De manifestatie AIRZuidwaarts/ Southbound sluit goed aan bij de huidige ontwikkelingen in de kunst: veel hedendaagse kunstenaars verleggen hun praktijk namelijk van het maken van autonome kunstobjecten voor het museum, naar het direct ingrijpen in de omringende wereld. Ze verkiezen een directer contact met het publiek en willen hun werk ook laten functioneren buiten de kunstwereld. Op uitnodiging van stichting AIR verbleven 14 kunstenaars, fotografen en vormgevers twee weken in de Hoeksche Waard. In oktober vorig jaar lichtten zij hun onderzoek toe. Nina Folkersma volgde drie dagen lang de conferentie.
‘Ik kan er geen soep van koken!’, riep een inwoner van de Hoeksche Waard spontaan, nadat hij zich hardop had afgevraagd hoe ‘al dat gevoel’ in de kunstenaarsbijdragen nu vertaald moest worden in een concreet ontwerp. Zijn advies aan de acht ontwerpbureaus was dan ook om dat ‘gevoel’ maar gewoon links te laten liggen en zelf aan de slag te gaan. Een suggestie die een aantal ontwerpers waarschijnlijk als muziek in de oren klonk, getuige hun al even zuinige reacties op de bijdragen van de kunstenaars. Maar gelukkig reageerde niet iedereen zo laconiek en sceptisch. Integendeel. De bevindingen van de kunstenaars werden op deze conferentie juist – en dat mag best uniek genoemd worden – met de grootst mogelijke openheid en belangstelling tegemoet getreden. Mede door de uitstekende opzet van het programma en de formule van commentatoren en waarnemers die telkens hun reacties gaven, werden alle kunstenaarspresentaties steeds even serieus en respectvol behandeld.
Uitgangspunt van AIRZuidwaarts/ Southbound was om beeldend kunstenaars, fotografen en vormgevers in te zetten als ‘verkenners’ van de Hoeksche Waard en hen te vragen de sociale en culturele betekenissen van het gebied onder de loep te nemen. Daarmee sloot AIR-Zuidwaarts/Southbound goed aan bij de huidige ontwikkelingen in de kunst. Veel hedendaagse kunstenaars verleggen hun praktijk namelijk van het maken van autonome kunstobjecten voor het museum, naar het direct ingrijpen in de omringende wereld. Ze verkiezen een directer contact met het publiek en willen hun werk ook laten functioneren buiten de kunstwereld. Vandaar dat we kunstenaars tegenwoordig steeds vaker aantreffen in de wereld van de architectuur, de vormgeving, stedebouw en ruimtelijke ordening. En vandaar ook dat kunstenaars steeds vaker in een vroeg stadium worden betrokken bij bijvoorbeeld het ontwikkelen van plannen voor de openbare ruimte, in plaats van dat zij, zoals vroeger vaak gebeurde, achteraf nog een beeld op een plein plaatsen. Werd kunst in de openbare ruimte lange tijd beschouwd als het ‘toefje op de taart’, nu wordt de kunstenaar gevraagd mede het ‘recept’ te bepalen. Het wonderlijke is dat er in de kunstwereld zelf vaak zeer reactionair en terughoudend wordt gereageerd op deze ontwikkelingen. Men hoort in discussies helaas nog altijd vragen als ‘is dit nog wel kunst’ en ‘verliest de kunstenaar hier niet zijn artistieke onafhankelijkheid’. Dergelijke reacties leggen een gesprek eerder plat dan dat ze nieuwe, vruchtbare inzichten openen. Niets van dat alles op de door AIRZuidwaarts/ Southbound georganiseerde conferentie. Daar werd serieus gekeken naar wat de kunstenaars konden bijdragen en wat hun visie kon betekenen voor (het formuleren van) de ontwerpopdracht.
Op de eerste dag van de conferentie stond de vraag naar de ‘culturele identiteit’ van de Hoeksche Waard centraal. Wat zijn de specifieke, unieke eigenschappen van dit gebied? Hoe wordt er door inwoners en buitenstaanders tegenaan gekeken? En welk beeld komt het meest overeen met de werkelijkheid? Een van de meest interessante presentaties in dit kader was die van Buro Schie. Lucas Verweij, de ‘woordvoerder’ van Buro Schie op deze conferentie, vertelde dat de identiteit van de Hoeksche Waard op het eerste gezicht heel eenduidig lijkt. De tekens zijn nog eenvoudig leesbaar, bijna als in een stripboek; een man met een grote auto blijkt ook daadwerkelijk in een groot huis te wonen. Terwijl in een stad als Rotterdam de tekens veel complexer zijn en die man met de grote auto net zo goed in een louche achterbuurt zou kunnen wonen. De analyse die Buro Schie had gemaakt van CBS-cijfers van de Hoeksche Waard en Rotterdam bevestigden tot op zekere hoogte ook deze clichÈ-beelden, maar soms doorbraken de cijfers juist de bestaande verwachtingspatronen en bleek het platteland bijvoorbeeld ineens veel ‘stadser’ te zijn dan verwacht. Wat de vergelijking van deze cijfers vooral duidelijk maakte was dat de ‘culturele identiteit’ van een gebied niet een objectief, vaststaand gegeven is, maar een subjectieve constructie. Ze wordt bepaald door de persoonlijke betekenissen die mensen aan de dingen geven. En, zoals discussieleider Bert van Meggelen het zo scherp verwoordde, die zogenaamde ‘identiteit’, die ‘woekering van percepties’, blijkt soms als een scherm te werken waardoor betekenissen die men liever niet wil zien, ook niet gezien worden.
Dat de romantische perceptie die de Hoekschewaarders van hun eigen streek hebben, behoorlijk bedrieglijk kan zijn, werd ook op de tweede dag nog eens helder uit de doeken gedaan. Met name door de zeer schrandere observatie van Birthe Leemeijer, die erop neerkwam dat de inwoners het wel voortdurend hebben over het behouden van de leegte, maar dat de Hoeksche Waard helemaal niet leeg is: elke centimeter van het land wordt optimaal benut en feitelijk is het nu al ÈÈn groot, agrarisch industriegebied. Toch zijn het de ervaringen en persoonlijke belevingen van het landschap die als uitgangspunt dienen te worden genomen door de ontwerpbureaus, zo bepleitte Leemeijer. Zelf had zij een aantal ballonvaarten boven de Hoekse Waard georganiseerd om die ervaringen, belevenissen en verhalen los te maken en te intensiveren. Volgens haar lag de uitdaging voor de ontwerpers hierin dat zij, met deze verhalen in gedachten, moesten pogen een ontwerp voor de leegte te maken – zoals een componist een stuk rond de stilte kan componeren.
Ook de twee films van Mark Pimlott, ‘One’ en ‘The other’, gingen over de persoonlijke ervaring, of nauwkeuriger gezegd over de herinneringen van de kunstenaar aan zijn eigen kindertijd die hij had doorbracht in een Canadese ‘suburb’ vergelijkbaar met de Hoeksche Waard. In poëtische taal, en met zalvende stem, verhaalde Pimlott over de kinderlijke blik op de wereld die nog zo vol belofte is, zo onschuldig en zich letterlijk van geen kwaad bewust, en over hoe daarna, met de volwassenheid, de wereld complex wordt en hoe onvermijdelijk de desillusie volgt. Diezelfde dag werd de film ‘De Dorpskerk’ van Hans van Houwelingen vertoond, waarin voor het eerst enkele wanklanken en kritische geluiden over de Hoeksche Waard te horen waren. In de film laat Van Houwelingen drie plaatselijke dominees aan het woord die meteen laten merken dat een deel van de lokale bevolking inderdaad nogal behoudend is, dat er weinig onderlinge verdraagzaamheid is en dat men niet echt tolerant is ten opzichte van buitenstaanders. Na enkele subtiele vragen over de mogelijkheid van een asielzoekerscentrum in hun gemeente, blijken de geestelijke vaders zelf het toonbeeld te zijn van conservatisme en xenofobie. ìLaat ze dit filmpje vooral vaak zien,î zei één van hen, ‘dan blijven ze vanzelf weg’. Het paradijselijke beeld dat tot nu toe van de Hoeksche Waard was geschetst, viel hier in één klap in duigen. Al wist Hans van Houwelingen zorgvuldig te vermijden dat zijn film een simpele aanklacht werd. Hij wilde niet zozeer een ‘bestraffend vingertje’ ophouden, maar juist de dilemma’s van het gebied inzichtelijk maken. Zo werd gedurende de drie dagen van de conferentie geleidelijk aan steeds duidelijker wat het specifieke belang was van de bijdragen van de kunstenaars. Ze zaaiden twijfel, maakten verhalen los, verschaften een frisse blik op de dingen, soms kritisch, dan weer humoristisch. Kortom: ze leverden een belangrijke nuancering van het bestaande rechtlijnige beeld van de Hoeksche Waard. Dat werd door degenen die verantwoordelijk waren voor de formulering van de ontwerpopgave in ieder geval goed opgepikt. Aan het eind van de conferentie besloot men de ontwerpopdracht enigszins te ‘kantelen’ en, meer nog dan voorheen, te benadrukken dat het behalve om de materiële vooral ook om de immateriële input voor de ontwerpers gaat. ‘Het gaat om het ontwerpen van een cognitieve kaart in plaats van enkel een ruimtelijke kaart’, concludeerden de waarnemers. Toen de Hoekschewaarder die ‘er geen soep van kon koken’ nog eenmaal tegensputterde dat de ontwerpers meer behoefte hebben aan concrete programmapunten of informatie dan aan die immateriële gedachten, en hij vervolgens een beeld probeerde te schetsen van zijn eigen ideale ontwerp, kwam Bert van Meggelen wederom met één van zijn spitsvondige opmerkingen uit de hoek. Hij bracht naar voren dat het voorstel van deze man in zijn oren dus heel abstract, idyllisch en, zeg maar gerust, ontzettend ‘vaag’ klonk. ‘Volgens mij zijn die kunstenaars eigenlijk veel concreter’, was zijn krachtige weerwoord. Daarmee vatte hij tevens de mentaliteit op deze conferentie samen: de kunstenaarsbijdragen werden steeds op hun eigen merites beoordeeld en als een volstrekt vanzelfsprekend en zinnig onderdeel van het geheel beschouwd. En godzijdank werd niet één keer de vraag gesteld of het allemaal wel ‘kunst’ was.
Van 1 mei tot en met 8 augustus 1999 vindt de tentoonstelling WAAR HET LANDSCHAP BEGINT/NEW LANDSCAPE FRONTIERS plaats in de grote zaal van het Nederlands Architectuur Instituut.
De film van Hans van Houwelingen wordt half mei uitgezonden op Kunstkanaal.
Het is mogelijk een ballonvaart boven de Hoeksche Waard te maken kosten f 299,- (inlichtingen stichting AIR 010-280 97 00).