Terzijde 01: Jan Salie

Rob Perrée

Sensation, de tentoonstelling van jonge Britse kunst veroorzaakte onlangs een rel in New York. De burgemeester, beroemd om zijn vele cosmetische maatregelen, vond de vertoonde kunst (die hij niet had gezien) schandalig en wilde koste wat het kost voorkomen dat het Amerikaanse publiek er kennis mee maakte. Hij dreigde het Brooklyn Museum met intrekking van de subsidie als het zijn plannen toch doorzette. Om zijn woorden kracht bij te zetten blokkeerde hij alvast de eerstvolgende betaling van $300.000,-. De pers dook er bovenop. Verontwaardigde stukken in de New York Times en in de Village Voice, maar ook veel Victoriaanse bijval in tabloidbladen als de New York Post. Prominenten plaatsten een steunbetuigingsadvertentie in de New York Times, enkele musea lieten het opvallend afweten, omdat zij bang waren ook gekort te worden door Republikeinse geldgevers. Het Brooklyn Museum zette door en won. De rechter gaf het gelijk, de bezoekersaantallen stegen zo, dat ‘Sensation' een positief saldo opleverde. De Nederlandse pers reageerde zoals verwacht. Die rare Amerikanen toch. Dit zou bij ons nooit kunnen gebeuren. Dat er vele Nederlandse burgemeesters zijn die er dezelfde bekrompen ideeën op na houden, dat willen we niet weten, laat staan dat we er rond voor uitkomen. Dat een Nederlands museum zich niet ongerust hoeft te maken over zijn financiële voortbestaan en dus makkelijk principieel kan zijn, dat laten we gemakshalve maar even buiten beschouwing.

Die arrogante zelfgenoegzaamheid, die volgevreten zelfvoldaanheid, daar krijg ik langzamerhand een kunstkop van. Wij pretenderen de geestelijke vaders te zijn van het begrip en de tolerantie, maar in feite zijn we te schijterig om een extreem standpunt in te nemen. We verkopen onze houding tegenwoordig met de positieve kreet ‘poldermodel', maar in feite is het de laffe geest van Jan Salie die door ons land waait.

De kunstbijlages van onze kwaliteitskranten zijn zo genuanceerd, dat niemand zich er een buil aan kan vallen. Polemiek ontbreekt ten enenmale. De meeste tentoonstellingen zijn zo braaf en verantwoord, dat je er niet eens meer enthousiast over kunt worden, laat staan woedend. Blanco of met een wel-aardig- gevoel het museum of een galerie verlaten wordt als normaal ervaren. We vinden het, om nog een voorbeeld te geven, allemaal zo logisch dat de beeldende kunst nu volledig van de televisie is verdwenen, dat we ons tevreden in slaap laten sukkelen door het zondagse culturele gebabbel van het VPROprogramma De Plantage.

Als een vooraanstaande, maar kennelijk incompetente museumdirecteur een miljoenentekort opbouwt, plaatsen we er doodleuk een (dure) financieel directeur naast en gaan over tot de orde van de dag. Geen schop onder zijn kont, maar begripvol verpolderen. Waarom zijn subsidiegevers steeds meer geneigd grote, nationale, zekere projecten te ondersteunen, terwijl ze de experimentele, risicovolle voorstellen hooghartig naast zich neerleggen? Verpolderd tot op het bot, verjansalied tot in hun genen. Dat onze grootste hedendaagse kunstenaar, Marlene Dumas, uit Zuid- Afrika komt; dat Willem de Koning het grootste deel van zijn leven in New York woonde; dat Mondriaan zonder zijn verblijf in Parijs en New York nooit de grote Mondrian zou zijn geworden; dat Van Gogh de Franse zon nodig had om zijn genialiteit naar boven te halen, dat zijn droeve gegevenheden die de meesten van ons kennelijk nooit aan het denken hebben gezet. Zou het kunnen zijn dat deze kunstenaars zich niet wilden laten verpolderen of dat het verpolderen ze domweg niet in het bloed zat? Kunnen we die verdomde poldermentaliteit niet een rotschop geven? Wordt het niet eens tijd om Jan Salie peper in zijn reet te stoppen?