weer terug. De wijze waarop de tentoonstelling is ingericht (is inrichten hier wel het juiste woord?) lijkt iets te willen zeggen over de huidige snelle beeldcultuur, maar wat precies komen we niet te weten. Of het nu gaat om de installatie van Jan de Cock, die bestaat uit opgesteld bouwmateriaal, de aandoenlijke beer van Arjen de Leeuw die op onverwachte momenten een uitstulping krijgt, of de kleurige zeppelin van Harm Goselink Meijer die in de nok van het gebouw hangt: het zijn werken waar je schouderophalend aan voorbij loopt. Is op de tentoonstelling dan geen enkel werk te zien dat eruit springt? Jawel, het object van Martina Florians bijvoorbeeld heeft een vreemde, fascinerende aantrekkingskracht. In het houten onderstel van een kist zijn lagen schuimrubber gestapeld, waarin van bovenaf langzaam een inkt -achtige vloeistof binnensijpelt -als een bloedsomloop. Het object, vastgesjord met foeilelijke oranje bretels, krijgt in de loop van de tentoonstellingsperiode steeds meer kringen en plekken en doet denken aan een oud matras dat is beslapen door oude mannen en jonge geliefden.

Voor sommige kunstenaars is een kakofonie van beelden als in Youthquake! een reden voor ont-haasting. Zij lijken juist gas terug te willen nemen en de toeschouwer te willen leren kijken naar wat eerder ongezien bleef. De jonge schilder Mariska van den Enden laat in de LAK Galerie een serie uitsnedes zien van lichaamsdelen en kledingstukken diehet lichaam bedekken. Het beeld dat in je hoofd blijft hangen is eerder bepaald door datgene wat gesuggereerd wordt dan door dat wat expliciet wordt getoond. Hier word je uitgedaagd lang en vooral nauwkeurig te kijken en je ondertussen ook nog bewust te zijn van het in te nemen perspektief.

In Van den Endes meest overtuigende doeken blijven de onderwerpen onduidelijk: zie je nu een bovenarm, of een dijbeen, een borst of toch een bilpartij? Juist de niet-expliciete manier van afbeelden geeft de schilderijen een erotische lading. Van den Enden is niet scheutig met felle kleuren. Het zijn veelal donker- en lichtbruine tinten die de toon zetten. De kleuren zijn zorgvuldig op het doek gepenseeld, zo zorgvuldig dat de verf en de oorspronkelijke kleur van het linnen af en toe naadloos in elkaar overlopen en de verf als een transparante sluier over het doek ligt. Anders dan veel werken op Youthquake! blijven die beelden op je netvlies branden.

YOUTHQUAKE!, t/m 21 november

W 139, Warmoesstraat 139, Amsterdam,

MARISKA VAN DEN ENDEN, t/m 12 november

LAK Galerie, Cleveringaplaats 1, Leiden

Verzamelgekte

Max Willems

Nijmegen uitrijden, vlak voor de brug rechtsaf en dan de weg naar Kleef (Kleve) nemen. Een van de mooiste wegen van ons land. Rechts de stuwwal met bergachtige ambities, links de Ooypolder. Kleef maar even laten voor wat het is al is daar tegenwoordig, nadat landgenoot Walter Nikkels het Museum Kurhaus onder handen nam, een prachtmuseum ontstaan. Neen, nog ietsje verder de Rijn volgen om bij een van de raarste musea van Noordwest Europa te geraken. Schloss Moyland nabij het slapende gehucht Bedburg-Hau. Het stond jaren leeg. Als klein ventje ben ik er wel eens langs gevoerd. Toen was het een Eftelingachtig spookkasteel. Een ruïne zoals ze alleen in Duitsland te vinden lijken. Gapende ramen, verbrokkelde kantelen. Woekerend gewas. Het was er angstaanjagend, maar dan zonder Efteling-gevoel: Moyland was een serieus spookkasteel. Dat voelde je als negenjarig nakomertje beter dan wie dan ook in het gezelschap. Met steun van het Bundesland Nordrhein- Westfalen is Moyland met Deutschgründliche nuchterheid ontdaan van zijn decennialange kwijnen- Verzamelgekte door Max Willems de bestaan. Uiteraard werd het een museum. Maar niet zo maar eentje. Hier is thans gevestigd de Sammlung Van der Grinten aangevuld met het Josef Beuys Archiv des Landes Nordrhein Westfalen. Banieren geven een kleine rotonde nabij het kasteel de nodige allure: hier is iets aan de hand! Een parkeerplaats, een entreegebouw, en een wandeling door een stijltuin die een liefdeloze burgerlijkheid uitstraalt. In de koetshuizen zijn ter linkerzijde een museumwinkel en restaurant gevestigd. Rechts worden tijdelijke tentoonstellingen georganiseerd. Op het pad voor de brug over de slotgracht staan glimmende automobielen. Allemaal maaksels van de VAGgroep: Volkswagens, Skoda's en, verdomd een aantal Audi's! Sponsorpartijtje op komst vermoedelijk of een diner-tje van de lokale autohandelaar.

Wat ooit koetshuis was is nu een restaurant. Een afhaalbuffet en een grote rechthoekige refterachtige eetzaal. Het bedienend personeel spreekt er op zachte toon en sluipt rond op gezondheidssandalen waar horecadirndels in Duitsland het patent op lijken te hebben. Door de hoge ramen kijkt het omringende bos permanent naar binnen. Wie voor kroketten komt heeft pech. Louter Gutbürgerliche kost, wordt hier afgehaald aan het buffet van Nederkorn's Museumscafé. Kiezen valt nog niet mee. Wordt het op de regenachtige zondagmiddag Sauerkraut, Schnitzel-Hubertus, Rinder Sauerbraten mit Rothkohl of toch maar gewoon een kopje Thüringer 9-Krauter Tee? Alles smaakt Duits hier. Zelfs de toiletten. Een Plakat geeft aan dat het er Sauber moet zijn. De Ali van dienst heeft keurig afgetekend dat hij (misschien ook wel zij) om 10:00, 11:45, 12:20 en 12:50 de ronde met emmer en zwabber heeft gemaakt. De gemoedelijke tuttigheid in het Koetshuis vormt een merkwaardig kontrast met de inhoud van het Schloss. Die gebroeders van der Grinten waren verzamelaars. Echte! Ze kochten ongeveer 60.000 werken bij elkaar. Vooral negentiende- en twintigste-eeuwse kunst en daarbinnen natuurlijk vooral Beuys met wie ze nauw bevriend waren. Het merkwaardige verhaal van de verzameling is te lezen in Peter Sagers' Die Besessenen, Begegnungen mit Kunstsammlern zwischen Aachen und Tokio(Dumont 1992). Dat laten we dus even voor wat het is. Eveneens onbeschrijfelijk is de verpletterende inrichting van het kasteel. Witte hoge ruimten, van plafondlijst tot plint volgehangen met kunstwerken. Eén verwarrende, machtige, soms prachtige, maar ook spuuglelijke collage van duizenden zo niet tienduizenden werken. Zaal na zaal, verdieping na verdieping. Opperste verwarring overheerst bij de meeste bezoekers: is het een grap, het ultieme Gesamtkunstwerk, gestilde verzamelgekte of een droom? De afwezigheid van iedere duiding van wat er te zien is versterkt het hulpeloze gevoel. In de zalen liggen bundels waarin de bezoeker met uithoudingsvermogen kan opzoeken van wie hij wat ziet hangen, maar om dat te kunnen moet men puzzelachtige soms cryptische zaalplattegronden ontrafelen, om te ontdekken dat veel getoonde kunst van onbekende kunstenaars is. Personeel om iets aan te vragen is er niet. Twee enige suppoosten hangen lusteloos rond de centrale trap in de hal.

De impact van Beuys blijft ook hier, in dit open depot, groots. Ieder werk is krachtig en maakt zich kort los uit de massaliteit om zijn eigen individuele boodschap uit te braken. Veel anderen lukt dat niet. Maar daar gaat het niet om in Moyland. Het is geen museum maar een hoogst individueel statement. In mooie sobere ruimten, met simpel licht. Het spookkasteel van toen is sinds de opening in 1997 in bezit genomen door de nazinderende geest van de gebroeders Van der Grinten.

Na anderhalf uur het verzamelgeweld getrotseerd en achter een gesloten deur het Joseph Beuys Archiv te hebben ontdekt, is er gelukkig de kans om in de Sauerkrautgeuren van Nederkorn weer terug te keren in de realiteit. In de WC blijkt ondertussen Ali ook om 14:30 nog een keertje langs te zijn geweest.

Aantrekkelijkheid gebouw ****
Onthaal ontvangst kassa **
Garderobe ***
Houding overig personeel **
Restaurant ***
Boekwinkel **
Toiletten ****
Onderhoud algemeen ****
Bereikbaarheid *

STIFTUNG MUSEUM SCHLOSS MOYLAND SAMMLUNG VAN DER GRINTEN JOSEPH BEUYS ARCHIV DES LANDES NORDRHEIN-WESTFALEN

Am Schloss 4 D-47551 Bedburg Hau, tel: 02824-9510-0, info:02824-9510-66

www.moyland.de

Als een reis

Max Meier

Het mooiste museum van Nederland. Nog niet zo lang doen ze er ook aan moderne en soms zelfs actuele kunst. Daarom mag het voor één keertje in Tubelight. Een beetje keurig allemaal, maar dat past ook bij een eerbiedwaardig instituut dat meer dan 200 jaar oud is. Bovendien wonen er in de omgeving heel veel heel keurige mensen. Maar dat geeft nu even niet. Een bezoek aan Teylers Museum te Haarlem is altijd weer een genot. Grote zware deuren in een classicistische gevel aan het Spaarne. De ongenaakbaarheid van het gebouw wordt een beetje verlicht door het feit dat erboven de ingang fier een vlag wappert: ‘Museum' staat erop. Wat een vondst! Nederlandse musea, en vooral hun architecten hebben grote problemen met ingangspartijen. Het kenmerkende van zo'n instituut is dat het openbaar is. In letterlijke zin. Dat je er ‘in' kunt dus. Maar de museale bouwregisseurs hebben daar moeite mee. Dus zitten de meeste ingangs-partijen goed verstopt. Beetje pesten lijkt het wel. Beetje Rijksmuseum na-apen: rare kleine deurtjes. ‘Liever niet binnenkomen hoor' lijken die te zeggen. Enfin. Bij Teylers is er dus die vlag die de bezoeker in spé vrolijk toewappert. De deurmat met het opschrift ‘WELKOM' ontbreekt nog maar net. Eenmaal binnen is er dat wonder van een gebouw dat ogenschijnlijk 200 jaar onder het stof verborgen heeft gelegen en er zojuist onder vandaan is gepeld. Een vrolijk kijkende mevrouw achter een onmogelijk kassameubeltje, hannest in de ovale hal met museumjaarkaarten. Rechts is een piep-winkeltje met een scharrig assortiment aan boeken. Teylers Museum is een encyclopedisch museum, dus de uitbater van het winkeltje kan feitelijk alles in de kast zetten. Maar het is allemaal een beetje té rommelig: beetje weten-schapsgeschiedenis, beetje natuur-kunde, beetje prentkunst, en een heel klein beetje moderne kunst. Maar dat aanbod leek geïnspireerd op de lopende tentoonstelling van Max Beckman. De meegezeulde laptop kan in een van de kluisjes in het gangetje naar de WC. Het levert 3 gulden op! Da's het mooie van die kluisjes. Om de sleutel eruit te halen gooi je een gulden in het slot. Als je de sleutel voor vertrek er weer in stopt, spuugt het slot die gulden weer uit. En dat nu, verwachten vooral toeristen niet van die zuinige Hollander! De bus staat voor, ze moeten weg, de gulden blijft achter. Dus scharrel je met een beetje geluk één of twee koppen koffie bij elkaar. Altijd doen, kluisjes checken! Bij het Rembrandthuis is het helemaal fantastisch. Ooit leverde dat 7 guldens op, maar dit terzijde.

Dat Teylers geen suffig ingedut instituut is, blijkt meteen in de eerste zalen. De verstofte vitrines met botten, kaken, de mosasaurus en ander fossiele dooie beesten vormen een groot contrast met de alhier dienende suppoosten. Frisse types. Ze zijn allemaal gekleed in een kostuum van uiterst moderne snit. Hier is over nagedacht! De vloeren van het museum zijn van wisselende materialen: steen, hout, gietijzeren roosters. Dus klossen, bonken en kraken de frisse types dat het een aard heeft. Ze hebben er duidelijk lol in, in dat bewaken van die oude spullen. Hier pik je echt niet effe een brontosauriërknietje mee! Het mooiste van Teylers, naast de bibliotheek maar daar mogen deze zondag gewone stervelingen niet in, is de Ovale Zaal. Een kunstwerk op zich. Ik ga het hier niet verklappen. Erheen! Kijken! En heel stil worden van zoveel schoonheid! Overal afblijven ook trouwens, want dit mag nooit kapot! Er staat trouwens paraboolspiegels waarin je de geliefde aan de andere kant van de zaal ondeugende dingen kunt toefluisteren. Of anders een gedicht.

In de schilderijenzaal, waar je even figurant bent in een schilderij van Allebé, haalt de inmiddels krakende bewaakster bezoekers terug in de tijd. Er mag wel gekeken, maar niet gewezen worden! ‘Ik keek alleen' mompelde een Bloemendaalse mevrouw nog terug. Maar ik zag dat ze loog, want ze wees!

Teylers blijft verbazen. Want na die Ovale Zaal en die schilderijen is het eigenlijk wel genoeg. Maar neen. Er is genieuwbouwd. Ook hier. Mooi, verzorgd, warm. Een frisse koffiekamer met een klein maar verzorgd assortiment versnaperingen biedt gelegenheid tot een reflectief moment. Het meubilair is een beetje teveel van het goede. Sommige designers moeten gewoon minder hun best doen. Maar wie weet vinden onze achter-achterkleinkinderen het over 200 jaar prachtig. Er zijn ook toiletten op geurafstand, maar die zijn schoon, helder, en ruiken lekker naar WC-eend.

De tekeningen van Beckmann hangen in de eveneens nieuwe tentoonstellingszaal. In deze zaal komen de ambities van de Teylers conservatoren op het terrein van de moderne(re) beeldende kunst tot leven. Gebouwd als prentenkabinet, ‘n beetje nare gesloten doos, die wel vernuftig ontsloten is en de wegvluchtende bezoeker snel weer in het oude museumcircuit brengt. Want Beckman en het nieuwe zaaltje kunnen het toch niet winnen van de pracht van het oude gebouw, al doen ze hun best. En da's het mooie van Teylers, de getoonde kunst kan misschien teleurstellen, de koffie wat te slap zijn, de guldens verdwenen, allemaal niks erg! Want een bezoek aan Teylers Museum, dat is geen kunst kijken. Geen museumbezoek afleggen. Een bezoek aan Teylers is het maken van een reis!

Aantrekkelijkheid gebouw ****
Onthaal, ontvangst kassa *
Garderobe *
Houding overig personeel ***
Restaurant ****
Boekwinkel *
Toiletten ****
Onderhoud algemeen ***
Bereikbaarheid ***

Teylers Museum, Spaarne 16, Haarlem

TEKENINGEN VAN ARMANDO, t/m 28 november

Ze hebben prachtige namen, de liedschrijvers en popgroepen van Ooststellingwerf: Killing Bunny, Chocolate Moose, Ebdorphin, D-Rust etc… Maar niemand kende ze of gaf ze een podium. Totdat Georgina Starr, als een soort goede fee van alles dat zingt of muziek maakt, opdook in deze regio, op de grens tussen Friesland en Drenthe. En nu hebben ze opgetreden in de open lucht en een gezamenlijke CD op hun naam geschreven: ‘Popping up in Ooststellingwerf’ (A project for Ooststellingwerf by Georgina Starr). De sociale sculptuur die Georgina Starr voor het project ‘In Verbelinge’- Kunst op basis van verhalen in het Stellingwerfs realiseerde, is gelukkig geen uitzondering op deze nogal ambitieuze manifestatie in deze Friese gemeente. Ook de andere deelnemers Allen Ruppersberg, Carlo Mistiaan, Sjaak Langenberg, Job Koelewijn, Atte Jongstra en het duo Gerard Groenewoud/Tilly Buij bewijzen in en om de plaats Oosterwolde, dat hedendaagse kunst in de openbare ruimte waarachtig engagement vraagt.

Ten eerste is daar het directe contact met de bevolking. Zo is de even complexe als fascinerende bijdrage van Allen Ruppersberg gebaseerd op drie vragen, die hij middels een enquête aan het publiek heeft voorgelegd: Wie is de belangrijkste persoon, wat is de belangrijkste locatie in de gemeente en wat is het belangrijkste boek in het Stellingswerfs? De complexiteit begint al met het feit dat de bevolking niet één persoon maar ‘de vrijwilliger’ aanwijst als de belangrijkste persoon.

Ruppersberg ziet zijn project als “een voorstel voor de samenwerking tussen de kunstenaar en zijn publiek en voor een gecombineerde zoektocht naar het onbekende beeld van Ooststellingwerf”.

Niet minder conceptueel werpt Sjaak Langenberg zich op als een soort cultureel antropoloog en hoeder van de lokale (orale) geschiedenies, die al dan niet door de warme deken van de huidige welvaart dreigt te verstikken. Hij realiseerde ‘de Voetnoot’, een hilariche, moderne versie van de plaggenhut aan de rand van een nieuwbouwbuurt in Oosterwolde, waar een gids (oude) verhalen vertelt, waar een ‘overdosis authenticiteit’ gecelebreerd wordt en waar – voor degene die het echt wil beleven -overnacht kan worden (kosten ƒ 40,00 p.p.).

Contact met de lokale bevolking zoeken ook Gerard Groenewoud en Tilly Buij. De reusachtige, rode opblaasbeer, die de verbeelding van de mythische boeman ‘Beu’ is, blijft niet op één plaats, maar duikt iedere dag op een andere plaats in de gemeente op, waar de lokale bevolking voor een groepsportret wordt uitgenodigd. (“De dôrpsbewoners (verienings, schoelekiender en zo wat henne) wo’n nuugd veur een ‘groepspetret mit Beu’, die dan bi’j et dôrpshuus of kefé daelezet is.”)

De meest spectaculaire bijdrage aan ‘In Verbelinge’ komt van Job Koelewijn. Zijn bioscoop met open achterwand / filmdoek op een kruising van 2 plattelandswegen maakt je zo bewust van de reële plek – de werkelijkheid van het platteland – dat de luide filmmuziek van Ennio Morricone’s hit ‘Once upon a time in the West’, deze plek alleen maar lijkt te bevestigen. Wie daaronder lijdt of bezwijkt, dient even een plaatsje op te schuiven, om te merken dat de kijker, iedere kijker, de regisseur van zijn film, zijn eigen leven is. Zo is ‘een filmisch gezicht op Ooststelling-werf’ een soort zelfonderzoek geworden en een prachtige metafoor voor de kunst die dit zeer geslaagde project te bieden heeft.

Tot en met 3 oktober, voor informatie tel 058 2343434 

Voelde men voorheen in Rotterdam de behoefte om de zomer af te sluiten met ‘When Summer has Almost Gone', nu hebben negen expositieruimtes in het centrum het initiatief genomen om een ‘gezamenlijke openings-tentoonstelling' te houden. Hoewel dit gebeurt onder één noemer, ‘Towards the End of the Century', hadden zij deze afzonderlijke exposities ook kunnen aankondigen als ‘gelijktijdige tentoonstel-lingsopeningen'. Dat het einde van de eeuw nadert, is bovendien nauwelijks terug te zien in de presentaties, dus beperk ik me in het navolgende tot twee exposities waarin juist wordt teruggeblikt.

In Galerie Liesbeth Lips kijkt Francesca Vonck terug op haar verleden in tien twee- en driedimensionale werken. Deze vormen een afgeronde expositie waarin negen thema's samenkomen in het tiende werk, een kinderpuzzel met rode knopjes aan de puzzelstukjes. Wel Twee terugblikken in‘Towards the End of the Century' door Esther Tap lijkt er in eerste instantie een tweedeling te zijn tussen wat ‘van vroeger' is en wat ‘oud' is, maar bij nadere beschouwing roepen alle werken het woord ‘herinnering' op. Het materiaalgebruik, deels hergebruik van en deels verwijzen naar bestaande voorwerpen en vormen, is gevariëerd. Dat houdt de tentoonstelling als geheel levendig en toch schept het door de herhaling van materialen een eenheid. In zowel twee- als driedimensionale werken – is was gebruikt, een foto komt in een andere vorm terug, de echte kauwgomballen liggen dicht bij een tweedimensionale verbeelding van een ouderwetse kauwgomballenautomaat. Door dit spel met vormen en voorwerpen ligt ook humor binnen het bereik, niet als een schaterlach, maar eerder als een verwijzing: een oh-ja-zo-was-het, maar dan nèt niet. Zo vraag ik me af van welke kunstenaar ik toch dat jongetje met zijn hoofd op zijn armen rustend ken, tot ik de titel ‘sinaspril-jongetje' zie en de bijbehorende reclamefoto me te binnen schiet. Een beeld van een kinderkopje, gemaakt van gips en was, heeft een suède lapje op de borst. De achtergrond is beplakt met kleine snippers glimmend sitspapier: de combinatie vormt een universele herinnering aan elke lagere school in de jaren zeventig. Een liefdevolle blik in een bijna vergeten jeugd.

In Fotomania herinnert Fons Brasser ons aan een minder zorgeloos verleden, namelijk dat van Berlijn tijdens de Koude Oorlog. In 1985 en 1986 fotografeerde hij verschillende ‘gesperrte' metrostations: stations die de Westduitse metro in Oost- Berlijn passeerde, maar waar niet werd gestopt. Op middelgroot formaat, net groot genoeg om je erin te kunnen verplaatsen en klein genoeg om de beklemmende sfeer voelbaar te maken, zijn de perrons in zwart-wit afgedrukt. Te zien zijn alleen perronvloeren, hekken, betonkolom-men, tegels. Er zijn geen mensen, er ligt geen vuil, er brand weinig of geen licht. De ruimtes zijn besloten en stralen een kille verlatenheid uit die typerend is voor het oostelijk stadsdeel in genoemde periode. Enkele foto's zijn mooi op zich: sober, met vage lijnen en vlakken en met spannende licht-donkerverhoudingen. Ze kunnen zeer geslaagd genoemd worden, zeker naar de lichtomstandigheden van de op-genomen plek. Andere zijn meer documentair en qua compositie minder interessant. De foto's zijn vaak voor elkaar inwisselbaar, wat op zich, vooral binnen een thema als dit, geen bezwaar hoeft te vormen. De wijze van groeperen echter zorgt dat dat juist meer opvalt, in plaats van dat de inwisselbaarheid wordt ingezet om een gevoel te versterken. Het project als geheel is als een volwassen terugblik op een spannend, maar treurig jongensavontuur. De kaart van het metronet die tussen de foto's is opgehangen, maakt de fotoserie jammer genoeg wel erg illustratief.

Doomscenario's, fin-de-siecle kriebels, toekomstvoorspellingen, momenten van berusting, contemplatie en naast dit alles een voortdurend geroezemoes van meningen, stellingen en discussies. Het jaar 1999 staat volledig in het teken van het naderende nieuwe millennium. In de kunstwereld leidt dit tot ontelbare symposia en tentoonstellingen over deze naderende eeuwwisseling. De persberichten van de vele initiatieven overtreffen elkaar in dramatiek en poetische vraagstellingen: 'Welke richting gaat de kunst op in het nieuwe millennium?', 'Hebben we door Eleonoor Jap Sam van doen met het 'einde van de kunst' of staan we op de drempel van een nieuw belangrijk cultureel tijdperk?' of 'Gaat de kunst van gedaante wisselen na 2000?'

Dat het kiezen van een interessant thema op papier niet vanzelfsprekend hoeft te leiden tot een boeiende tentoonstelling toont 'Towards the End of the Century'.

Negen Rotterdamse expositieruimtes nodigden hun kunstenaars uit om hun licht te laten schijnen over de millenniumwisseling. Het resultaat is nog tot en met 3 oktober te bezichtigen in de deelnemende galeries. Een daadwerkelijke rond-gang langs de deelnemende galeries is echter teleurstellend. Niet alleen komt het thema niet of nauwe-lijks aanbod, ook de gekozen werken willen niet in het keurslijf van het thema worden opgenomen. Na een bezoek aan XX Multiple Galerie, MK Expositieruimte en Galerie Delta begin ik zelf te twijfelen of er wel sprake is van een gezamenlijk thema. De kleurige flyer van de tentoonstelling is een toonbaar bewijs dat ik hier toch te maken heb met een serieus initiatief. De rondgang is na twee uur ten einde en ik beland op een Rotterdams terras. Ik besluit het overkoepelende thema overboord te gooien en de individuele werken die ik gezien heb in gedachten na te lopen. Ja, twee kunstenaars wisten mijn middag te redden: het werk van Erik Wesselo in galerie Cokkie Snoei en dat van Jean-Marc Spaans in galerie Delta. Wesselo's werk heeft zeker overeenkomsten met dat van Bill Viola. Net als bij Viola raakt de toeschouwer gevangen door de vertragende beelden. De projecties in het halfdonker zorgen voor een moment van verlossing. De aan-schouwer vergeet zichzelf heel even en raakt in de ban van Wesselo's werk. Het werk van kunstenaar Jean-Marc Spaans in Galerie Delta blijft iedere keer dat ik het zie ver-nieuwend. De levensgrote foto's werken als een performance. Spaans weet het licht op zo'n wijze te manipuleren dat er ruimtelijkheid onstaat. Fascinerend blijft het dat hij zelf als maker op iedere foto zichtbaar is. De toeschouwer ervaart het proces van wording van de foto en krijgt een beeld van de door Spaans toegepaste techniek.

TOWARDS THE END OF THE CENTURY, gezamenlijke tentoonstelling in 9 Rotterdamse expositieruimtes, te zien tot en met 3 oktober 1999

Cokkie Snoei, Galerie Delta, Galerie Fotomania, Gil & Moti Homegallery, Galerie Liesbeth Lips, MK Expositieruimte, Ram Foundation, Salle de Bains en XX Multiple Galerie

Thuisgalerie

Rob Perrée

Ik ben nog van het oude soort. Dacht ik. Kunst moet je zien in een museum of in een galerie. Hoe goed de reprodukties in boeken en tijdschriften vaak ook zijn, er gaat niets boven het echte werk, in de echte kleur, met de echte geur en de voelbare textuur. Ik weet dat er over het begrip ‘echt' valt te twisten. Een schilderij in het atelier van de kunstenaar werkt anders dan datzelfde schilderij op een grote witte wand in het Boijmans.

Steeds vaker ontdek ik dat er werk is dat niet werkt in het museum of de in galerie. Bij de meeste ‘klassieke' fototentoonstellingen vind ik dat al veel langer. Kleine zwartwit- plaatjes tegen een uit de kluiten gewassen muur waar je met je neus bovenop moet zitten om ze volledig tot je te nemen, wekken bij mij ergernis. Druk ze dan maar af in een boek, dan kan ik ze rustig achter mijn bureau bekijken, gezeten op een comfortabele stoel.

Veel conceptueel of theoretisch werk redt het echter evenmin in de reguliere tentoonstellingsruimte. Witte de With illustreert dat regelmatig met zijn presentaties. Onlangs zag ik dat ook weer bewezen in het New Museum in New York. Daar laat de Engelse kunstenaar Keith Piper een aantal installaties zien. Over het selectieve geheugen van zijn landgenoten als het over kolonialisme en slavernij gaat. Piper werkt veel met projecties en computerschermen. Bij één van de installaties kon de kijker zelf de geprojecteerde beelden (be)sturen. Op zich prachtig. Toen ik er rond-liep, was er al iemand met de muis in de weer en die heeft dat meer dan een half uur volgehouden. Dat kan gebeuren. Dat mag. Echter, haar keuze was de mijne niet, dus ik was gedwongen te kijken naar beelden die gemanipuleerd werden door iemand met andere interesses en andere invals-hoeken. Een andere installatie bestond uit twee stalen kasten die gevuld waren met fictieve archief-bakken en twee monitoren, die de kijker opnieuw zelf mocht bedienen. Als geheel leverde de opstelling geen interessant of pakkend beeld op. Een platte verbeelding van een archief. Meer was het niet. Op het moment dat ik me concentreerde op de computerbeelden, viel de context weg en was de notie ‘installatie' loos geworden. Kortom, het werk werkte niet. Gelukkig had Piper een cd-rom bij zijn catalogus gedaan. Thuis heb ik rustig alle lagen van zijn installaties kunnen afpellen en beving me de emotie en de kwaadheid die aan de thematiek van het werk ten grondslag moeten hebben gelegen. De computerpresentatie won het van de museale presentatie.

Mijn rotsvaste vertrouwen en onbespoten geloof in de ouderwetse witte zaal werd onlangs opnieuw op de proef gesteld. Iemand wees me op de website van de Hermitage in Rusland. Ik ben er vast van overtuigd dat een echt bezoek aan dit enorme paleismuseum een overweldigende ervaring is. Er zijn maar weinig plekken in Europa waar zoveel unieke kunstschatten zijn bijeengebracht. Maar, Rusland is Rusland. Met een strippenkaart red je het niet. Voor de meeste (professionele) ‘kunstliefhebbers' is een reis buiten de Randstad al een onderneming, laat staan dat ze staan te trappelen om een retourtje Leningrad te boeken. Is het eerste nog af te doen met culturele gemakzucht gevoed door randstedelijke arrogantie, het tweede kan een legitieme, want financiële oorzaak hebben. Niet iedereen heeft duizenden guldens beschikbaar om van de hogere kunst te genieten. Dan biedt www.hermitagemuseum.org een fascinerende uitkomst. Een groot deel van de collectie kon ik schermgroot en met een uitstekende beeldkwaliteit bezichtigen. Bovendien kreeg ik een goed idee van de overdonderende kwaliteit en de haast ongelooflijke omvang van deze collectie. Niet alleen meer dan twintig Rembrandts, maar ook tientallen Picasso's en andere twintigste eeuwse meesters. Bovendien is de site erg gebruiksvriendelijk. Ik ben nog van het oude soort. Dacht ik. Ik moet echter bekennen, dat ik de thuisgalerie in een aantal gevallen een goed alternatief vind.

Keith Piper, RELOCATING THE REMAINS, tot 17 oktober

New Museum, New York

Catalogus met cd-rom verkrijgbaar in de betere boekhandel.
En: www.hermitagemuseum.org

De tentoonstelling van Jans Muskee en A.P. Komen/Karen Murphy heeft van de Flatland Galerie de bovenstaande titel meegekregen. Het typeert meteen de ambitie van de expositie want over het algemeen wordt er niet veel meer toegevoegd aan de naam van een exposant dan: ‘recent werk van…' of iets dergelijks. De combinatie van deze exposanten is dan ook een bijzondere. Het werk van Muskee en Komen/Murphy kent allerlei raakvlakken die niet voor de hand liggend zijn. Tenslotte maakt Jans Muskee hyperrealistische pasteltekeningen waarin zich wonderlijke en niet-alledaagse taferelen afspelen en hebben Komen/Murphy zich daarentegen toegelegd op het eigentijdse medium van de video waarin juist zeer herkenbare en alledaagse gebeurtenissen -clichésworden verteld.

Wat is er dan dat ze verbindt? Het is naar mijn mening niet, zoals het persbericht schrijft, de relatie tussen mensen die in beider werk centraal staat. Dat geldt alleen voor Komen/Murphy. In het werk van Jans Muskee gaat het hooguit over de relatie van de steeds weer terugkerende hoofdfiguur met de wereld om zich heen. Een soort eenrichtingverkeer of misschien wel géén verkeer. Op de tekeningen van Muskee zijn steeds weer minutieus getekende scènes opgemaakt waarin een man zich vergrijpt aan een vrouw (of op het punt staat dat te doen), meestal in het bijzijn van omstanders en jonge kinderen. De vrouw meet zich over het algemeen een passieve houding aan; de kinderen lijken zich prima te vermaken. De man gedraagt zich dan weer als een schuldige door zijn hoofd te verbergen, dan weer kijkt hij met open blik, onschuldig de toeschouwer aan.

In mijn ogen zijn het steeds weer seksuele fantasieën of misschien wel pogingen van een buitenstaander om contact te maken: ‘I want to love you!' Het geheel gebeurt overigens niet zonder humor of een vriendelijke vorm van cynisme. Maar uiteindelijk gaat het wel om falen en frustratie.

Komen/Murphy stellen in twee videoinstallaties de relationele frustraties tussen twee mensen aan de orde. ‘Love bites' (1998) vertelt het verhaal van het begin en einde van een relatie. Beeld en geluid zijn als twee verschillende entiteiten opgevat. Het Beeld toont in trage dia's het schuchtere begin van een relatie, de irritaties die later volgen, het uiteindelijke overspel en de onvermijdelijke breuk. Het Geluid, de dialoog, is geknipt uit verschillende tv-soaps zodat de hoofdpersonen dan weer eens plat cockney praten, dan weer keurig Brits.

Met de beeldtaal van de gemiddelde soap (de scènes zijn grotendeels kopieën uit de betreffende soaps) en de clichés van de gemiddelde soap is een nieuw verhaal gemaakt van het (herkenbare) wel en wee van een relatie. Tegelijkertijd zetten Komen/Murphy hiermee een haarscherpe en treffende ontleding van de dagelijkse soap neer.

De combinatie van het werk van Jans Muskee en Komen/Murphy is heel geslaagd te noemen. Het verdraagt elkaar in de galerieruimte zonder dat het elkaar te zwaar of juist ridicuul maakt. Dit komt door de manier waarop zowel Jans Muskee als Komen/Murhpy met hun werk omgaan: zorgvuldig, met een idee van vakmanschap, relativiteit en gelaagdheid. Dit maakt dat ze ideale tijdelijke partners zijn. (Maar laat ze nou geen relatie beginnen!)

JANS MUSKEE & A.P. KOMEN/KAREN MURPHY, t/m 25 september

Flatland Galerie, Lange Nieuwstraat 7, Utrecht wo t/m za 12-17 uur en volgens afspraak tel. 030 – 2315181

What you throw is what you get

Marlies Houtbraken

Op het moment dat ik – gekleed in rode jurk en hoge hakken – mij in het feestelijk gedruis van Salle de Bains wil gooien word ik benaderd door de hiphoppende bragtagger Nafer die mij rap bestickert met het woord Sexy. Even verbaas ik mij over dit stempel, maar deze verbazing slaat al snel om in een soort trots als ik mij begeef onder de andere ‘figuranten'. De galerieruimte wordt bevolkt door personages, die namen dragen als Fucker, Mens, Stop, Dope, You wish, Adje, Mr. Blue en een groot aantal eeuwige? anoniempjes. Hoewel ik niet the Star ben heb ik op deze broeierige late middag mijn stenen niet eens zo slecht geworpen. Doordat bijna iedereen is voorzien van een tag ga je de bezoekers met heel andere ogen bekijken. Me Tarzan, een kleine man met spits gezicht, verlaat de stadse jungle weer net zo snel als hij deze is binnengegaan. En terwijl Fucker met veel moeite in contact tracht te komen met de andere gasten, probeert Adje zich juist zo onzichtbaar mogelijk te maken. Spannend en fantasieprikkelend daarentegen is de aanschouwing van het gesprek dat tussen dhr. Lubbers, een vrouw, en Coke, een man, wordt gevoerd. Op deze late namiddag is in Salle de Bains even de sfeer van de New Yorkse club Jackie 60 voelbaar: ‘Something… that's unexplainable, a communal club reality, with its own logic and its own star system.'

In galerie Salle de Bains wordt de bezoeker even getransformeerd tot een acteur in de performance ‘The Last Year/to see a new millenium through the glory hole', een performance die bij nadere beschouwing geïnspireerd blijkt te zijn op de New Yorkse undergroundclub Jackie 60. Een club die zich kenmerkt door performances en die bevolkt wordt door een vast publiek met personages als Click+Drag, Long Black Veil en MARTHA. De performance ‘The Last Year' kent eveneens een aantal vaste personages; de twee modellen achter the glory hole, de doorbitch, een What you throw is what you get door Marlies Houtbraken lenige, sportief ogende cameraman en een houterige fotograaf en natuurlijk de bragtagger Nafer die de vele figuranten van hun rol voorziet. Het zicht naar het nieuwe millennium wordt bewaakt door de zogeheten doorbitch. De doorbitch is gekleed in een broek die overgaat in een strakke rok: een opwindende creatie van de modedesigner Tommy Page. Tussen de overgang van broek naar rok bevindt zich een opening, the glory hole, waardoor de toeschouwer kan gluren naar het nieuwe millennium. Alleen is niet het gluren naar…, maar eerder het gluren door de benen van doorbitch een actie die de toeschouwer ongemakkelijk laat voelen. De opening, vlak onder het kruis en tussen de benen werkt als de zoeker van een camera. Alleen pak je nu niet een stuk gereedschap vast maar de benen van de doorbitch, waartegen je bovendien je hoofd legt om zo door een gat in de deur naar het nieuwe millennium te kunnen kijken. Of je je zo gelukkig moet prijzen met het nieuwe millennium dat je krijgt voorgeschoteld vraag ik mij af. Het beeld dat het nieuwe millennium laat zien is niet hoopvol te noemen. Aan de andere zijde van de doorbitch bevinden zich twee dames in enorme hoepelrokken, die als een soort duikelaars heen en weer wiegen, waarbij de ene dame, een enorme plain Jane in geruite jurk, het ‘goede' en de andere dame met draculagebitje, het ‘kwade' lijkt te symboliseren. Zal de 21ste eeuwse mens inderdaad zo stuurloos zijn als wat wij door de glory hole te zien krijgen?

Naast deze performance zijn er kunstwerken van diverse andere kunstenaars te bezichtigen, zoals foto's, flyers van de club Jackie 60, een video met een meewarig kijkend oog, de aan gaatjesboard denkende gestanste tekst ‘Whole' en een aardig, dadaïstisch kunstwerkje met vastgeprikte vlaggetjes met daarop afbeeldingen van uitgestoken tongen. Hoewel de tekst ‘Whole' een verwijzing is naar het begrip Gesamtkunstwerk betwijfel ik of dit Gesamtkunstwerk zonder deze performance nog wel zo spannend is. Want de argeloze toeschouwer, die nu een bezoek zal brengen aan Salle de Bains kan slechts gissen naar de sfeer die hier tijdelijk heeft rondgewaard. Misschien vat de bragtag van de roodharige jongen dit gevoel nog wel het beste samen: Yeah Right!

THE LAST YEAR, t/m 3 oktober

Salle de Bains, Mauritsstraat 167, Rotterdam, wo t/m vr 11-19 uur

Start

Vinken en Van Kampen

Galerie Fons Welters in Amsterdam staat bekend om een neus voor jong talent. Sinds een jaar of vier opent deze galerie aan het begin van het seizoen met een expositie van kunstenaars die in de zomer zijn afgestudeerd. Dit jaar zijn het er vijf, afkomstig van evenzoveel verschillende academies.

In vergelijking met de omstandigheden waarin je het werk van pas afgestudeerde kunstenaars meestal bekijkt – op een eindexamenexpositie of bijvoorbeeld tijdens Niet de Kunstvlaai in Amsterdam – is de expositie bij Fons Welters compact en overzichtelijk. Waar je je anders een weg moet banen door een enorme hoeveelheid werk op verschillende locaties en van uiteenlopende disciplines en kwaliteit is dit een plaats waar alle ‘ruis’ is weg-gelaten. Toch kan die rumoerige omgeving soms bepalend zijn voor de charme van wat je ziet, een werk kan je bijvoorbeeld aangenaam treffen omdat het anders is of er gunstig bij afsteekt. Het blijft dan de vraag of zo’n werk zich ook op een andere plek kan manifesteren, maar het mag duidelijk zijn dat de kunstenaars die Welters selecteerde zich uitstekend staande houden in de wereld buiten de academie.

Door het wegvallen van die academiecontext gebeurt er iets in de manier waarop je naar deze werken kijkt. Ze bevinden zich eigenlijk op een raar omslagpunt, want waar ze kortgeleden nog het einde waren van een periode staan ze hier aan het begin. Je ontkomt er niet aan dat je ze anders bekijkt dan werken van meer gevestigde kunstenaars, minder kritisch misschien, en dat je je af gaat vragen wie van deze kunstenaars succes zal boeken.

Ook de neiging om verbanden te leggen met werk van bekende kunstenaars is moeilijk te onderdrukken. Start biedt in dat opzicht ook wel herkenningspunten, hier eens wat van Rob Birza en daar eens wat van Van Lieshout. Maar als je de werken gewoon laat voor wat ze zijn is er veel meer te herkennen.

De installaties van Paul Hendrikse, waar de tentoonstelling mee begint, doen bijvoorbeeld denken aan filmpjes van vroeger. Hij projecteert wazig en verkleurd beeldmateriaal op een aantal voorwerpen – een fles, een teeveetje en een ventilator – en verrast zo met een aantal vrolijkweemoedige beelden. De objecten van Rûne van der Cruijsen in de achterzaal zijn weer van een hele andere orde, in de strakke vormen en gladde oppervlak-ken herken je een soort verrukking over polyester – hoe het druipt en glanst en hoe je er prachtige vormen van kunt maken. Ook de schilderijen van Sara van der Heide hebben met hun felle kleuren en platte vlakken met kralen, poppen en bloemen iets ‘lekkers’, maar bij haar mis je een beetje de oprechte manier waarop Van der Cruijsen van haar materiaal geniet. Van der Heide speelt met de grenzen van oppervlakkigheid, maar schurkt er soms net iets te dicht tegenaan. De installatie van Eylem Aladogan, een hoge granieten tafel waarop een aantal zwaar gehavende watervogels ligt uitgestald, biedt in dit verband het nodige tegenwicht en onderscheidt zich in de behoefte om een verhaal te vertellen. Het lijkt alsof er op de tafel net iets vreselijks is gebeurd, maar ook alsof er nog iets vreselijks gaat gebeuren. Ook bij Janco Volk valt op dat hij een verhaal wil vertellen. Maar omdat het even duurt voor je de twee video’s en de twee objecten die door de ruimte zijn verspreid met elkaar in verband brengt, ontbreekt bij hem die spanning.

In de rustige neutrale context die Galerie Fons Welters deze kunstenaars biedt mis je geen moment de rommel en de ruis van de eind-examenexposities. Met een goed gevoel over de toekomst van de kunst en een glimlach, veroorzaakt door de filmpjes in de voorzaal, loop je weer de straat op. We zijn weer begonnen.

START, 4 september t/m 9 oktober

Galerie Fons Welters, Bloemstraat 140, Amsterdam ,di t/m za 13-18 uur, tel. 020-4233046

Een Reusachtige Zeepbelmachine

Martijn Verhoeven

Sinds de beeldende kunst geen genoegen meer neemt met haar vertrouwde, beschutte plek in het museum of de galerie, steekt ze elders op de meest onverwachte plekken de kop op. Bijvoorbeeld op de vuilstort Bavel. Tot voor kort was deze afvalberg in gebruik voor huishoudelijk en industrieel afval uit heel West-Brabant. De vuilstort is inmiddels afgedekt en ligt er nu als een fraaie groene heuvel bij. Maar wat te doen met deze vreemde bult in het verder vlakke landschap? Meestal wordt zo'n afgedekte afvalberg verbouwd tot golfterrein of ski-piste. Deze keer liep het anders. Stichting Fundament besloot in samenwerking met het Praktijkbureau vier kunstenaars uit te nodigen die de berg tijdelijk een ander aanzien moesten geven. Op die manier wilden de organisaties betrokken raken bij de formulering van het komende bestemmingsplan voor deze locatie.

De eerste kunstenaar, de Chinees Chen Zhen, maakte op de top van de berg een intrigerend werk. Zhen bouwde een oude vuilniswagen om tot vliegtuig door er molenwieken aan te monteren. Aan dit vliegtuig verbond hij, geholpen door tien vrijwilligers, in twee weken tijd een reusachtig web, omwikkeld met vuilniszakken, dat vrijwel de hele berg omspant. Aan de draden zijn weer tienduizenden kleine plastic vuilniszakken en tasjes bevestigd die bij een flinke windvlaag werden opgeblazen tot luchtbalonnen. De afvalberg, gevangen in een net, leek ieder moment de lucht in te kunnen vliegen.

Berend Strik en de groep One Architecture zochten het dichter bij huis. Hun ontwerp refereert op een originele manier aan de geschiedenis van het gebied. In de loop der eeuwen is de oorspronkelijke veengrond in Breda zes tot zeven meter afgegraven. Strik en consorten stellen daarom voor het landschap in zijn oorspronkelijke staat te herstellen: op de afvalberg wordt moeras gecultiveerd, waarin na enkele jaren eilanden kunnen worden aangelegd. Met hun tijdelijke ingreep maakten ze een begin met dit proces: bovenop de afvalberg is een kunstmatig moeras (nu ja, moerasje) aangelegd met daaromheen de oorspronkelijke flora en fauna.

Job Koelewijn heeft, als derde kunstenaar in de reeks, niet eens beelden nodig om het gebied te bezielen. Hij maakte van de vuil-stort een decor voor geluiden. Een groot aantal stemmen, afkomstig uit verborgen microfoontjes in de grond, lijkt vanuit het binnenste van de vuilstort de bezoeker onophoudelijk te roepen. Bijna als vanzelf leg je het verband tussen de anoniem geworden huisraad, de kleren en de brieven die ooit op de vuilstort zijn begraven, en de personen aan wie dit afval ooit heeft toebehoord.

In de hoop dat er voor de vuilstort een nieuwe bestemming gevonden kan worden, nodigden de organisatoren nog eens zeven kunstenaars uit om een ‘bestemmingsvisie' te schetsen. Rondom de berg bevinden deze schetsen zich nu op billboards die, al fietsend rond de vuilstort, kunnen worden bekeken. Maar zo oorspronkelijk als de projecten van Zhen, Strik en Koelewijn zijn, zo vrijblijvend en ongeïnspireerd doen de meeste schetsen op billboards aan. Wat is hier misgegaan? Hebben de opdrachtgevers de kunstenaars onvoldoende achter de broek gezeten? Of hebben de kunstenaars zich weinig gelegen laten liggen aan de eisen van hun opdrachtgevers? In ieder geval is het ronduit teleurstellend te moeten constateren dat de meeste kunstenaars liever in hun eigen fantasiewereld ronddobberen dan dat ze zich verdiepen in de eisen die een gebied als de vuilstort nu eenmaal aan de kunst stelt.

Zo wil Vito Acconci van vliegende tapijten en vliegende schotels een stad boven de berg bouwen. De schotels, gegroepeerd in tapijt-vormige patronen, rijzen en dalen op het getijde van de vuilstort: de wisselende hoeveelheid methaangas die zich bij de afvalberg vormt. Ook Suchan Kinoshita laat zich inspireren door het gas dat uit het verrottingsproces in de afvalberg ontstaat. Zij stelt voor het methaan te gebruiken voor een reusachtige zeepbelmachine, bovenop de berg. Grappig ongetwijfeld, maar met de beste wil van de wereld niet uitvoerbaar. Slechts Aernout Mik leverde zowel een geestig als levensvatbaar ontwerp: wie moe is van het fietsen rond de vuilstort kan op adem komen in een half ingegraven glazen paviljoen, de ‘Garbage Bar'. Boven kun je onder het genot van een drankje genieten van het schitterende uitzicht, beneden kun je naar het toilet en genieten van een ander uitzicht: het binnenste van de afvalberg…

DEEL VIER VAN ‘TALES OF THE TIP – ART ON GARBAGE', een installatie van Biefer/Zgraggen, t/m 3 oktober

voormalige vuilstort Bavel, Minervum 1800, Breda do t/m zo 11-17 uur, tel. 076-5227168

De laatste jaren is er een duidelijke toenadering waarneembaar van de toegepaste fotografie richting autonome fotografie en vice versa. Reclamejongens, grafisch vormgevers en vooral redacteuren van de betere glossy’s in binnen- en buitenland omarmen de beeldende kunstgeoriënteerde fotografie en curatoren en galeristen lopen weg met fotoseries, die in het schemergebied tussen mode, reclame en kunst zijn ontstaan – iets wat een aantal jaren geleden nog ondenkbaar was. Dit alles speelt zich vooral af op het vlak van de portretfotografie.

Mijn opvattingen over portret-fotografie zijn eveneens verruimd. Nog niet zo lang geleden verkeerde ik in de naïeve veronderstelling dat een goede, klassieke portretfoto toch vooral zou bestaan bij de gratie van een rake typering van de geportretteerde. Daar hoeft een herkenbare fotografische stijl of zienswijze van de fotograaf in principe niets aan af te doen, althans zolang deze maar niet de overhand neemt en dus alle aandacht voor zich opeist. Op de eerste plaats zou het toch ook moeten gaan om een document dat op zijn minst de persoonlijkheid van de geportret-teerde weerspiegelt. Op de één of andere manier wordt deze manier van werken in verband gebracht met een integere werkwijze. Annaleen Louwes bijvoorbeeld (zie haar portrettengalerij bij de Paviljoens in Almere) benadrukt vooral het individuele voorkomen, de eigenheid van de mensen die zij fotografeert. Hoewel in dit geval deze mensen tegelijkertijd als een soort iconen model staan voor de maatschappelijke rol die zij vervullen, laat zij hen volledig in hun waarde. Louwes geeft hen identiteit, waardoor zij minder een beeld van zichzelf schept dan van anderen. Maar hoe anders kan het zijn?! De als duo operende Anuschka Blommers en Niels Schumm (te zien bij Torch) werken vanuit een haast tegengesteld perspectief. Zij zoeken geen uitgesproken persoonlijkheden, maar casten modellen (soms vrienden, familie of kennissen), die zij vervolgens een nieuwe, haast onwerkelijke identiteit aanmeten door gebruik te maken van stijl-middelen die ontleend zijn aan de modewereld, zoals styling, visagie en een harde manier van uitlichten. Hun handelsmerk bestaat eigenlijk uit deze ver doorgevoerde maakbaar-heid van het portret. Blommers en Schumm opereren als regisseurs die hun acteurs een van tevoren uitgeschreven rol laten aannemen. Zij zorgen ervoor dat de individuele expressie wordt uitgevlakt en laten de styling en visagie een sterke stempel op het geheel drukken.

De toegevoegde waarde onstaat o.a. door aan het beeld elementen toe te voegen, die bijdragen aan een vervreemdend effect, zoals een volumineuze pruik voor het model of een fel gekleurde achtergrond. Het portretteren is bij Blommers en Schumm een hypergestyleerde vormtechnische aangelegenheid geworden. Alles lijkt bepaald te worden in het ‘voortraject’ en de foto zelf is uiteindelijk de volmaakte uitvoering van het geregisseerde. Het portret verwijst nauwelijks meer naar de identiteit van de geportretteerde, maar eerder naar die van de verschillende makers.Geen wonder dat hun foto’s het in beide parallelle circuits goed doen. De modische stijlmiddelen zijn toegetreden tot het domein der autonome kunstfotografie en doen het beter dan ooit in de glossy’s.

ANUSCHKA BLOMMERS EN NIELS SCHUMM, t/m 2 oktober

Torch Gallery, Lauriergracht 94, Amsterdam, do t/m za 14-18 uur, tel. 020-6260284

ANNELEEN LOUWES, t/m 17 oktober

ACHK- De Paviljoens, Odeonstraat 5, Almere, di t/m zo 12-17 uur, tel. 036-5450400

Voor de tweede maal doen het Nederlands Instituut voor Mediakunst MonteVideo/Time Based Arts en de Federatie Kunstuitleen een poging om mediakunst bij een breder publiek te brengen. Na Kunst met een stekker reist nu Exposed!, een expositie met zes Nederlandse video-, film-, en computerproducties plus een ArtTape met bijdragen van negen internationale kunstenaars, het komende jaar langs elf kunstuitleencentra.

‘Mediakunst' is, zeker na het wegvallen van het bijvoeglijk naamwoord ‘nieuwe', een wat vage term. De benaming legt de nadruk op het gebruik van op nieuwe technologieën gebaseerde media, en daarmee op de vorm in plaats van op een inhoud. Het gebruik van deze media lijkt het doel en niet het middel. Toegegeven moet worden dat dat in veel mediakunstwerken zeker het geval is, al zijn er indrukwekkende uitzonderingen.

In Exposed! is bijvoorbeeld de computeranimatie De televisie van Arjan Wijgergangs zo'n oppervlakkig werk. Je ziet een televisie, waarop je zelf kunt zappen tussen een aantal animaties. In elke loop herken je een type programma. Als je er genoeg van hebt, zet je ‘m uit. Grappig, maar meer ook niet. Veel tapes vertonen hetzelfde manco, zoals I Saw van Anthonie Frank, dat met mooie overgangen clichébeelden toont van iets wat een ‘na de misdaad'-scene lijkt. In Caitlin Hulschers Flow gaan onsamenhangende beelden vergezeld van piepende, zoemende en brommende geluiden die al vele video's sinds jaren begeleiden. In mindere mate geldt het voor de videoclip van Karen Vanderborght waaraan de tentoonstelling haar titel ontleend. Zij monteerde beelden van een stad gezien vanuit een rijdende trein op ritmische wijze op technomuziek. Technisch heel knap en hypnotiserend, maar net als de meeste videoclips beklijft het niet. Zo ook Marc Bains videowerk, met 3-D-bril te bekijken voor een versterkt ruimtelijk effect. Een aantal ontbeert juiste passende technologie, zoals Bea de Vissers A Breath Hush, die op een groot scherm meer identificatiemogelijkheid biedt dan op de nu gebruikte monitor. Formaat hoeft echter geen beperking te zijn. Voor Dead Shrimp Blues zette Tobias Schalken een ouderwetse typemachine op een tafeltje en plaatste een mat-transparant vel papier op de rol. De meeste toetsen verving hij door blinkende, scherpe punten. Slechts een handvol letters mocht blijven, E, U, I, O, A, H, J, K, V, N: een anagram voor één zin. In plaats van letters zien we op het papier een videoprojectie van opnames oorspronkelijk gemaakt met een super-8 camera. Vage, schokkerige zwart-witbeelden tonen, afgewisseld met landschapsbeelden, een jonge vrouw. Zij zit, staat, lacht, danst. Er is geen geluid. Het zijn nonchalante beelden, maar door de suggestieve camera – die bijvoorbeeld alleen gestrekte armen boven een kruin filmt – en door de montage krijgen ze een subtiele spanning. De sfeer roept het idee op van herinneringen aan een verre liefde en een onvermijdelijk afscheid. Het werk is ongepolijst en laat ruimte open voor de kijker.

Dit in tegenstelling tot de computerinstallatie van Bill Spinhoven. De bezoeker moet deze ‘aanslingeren' met een zwengel. Pas dan verschijnt er beeld. Eerst een gloeipeer, dan erin het statische gezicht van een lachende baby. Spinhoven veronderstelde dat men de baby zou willen blijven koesteren. En inderdaad, de interactie tussen kunstwerk en beschouwer wordt hierdoor opgewekt. Zodra men echter de truc doorheeft, is de lol er af en stopt de inspanning. De baby blijft enkel een symbool, en het kunstwerk een technisch kunstje. De bedoeling ervaar je via je verstand en niet met je gevoel. Het werk dat het beste overeind blijft in deze expositie is nota bene een filmloop, getiteld Spoorboom. Jasper van den Brink gaf zijn camera uit handen aan een object. De simpele kracht van het concept en vooral de pretentieloosheid maakt het een prettig werk. Het onderwerp had gemakkelijk uitgebuit kunnen worden voor een lawaaispektakel, maar dat heeft Van den Brink nadrukkelijk vermeden. In plaats daarvan straalt het een lome rust uit. Tussen al het hedendaagse mediageweld loopt zo'n film het gevaar saai gevonden te worden, maar door de goede timing is het een dromerig, verrassend filmpje. Het laatste is een voorbeeld van het medium als middel: het is blijvend en wordt niet ingehaald door de stand van de techniek. Welke van de overige werken tijdloos zijn, valt nu al te voorspellen. Initiatieven als Exposed! zijn toe te juichen, maar kunnen beter.

t/m juni 2000 in de kunstuitleencentra in Leiden, Amsterdam, Deventer, Den Haag, Groningen, Alkmaar, Rotterdam, Den Bosch, Zoetermeer, Tilburg

de ArtTape #3 is te koop voor f 25,-