De vele experimentjes van beeldend kunstenaars die iets met film willen, worden om onverklaarbare redenen gekoesterd door mistige kunstcuratoren. In de jaren negentig tekent de onmacht van kunstenaars om een tijdloos beeld te scheppen zich af in hun interesse voor video en film. Met name het gebruik van film berust op een vergissing: het doet denken aan verstokte journalisten die een roman willen schrijven of kunstenaars die museumdirecteur willen worden. Een film maken op 16 of 35mm is een vak, zoals een goede bakker het verschil weet tussen knijpen en kneden. De definiëring van een goede film omvat een aantal criteria, zoals montage en camerastandpunten, een verhaallijn en acteurs. Met de opmars van de digitale videocamera kunnen deze criteria nog steeds gehanteerd worden. Films als Autumn Moon, Naar de Klote, Zusje en Festen versterken de vitaliteit van film door de digitale revolutie te implementeren in de klassieke 35mm bioscoopfilm.
Tijdens het Rotterdams filmfestival van 1999 werden mijn vooroordelen teniet gedaan door twee korte films van ieder ongeveer een kwartier. Bij de ene film op zaterdagavond zat een man of twaalf in de zaal, bij de andere op zondagmiddag liep ongeveer 80% van de bezoekers de zaal uit zodat ook hier geëindigd werd met het magische aantal van twaalf geïnteresseerden. De film van Joost Rekveld was abstract en had iets weg van een computeranimatie. De film toonde een telkens verschuivend moiré waarin monochrome kleuren steeds veranderden. Het verschuiven van het moiré werd begeleid door een laag, indringend gebrom. Na, na enkele minuten gewend te zijn geraakt aan een abstract filmbeeld, verandert ook de wijze van ontvangst in het hoofd. Je verwacht geen lineaire ontwikkeling meer maar raakt enigszins verdoofd door het enorm grote doek waarin in perfecte kwaliteit een soort screensaver voorbij komt. In de 35mm film van de Franse kunstenaar Sarkis hoorde je helemaal niets. Alleen beeld, zestien sequenties van ieder enkele minuten. Iedere sequentie had iets weg van een toneelstukje met de handen van Sarkis in de hoofdrol, en met kleur en vorm als tekst. Het beeld begon enkele keren met een beeldvullend kommetje met water, van boven af gefilmd. Vervolgens voerden twee handen enkele zwierige handelingen uit vlak boven of in het kommetje water. Een druppelende kroontjespen, beurtelings groen of rood kleurt het water mysterieuzer dan de schilderijen van Monet. Het ritme van sequentie na sequentie zorgt voor een enorme spanning die echter nauwelijks tot ontlading komt, ook niet met de grote trom op het eind De beelden hebben zich gehecht aan het netvlies, het rood en groen in het water blijft zich met elkaar vermengen, de intensiteit van het filmdoek, van het grote formaat, en vooral van de dwingende vorm van het kommetje water zijn kwaliteiten die de onontkoombaar zijn. In zowel de film van Sarkis als die van Joost Rekveld wordt voorbijgegaan aan klassieke filmelementen, zoals een begin, een eind, een scenario, acteren, camerastandpunten, montage, etc. etc. Toch zijn het geen gratuite experimentjes, maar overtuigende verleggingen van de grenzen van film en wel zodanig dat film een volwassen medium wordt van beeldende kunst in de jaren negentig.