Met uitgewaaide lampions en moegezongen sintemaarten-kelen toog een groepje kinderen in ons dorp huiswaarts. Hun zak was rijkgevuld. Zometeen gingen ze de inhoud ordenen en de hoopjes snoep, fruit en geld hun bestemming geven.
Plotseling echter werd de voorpret wreed verstoord. Een paar oudere jongens zette hen de voet dwars en maakte hen de hele bijeengezongen buit in één klap afhandig.
Zo gemeen. Daar ging hun onschuld, weg waren hun voornemens. Steeds wanneer de overheid aan de haal gaat met particulier initiatief moet ik aan dit voorval denken. Museum Fodor was eind negentiende eeuw een cadeau aan de stad Amsterdam.
De vermogende Carl Joseph Fodor schonk zijn kunstcollectie, zijn museale zalen, nog twee belendende panden en niet te vergeten een grote tuin aan het Amsterdamse kunstpubliek. Museum Fodor kende een bewogen geschiedenis en oefende in de tweede helft van de twintigste eeuw grote aantrekkingskracht uit op jonge kunstenaars. Vooral in de jaren tachtig kenden de openingen een stormachtige toeloop. Dat de gemeentelijke overheid het museum in 1991 sloot was beslist niet het gevolg van teruglopende belangstelling of overtollige expositieruimte. Integendeel.
Met een bomvol huis en een honderdvoudige kunstenaarsbijdrage werd het verlies aan artistiek domein massaal betreurd. Wat was het bestuurlijk motief? Met het aanbod van Fodor moest de overheid worden vermurwd om het destijds zo fel begeerde Vormgevingsinstituut in de hoofdstad te vestigen. Daartoe sneed de gemeente rustig het hart uit de jonge kunst en verkwantselde in één moeite door de nalatenschap van Fodor. De manoeuvre was ingegeven door een paniekerige prestigestrijd met Rotterdam, de stad die de fotografie immers al binnen had gehaald.
Hoe kwam Rotterdam aan de fotografie? Rotterdam had Perspektief. Perspektief was een fotogalerie die uniek was in haar soort. Perspektief toonde vanaf 1980 alle mogelijke facetten van fotografie, zorgde voor debat en reflectie, gaf een uitstekend en internationaal verspreid tijdschrift uit en organiseerde baanbrekende Fotobiennales. Perspektief heeft Rotterdam op de wereldkaart van de fotografie gezet. Niet onlogisch dat de toenmalige cultuurminister voor het stichten van het Nederlands Fotoarchief in de Maasstad de geschikte context vond. Nu was Perspektief een kunstenaarsinitiatief. Het werd op- en voortgestuwd door Bas Vroege, een kunstenaar en fotograaf die zich met enthousiaste mensen had omringd, kunstenaars en theoretici.
Perspektief was, zoals elk voorhoedeproject, van subsidie afhankelijk. Op het moment dat de rijksoverheid de fotografie steviger wilde neerzetten in de vorm van het Nederlands Foto Instituut, hoefde ze alleen maar de financiering voor dit instituut te openen en die van Perspektief te sluiten. Zonder noemenswaardig alarm werd het geestelijk eigendom van Perspektief als sintemaartenbuit weggekaapt.
Met het legaat Wertheimer is het niet anders. Het eerste nieuws over de miljoenendonatie vermeldde nog de intenties van de gever: een museum voor fotografie met speciale aandacht voor amateurfotografie. Wie een spoedige hommagetentoonstelling verwachtte, ter verwelkoming van de genereuze impuls, kwam bedrogen uit. In de wedren om de poet toeterden de partijen hun eigen, zelfverzonnen bestemmingen in het rond. Het langst is ‘beeldinstituut' blijven zoemen.
Zo laten de bestuurders de signatuur van Wertheimer verbleken en verdraaien ze diens initiatief tot hun eigen bedenksel. Stelen en helen bij wijze van beleid. Wat mij betreft komt de consumenten van andermans snoepgoed een ontnuchterende buikpijn toe.