Wegebbende golfslag in een lade

Annette de Vries

Het uitgangspunt is de klik met het werk van een kunstenaar; de vraag is ‘wil je iets in de lade doen’; de oplossing is aan de kunstenaar. Mirjam de Winter over tien jaar ladekastproject in Phoebus Rotterdam.

De ladekasten in galeries dienen vrijwel altijd als stockruimte. Zo niet in Phoebus Rotterdam. Toen Mirjam de Winter tien jaar geleden met Phoebus begon, liet zij voor het kabinet naast de tentoonstellingsruimte twee ladekasten maken. Doel was een tegenpool van een verstilde stockruimte. En daarmee was het ladekastproject geboren: een miniexpositieruimte voor groepstentoonstellingen van exact zestien kunstenaars met voor elk de beperkte afbakening van één lade.

De geluidskunstenaars Tarlo en Bedaux waren de eersten die de lade als klankkast gebruikten. Zij legden in 1992 een vijftigtal loden kogels op een glazen plaat. De kogels zetten zich in beweging zodra de lade wordt opengeschoven en blijven nog enige tijd narollen nadat de lade weer gesloten is. Zo ontstaat het wegebbende geluid van de golfslag van de zee.

Een aantal keren per jaar krijgen de laden een nieuwe inhoud. Iedere keer is het weer spannend, zowel voor de kunstenaar als voor de galerie-houder. Zij laat de ladekastkunstenaars namelijk helemaal vrij en daagt hen uit te experimenteren binnen hun werk. Dat houdt voor haar een risico in, want in de meeste gevallen ziet zij het werk pas als de kunstenaar met het ladepassend werk komt of de lade komt ‘inrichten’. Antoine Berghs maakte in 1997 een installatie met tekeningen op broekzakformaat voor al degenen die niet zonder kunst kunnen. Nu opnieuw zijn de geplastificeerde, opvouwbare tekeningen te zien. Ter illustratie ligt ook zijn eigen pantalon opgevouwen in de lade met zo’n tekening in de zak. De beperking van de lade heeft als logisch gevolg dat het meestal om installatie-achtige werken gaat. Door de vrijheid die de kunstenaars krijgen, variëren de presentaties van autonoom werk dat verkoopbaar is tot installaties die echt voor de lade zijn gemaakt en dus vrijwel onverkoopbaar zijn.

Om elkaar toch tegemoet te kunnen komen, wordt in het laatste geval meestal ander werk van de kunstenaar in stock gehouden.

De prei en knolselderij lijken zo uit de lade van Jacques van Erven te springen. Van hem is het ladevullend schilderij te zien dat hij in 1998 maakte. Het ladekastproject geeft Mirjam de Winter de vrijheid een ruimer beleid te voeren dan bij de ‘gewone’ exposities. Is in de galerie normaal bijvoorbeeld geen popart te zien, in de lade kan dat wel, zonder dat dat afbreuk doet aan het algemene galeriebeleid. Bovendien kan zij met kunstenaars werken die aan een andere galerie verbonden zijn. Meestal levert de samenwerking tussen kunstenaar en Phoebus dan ook geen duurzame relatie op, maar gaat het puur om een eenmalig project. De lade van Olga van Rhede van der Kloot ligt vol met 2400 kleine blokjes giethars. Op elk staat een letter of deel van een letter in de tinten blauw tot groen. Tezamen vormen de blokjes een gefragmen-tariseerd citaat van Wittgenstein ‘Dat het de mensen zo toeschijnt, is hun criterium ervoor dat het zo is’. Het moet moeilijk zijn geweest om zestien installaties te kiezen uit tien jaar ladekastproject. Los van de werken die verkocht zijn, is de keuze die Mirjam de Winter maakte volledig gebaseerd op wat zij zelf het ‘aller aller leukste’, beste, opmerkelijkste en meest bijzondere vond. Dus ditmaal geen thema of gastcurator: het is haar eigen ideale ladekast.

LADENKASTPROJECT, EEN KEUZE UIT TIEN JAAR, met werk van Antoine Berghs, Moritz Ebinger, Tarlo en Bedaux, Bernd Lohaus, Marianne Smits, Paul Panhuysen, Otto Egberts, Paul de Kort, Olga van der Rhede van der Kloot, Jan van den Dobbelsteeen, Geert-Jan van Oostende, Frank Bolink, Geert Koevoets, Jacques van Erven, Guillaume Bijl en Dick Harmsen, t/m 21 mei

Phoebus, Eendrachtsweg, 61, Rotterdam, wo t/m zo 13-17 uur