Milde Haneke

Nickel van Duijvenboden

Ik nam kennis van het verschijnen van een nieuwe film van Michael Haneke middels een artikeltje waarin meteen al werd gesteld dat de naarheid ervan niet langer kon worden gerechtvaardigd. Allicht. Naar alle waarschijnlijkheid zijn er bij iedere film van Haneke dergelijke berichten geweest. Toch brengt zo'n bericht wel weer de vraag aan de orde hoe het komt dat een film naar is en wanneer een film te ver gaat. Ik heb maar één film gezien waarbij dit het geval was, Irreversible van Gaspar Noé uit 2002. De hele film staat in het teken van de verkrachting van een jonge vrouw, een gruwelijk onrechtvaardige gebeurtenis die onbarmhartig in beeld wordt gebracht in een negen minuten durend steady shot. Wat de verkrachting zo gruwelijk maakt is niet de daad zelf, maar hoe die in beeld is gebracht en welke rol ze speelt in het geheel.

Verkrachtingen komen vaker voor in films en ze zijn altijd erger dan de dood, maar nooit heb ik zo hevig gevoeld alsof ik ernaast sta en wordt gedwongen mijn ogen erop gericht te houden.

Cinematografisch is het ook nogal een beslissing om zo'n scene negen minuten te laten duren. Als daarbij de rest van de film in een flashback vertelt over het gelukkige, zwangere leven van het toekomstige slachtoffer, is er geen enkele uitweg meer. Behalve doorspoelen.

Als je dan nagaat dat je zelf die film wilde zien, kun je spreken van omgekeerd escapisme. Hanekes naarheid is anders. In zijn naarste film Funny Games wijst hij namelijk op deze omdraaiing. Een onschuldig echtpaar en hun kindje worden in hun weekendhuisje vastgehouden door twee jongens die hen onderwerpen aan een eindeloze serie pesterijen, die, zo wordt al direct duidelijk, uiteindelijk zullen lijden tot het wrede ombrengen van het gezin.

Als onverwachts het moment aanbreekt waarop je als kijker met smart hebt zitten wachten, namelijk waarin het tij lijkt te keren en het gezin lijkt te kunnen ontkomen, pakt een van de jongens een afstandsbediening, spoelt terug tot het moment vóór de fortuinlijke wending en voorkomt haar domweg. Haneke lijkt hiermee te zeggen: als je dit zo vreselijk vind, waarom onderga je het dan zo gewillig? Jíj bent tenslotte degene die de afstandsbediening op de schoot heeft liggen. Hij biedt, in andere woorden, een uitweg, een gelegenheid om te relativeren. Dit wil overigens niet zeggen dat gruwelijkheid in zijn films een gratuite aangelegenheid is. In de eerste plaats dient het als een soort gecorrigeerd beeld: ‘‘Geweld verliest zijn afschrikking door de voortdurende ‘ ontwerkelijking' in de media, zowel in fictiefilms als in het nieuws. Het gevaar bestaat dat geweld niet meer als iets wordt waargenomen dat ook in het echt bestaat. En daartegen polemiseer ik in mijn films.''

Na de scene met de afstandsbediening kan ik, nu ik in de bioscoop zit voor Le Temps du Loup, dus niet meer zeggen dat ik niet weet wat ik er doe. Ik ben zelf verantwoordelijk. De film begint. Een gelukkig gezin uit de stad arriveert bij een weekendhuisje. Niet weer, denkt iedereen. Een andere familie blijkt zich gewapend in het huis schuil te houden en na een poging tot onderhandelen wordt de vader van het gezin doodgeschoten. Tot zover de eerste vijf minuten. Tot zover ook, gelukkig, de vergelijking met eerdere films.

De op de vlucht geslagen moeder Anna (Isabelle Huppert) en haar twee kinderen komen vanaf dit punt zonder geleidelijke overgang terecht in een wereld waarin het menselijk ras door een niet nader uitgelegde dreiging is uitgeweken naar het platteland, waar zij zich in groepen ophoudt. Anna en haar kinderen komen terecht op een klein station, waar een kleine groep op de verlossing wacht in de vorm van een sporadisch passerende trein.

De nadruk in deze film ligt op het beschrijven in beelden van een welhaast hermansiaans sadistisch universum, waarin de mens – en de kijker – tevergeefs probeert grip te krijgen op de situatie. Hierbij is een grote rol weggelegd voor Hanekes onmiskenbare talent om het groepsproces in beeld te brengen en ook voor het sublieme acteerwerk.

De leider van de groep drijft handel door met de aanwezige vrouwen seks te hebben, een jongen berokkent de hele groep schade door in al zijn jonge gewetenloosheid vee te stelen, Anna en de kinderen staan op een gegeven moment zelfs tegenover het gezin dat verantwoordelijk is voor de dood van hun vader en man. Maar hoewel deze wereld allesbehalve rechtvaardig is, leeft er in alle personages nog hoop.

Hoop schuilt ook in de vorm van de film. In Le Temps du Loup heeft afstandelijk realisme plaats gemaakt voor een zekere verrassende mildheid en schoonheid (onder meer in het camerawerk van Jurgen Jurges). Het zorgt dat je ditmaal als kijker eens niet wordt murwgebeukt en, meer nog, laat zien dat Haneke een moedige stap heeft gezet, namelijk om meer over te laten aan de verbeelding van de kijker en om af te wijken van wat je zou kunnen noemen een ontoegeeflijke stijl. Aan het welhaast mythische einde, dat werk van Tarkovski in herinnering roept, zou hij zich vroeger in elk geval niet hebben gewaagd.

LE TEMPS DU LOUP (Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland 2003),Michael Haneke, 110 min.

Met o.a. Isabelle Huppert en Béatrice Dalle

Mike Mills

Angelique Spaninks

Film en fotografie, maar ook graphics definiëren de hedendaagse populaire cultuur. Ook in de eigentijdse beeldende kunst spelen ze een steeds belangrijker rol. Soms weten ze door te dringen tot het hart ervan, zoals Matthew Barney met zijn Cremaster cyclus en Nan Goldin met haar intieme fotografie. Vaker houden ze zich echter op op het grensvlak tussen deze disciplines, daar waar pop en kunst elkaar raken en nog hevig gediscussieerd kan worden over zeggingskracht en beeldende waarde, engagement en communicatie. Precies op dat breukvlak voelt de Amerikaan Mike Mills (1966) zich klaarblijkelijk thuis.

Met een beetje welwillendheid kun je hem een moderne alleskunner noemen; begonnen als grafisch vormgever ontwikkelde hij zichzelf tot tekenaar, clip- en filmmaker. Als het moet draait hij ook voor een zachte roze reuzensculptuur zijn hand niet om. Niet dat hij het ding zelf maakt, daar heeft hij zijn propmakerijtje in Hollywood voor. Maar het ontwerp voor een foetaal opgekruld liggende, poedelnaakte Daydreaming man speelde al jaren door zijn hoofd. En het feit dat MU in Eindhoven Mills voor zijn eerste overzichtstentoonstelling in Nederland vroeg wat hij altijd al eens had willen doen, deed hem geen seconde langer twijfelen. Hij wilde een van zijn simpele lijntekeningen opblazen tot een gigantisch 3D formaat. Nu ligt hij er dus, met zijn ogen open, starend, naast een stapeltje kleren tussen de betonnen palen van MU.

Not How What Or Why But Yes is de titel die Mills zijn tentoonstelling meegaf. Een nogal blije kreet, direct afgeleid uit kringen van empowerde managers. Ja zeggen en aan de slag gaan. Positief denken in plaats van vragen opwerpen, want dat leidt maar af en geeft beren op de weg, is de boodschap achter die kreet. Mills steekt er op zijn eigen zachtaardige wijze de draak mee, want hij heeft niks liever dan beren op zijn weg, zolang het maar teddyberen zijn. Die zijn tenminste snoezig, al hebben ze volgens Mills altijd ook iets droevigs over zich. Het is juist die droeve kant van de knusse kneuterigheid die Mills prikkelt. Want de volmaakte wereld bestaat nu eenmaal niet. Niets is zeker of eenvoudig. Dat is meteen ook precies het oerprobleem waar hij als kind van de jaren zeventig in zijn werk mee worstelt.

Het is in basis al te herkennen in zijn vroegste grafische werk – een serie posters op platenformaat bij elkaar in een hoes. Uitgangspunt voor dit project was dat hij als vormgever eigenlijk gecontracteerd wilde worden, zoals een platenmaatschappij een band contracteert. Vandaar dat hij een plaat maakte, een hoes die hij visual sampler noemde, en waarin nu eens geen vinyl met tien liedjes zat, maar een stuk of tien posters. ‘Store under interior decorating' staat er op de rechter bovenhoek, een grapje dat James Lavell van het illustere Mo'Wax label wel kon waarderen. En dus contracteerde hij Mills met zijn plaat.

Overigens ontdekt een kenner tussen de posters meteen de Washing Machines t-shirts die ook het gelijknamige album van Sonic Youth sieren. In een vitrine verderop liggen nog wat affiches en shirts die Mills maakte voor het X-girl label van Sonic Youth-bassiste Kim Gordon. Naast zijn vrije grafische werk kostte het Mills dan ook ogenschijnlijk weinig moeite zich een plek in de popwereld te veroveren. Zo tekende hij al snel platenhoezen voor de Beasty Boys, Dee-lite, de Jon Spencer Blues Explosion en het Franse Air – een van de representanten van de wat dromerige seventiesstijl, overgoten met een hip nieuw sausje. Van het een kwam het ander – zoals dat gaat wanneer je niet vraagt waarom, maar gewoon ja zegt – waardoor Mills zich als art-director ook met de clips van bands ging bemoeien. En ook dat liep goed; na Air en Les Rhythmes Digitales volgden klinkende namen als Beck en Moby die van zijn diensten gebruik wilden maken.

Is de popbizz al behoorlijk commercieel, nog zakelijker is de wereld van de commercials. Toch zien ook diverse grote bedrijven wel brood in Mills' beeldtaal. Adidas en Levi's, GAP, Apple en Volkswagen, allemaal denken ze met Mills humorvolle filmpjes het trendgevoelige jonge publiek in het koopzieke hart te raken. Mills zelf doet er echter niet al te dik over. Weliswaar noemt hij zijn commercials en clips zijn filmacademie. Maar dankzij een paar van die filmpjes per jaar kan hij vooral in zijn levensonderhoud voorzien en de rest van zijn creatieve werk bekostigen. Want dat is in Amerika, net als hier, doorgaans nauwelijks lucratief.

Wat dat andere werk zoal behelst, is bij MU goed te zien. Zo maakte Mills naast de Daydreaming man ook nog twee grote murals, een serie van vier grafitti-foto's en een videoinstallatie. Pink heet de ene mural. Het hangt als een speels slaapkamerbehangetje achter de roze reus en bevat een stroom aan strip-, game en disneyhelden, van Dombo en Sneeuwwitje tot Super Mario – helden voor de jeugd van nu maar niet minder herkenbaar voor heel wat oudere jongeren onder ons. Wat dat betreft lijkt Pink een getekend Peter Pansyndroom, alles om de eeuwige jeugd te bewaren. De andere mural is eveneens een lijntekening, maar dan met wat meer kleur in de vorm van een leeggelopen regenboog. Die vrolijke regenboog omsluit echter niet alleen twee innig slapende aapjes maar ook een rokende stad vol gebroken wolkenkrabbers. Een sobere maar heldere kritische kanttekening bij de gebeurtenissen na 11 september, waarbij de Amerikanen volgens Mills weliswaar even heel close werden, maar verder weinig met het gegeven hebben gedaan.

Een zelfde soort zachte, kritische noten kraakt Mills in zijn grafitti-foto's. Zo spoot hij in grote hanepoten ‘Let's be human beings.' op de garagedeur van een net nieuw opgeleverde villa in LA. Een niet mis te verstane hartekreet in een stad waar de meeste huizen achter grote hekken schuilgaan, en de bewoners zich alleen met de auto verplaatsen. Dat het in het werk van Mills vooral om communicatie en contact draait, mag inmiddels duidelijk zijn. Het best komt dat echter tot uitdrukking in zijn nieuwe video-installatie die bij MU op zeven schermen geprojecteerd wordt. Dit werk bestaat uit een tiental interviews, waarbij Mills gewone mensen vraagt welke vijf dingen ze zouden doen als ze nog maar drie maanden te leven hebben. De antwoorden zijn zo divers als de karakters die hij voor zijn camera zet – van het eten van bergen ijs en het bouwen van een knalfeest, tot uit een vliegtuig duiken of naar de kerk gaan en biechten. Toch blijkt er ook overeenstemming. Want wanneer hij de vraag even later herhaalt, maar dan met nog maar zeven dagen te leven, blijkt vrijwel iedereen op zijn minst een brief na te willen laten aan vrienden, familie of kinderen. Het zijn dit soort mooie, oprechte statements die Mills passie voor interviews zo aanstekelijk maakt. Met gemak zit je het hele uur dan ook uit, om alle wijsheid en angst, vriendschap en vrijheid voorbij te horen en zien komen. En ondertussen denk je na over wat jij zou willen als …

Overigens past de respectvolle manier waarop Mills zijn interviewkandidaten bevraagt en aanmoedigt naadloos in zijn artistieke filosofie. Want waarom moet alles altijd nieuw zijn als er al zoveel bestaat dat je kunt bewerken en opnieuw gebruiken. Dat is vooral een kwestie van egotripperij. In Mills beleving is iets dat is opgebouwd uit oude elementen net zo nieuw als iets volkomen nieuws. Van disciplinaire scheidslijnen wil hij evenmin iets weten. Voor hem zijn Dick Bruna en Charles Eames even grote voorbeelden. En ook al kent iedereen Eames alleen nog van zijn meubels, Mills mag hem vooral omdat hij daarnaast ook architectuur en films, speelgoed en tentoonstellingen maakte.

Of Mills aanpak uiteindelijk ook werkt op het grote doek, moet nog blijken als deze zomer zijn eerste grote speelfilm Thumbsucker uitkomt. Maar als het enigszins lijkt op wat zijn collega's in het Directors Bureau (Sofia Coppola en Spike Jonze) de afgelopen jaren hebben laten zien, dan zal ook die vertelling over een duimzuigende tiener die zijn kinderlijke gewoonte wil afleren om eindelijk normaal mee te doen wel een gevoelige snaar raken.

NOT HOW WHAT OR WHY BUT YES, Mike Mills, tm 29 feb

MU, De Witte Dame, Emmasingel 20, Eindhoven, open ma tm vr 10-18, za 11-17, zo 13-17

Lessons in Lightness

Ilse van Rijn

Rechtsonder steekt de hoek van een groengeschilderde houten parkbank diagonaal het beeldvlak in. Hij is van boven gefotografeerd, geconcentreerd en aandachtig, prominent aanwezig, zijn randen spiegelen in het zonlicht. Maar hij is onscherp in vergelijking met het grint eronder, hiervan is elk afzonderlijk steentje zichtbaar. Alle kanten en hoeken, hoe minuscuul ook, zijn er groot. De foto, gepresenteerd in een lichtbak (z.t., 2003, 100 x 70 x 15 cm), is van Lin de Mol (1966). Zij exposeert op dit moment bij Lumen Travo, Amsterdam. De galerie heeft de afgelopen tijd tentoonstellingen ingericht en werken laten zien die je nooit zonder meer verlieten. Met spijt ging je weg bij Lumen Travo, en soms keerde je er vóór het einde van de tentoonstelling nog snel even terug.

De Mol laat nieuw werk zien. Naast foto's en een installatie bestaande uit drie films, heeft zij tekeningen gemaakt en toont zij digitale beeldmontages. Landscape I (2003) kent een zelfde soort verstilling als de bank van zojuist. Maar hier is het niet de diagonaal, maar de horizontalen en verticalen die het platte vlak beheersen. Wolken trekken onder en links het landschap in, om vervolgens boven en rechts weer uit beeld te verdwijnen. Ze werpen schaduwen op de rotsformaties eronder. Ze transformeren de begroeiing maar er is geen enkele gelijktijdigheid te bespeuren tussen de verandering in het landschap en de voorbijvarende wolk. Wat is oorzaak, wat is gevolg?

In het keren, draaien en tollen van het landschap herinnert Landscape I aan werken van Rob Johannesma. Maar waar je bij Johannesma het beeld in wordt gezogen door de grootte ervan en de donkerte van de projectieruimte er omheen, wordt De Mol's montage eerder getekend door afstand, licht en absurditeit: de timing is perfect om de logica lachwekkend te laten zijn en de afstand waarmee zij vastlegt maakt kleiner, afstand relativeert. De drie films waaruit de installatie bestaat zijn in een driehoek geplaatst, midden in de ruimte. In The Size of Grass (a scene in green) (2003) meet een meisje de lengte van een grasspriet tussen haar uitgestrekte vingers. Het volgend moment is er het geluid van kiezels die in een meer worden geworpen. We zien een eend die duikt, een jongen die nog niet gooit, en weer is er het meisje: ze knijpt haar ogen tot spleetjes en legt de spriet op de strepen die een vliegtuig trekt in de lucht. In hoog tempo volgen de beelden elkaar op: het vliegtuig wordt de eend, wordt een eekhoorn in het gras, waarin het meisje ligt. De eekhoorn vlucht, het meisje draait haar hoofd, en er is de ingang van het park waar de scène zich zojuist heeft afgespeeld. Dan is er de rust: wind beweegt gebladerte, een spel van zon en schaduw op een houten muurtje, met de punten en bolvormen van een stalen hek.

Ook Call of the Wind (a scene from above) en Lions and Frogs (a domestic scene), de overige delen van het filmdrieluik, worden bepaald door de ritmiek van opeenvolgende fragmenten. Zij zijn afwisselend kort en langer van duur, trekken elkaar voort en remmen elkaar af, roepen elkaar op in een aaneenschakeling die niet altijd even eenvoudig is. De Mol's kijken is associatief, de verbanden aangebracht tussen de beelden zijn soms erg persoonlijk. In combinatie met de snelheid van het beeld, raak je als toeschouwer zo nu en dan buiten adem en verward. Je wenst te verwijlen op de bank, je wilt de stilte en traagheid van de foto's. In de films beweegt alles wat mogelijk bewegen kan. Een schaduw wordt werkelijkheid, illusie en realiteit. Het is als de kringen en steeds groter wordende cirkels die de geworpen stenen achterlaten in het meer (The Size of Grass): alles is met elkaar verbonden. In deze films is onophoudelijk verandering. Maar De Mol's fascinatie voor de magie van de momenten, de schoonheid ervan, maakt dat je vérder wilt, naar nog een beeld. Je kijkt reikhalzend uit, haar tempo is het jouwe geworden, haar wereld die van jouw. Het maakt niet meer uit of dit een droom is, de hare of de jouwe? Of is dit werkelijkheid? Je wilt het niet meer weten, immers je kunt het toch niet volgen. Lin de Mol leidt je rond en laat je in het ongewisse. En zonder vragen, maar vol verwondering over de natuur van leven, loop je, met lichte tred, de galerieruimte weer uit.

LESSONS IN LIGHTNESS, Lin de Mol, tm 8 feb

Lumen Travo, Lijnbaansgracht 314, Amsterdam, open wo tm za 13-18 en 1e zo vd mnd 14-17

Galerie Bimbo?

Rob Perrée

Ook dit blad ontloopt het probleem. Het loopt balkenendig achter de massa aan. Braaf verschijnen er in ieder nummer recensies van tentoonstellingen in galeries en musea. Braaf vertelt de schrijver wat hij vindt van het werk van de kunstenaar. Nooit lees ik dat de plaats zelf ter discussie wordt gesteld. Waarom zou dat werk in een galerie thuishoren? Waarom is de galerie of het museum een gegeven? Zijn er geen andere manieren van tentoonstellen? Manieren die misschien veel effectiever zijn? Manieren die veel meer recht doen aan de aard van het werk? Een goed voorbeeld is de tentoonstelling van Sophie Calle in het Centre Pompidou in Parijs. Er was in de pers terecht veel belangstelling voor. Calle is een eigenzinnige, interessante kunstenaar die al twintig jaar nieuwsgierig maakt. Haar werken zijn in feite verslagen in woord en beeld van een concept, een idee dat ze als een soort performance uitwerkt. Het resultaat zijn ingelijste foto's in combinatie met ingelijste teksten. De foto's zijn niet esthetisch, willen geen geraffineerde compositie zijn, ze registreren slechts. De teksten zijn ervaringen in woorden. Soms kort, meestal vrij lang. Naar haar werk kijken betekent ook haar werk lezen. Daarvoor is het museum of de galerie helemaal niet het meest voor de hand liggende medium. Een boek leent zich daar veel beter voor. Het is niet voor niets dat Calle van bijna al haar projecten boekjes heeft uitgegeven. Kunstenaarsboeken die het werk, de idee perfect overbrengen en tegelijkertijd een kunstwerk op zich zijn.

Het is terecht om Sophie Calle zelf aan te spreken op haar ambivalentie. Waarschijnlijk zijn haar motieven banaal. Een museum of een galerie is nu eenmaal een geaccepteerde presentatieplaats die daardoor beter uitbetaalt, letterlijk en figuurlijk. Die vanzelfsprekendheid, die arrogantie, verdient het onderuitgehaald te worden.

De Guerrilla Girls, een Amerikaanse groep naamloze kunstenaars die zich al vanaf de jaren tachtig manifesteert, heeft nooit primair voor het museale instituut gekozen. Ze duiken op, doen hun geëngageerde ding en verdwijnen weer. Ze hangen posters op publieke plekken of maken op andere manieren gebruik van de massamedia. Als ze al een museumtentoonstelling hebben, dan wordt dat altijd de context voor een gebeurtenis, een optreden, een aandachttrekkende performance. Zij beschouwen boeken als een geschikt middel om hun ideeën naar buiten te brengen. Hun laatste, het net verschenen Bitches, Bimbos and Ballbreakers, toont dat op een zeer energieke, zeer humoristische manier aan. Het laat zien dat de witte ruimtes van een museum of een galerie makkelijk gemist kunnen worden.

Het ligt in Nederland weer lekker om over de crisis van of in de musea te spreken. Hoewel ik denk dat dat vooral een crisis is van incompetente of autistisch opererende museumdirecteuren, zou ik het toch aanbevelenswaardig vinden om het instituut als tentoonstellingsplaats meer in die discussie te betrekken. Ik maak te vaak mee, dat middelmatige kunst wordt opgewaardeerd door het gebouw of dat kunstwerken aan kracht verliezen omdat ze verdwaald lijken in hun omgeving. Galeries en musea zijn niet heilig. Het zijn ook maar hulpmiddelen.

M' AS – TU – VUE, Sophie Calle, Editions Xavier Barral, Parijs, euro 49,90

BITCHES, BIMBOS AND BALLBREAKERS, The Guerrilla Girls, Penguin New York

Het museum voor Moderne Kunst in Arnhem organiseert deze winter Neverland, een tentoonstelling speciaal voor jongeren en in samenwerking met hen ontwikkeld. Dat maakt het beschouwen van deze tentoonstelling geen eenvoudige zaak. Aan welke criteria en kenmerken moet zo’n tentoonstelling voldoen? Moet, mag je hem anders dan anders bekijken?

Na een gedegen voortraject samen met een denktank van zeven jongeren van vijftien, zestien jaar oud, koos curator Joke Alkema werk van een zestal kunstenaars uit voor de tentoonstelling. De jongeren gaven in hun gesprekken aan een voorkeur te hebben voor kunstwerken die rijke ervaringen bieden, die je meenemen naar andere sferen. Daarbij sluiten de zes installaties van Ben Benaouisse, Mieke Gresnigt, Gerald van der Kaap, NiRiT, Jennifer Tee en Chikako Watanabe goed aan.

Bij binnenkomst loop je onder Watanabe’s Chikahome door en wordt je ondergedompeld in een bonte verzameling (te) dicht op elkaar gebouwde installaties. Chikahome is een steeds transformerende installatie opgebouwd uit steigers, waarin verschillende verdiepingen en kamers gecreëerd zijn. Voor elke tentoonstelling komt er een nieuwe laag bij. Zo zijn er de zelfgemaakte netten van een net-knoop-club die Watanabe oprichtte om mensen rond het IJsselmeer weer te leren hoe men netten moet knopen. Voor deze tentoonstelling gaf ze samen met een aboriginalkunst- curator een workshop voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Het resultaat, een aantal tekeningen is ook te zien in de installatie.

Daarachter is het onderzoek te zien van fotografe Mieke Grensigt naar de bewoners van een te slopen flat in Apeldoorn. Ze ontmoette vier vrouwen die elke dag tijdens het spelen van hun zelf gemaakte variant van Mens erger je niet, met gokelement, hun dagelijkse belevenissen bespreken. De installatie is mooi opgebouwd rond een centrale foto van het spel en toont de realiteit en vergankelijkheid van de vier verwoven levens.

In de Chill Cave, een werk van Gerald van der Kaap uit 1992 kun je gaan liggen in een soort medisch apparaat waar je wordt ondergedompeld in hypnotiserende dansmuziek en flitsende beelden die door een aantal spiegels tot in het oneindige vermenigvuldigd worden. Dit werk overstijgt zichzelf. Het geeft te denken over hoe onze beeldcultuur niet alleen ter visualisatie maar ook ter contemplatie dient. Wat is het effect van de beeldenstortvloed die we dagelijks over ons heen krijgen? Zit er in de extreme kwantiteit van het aantal beelden ook een kwaliteit? Leidt het tot overload of tot nieuwe inzichten? Feit is dat jongeren veel beter kunnen 14 15 zappen dan ouderen en dat de Chill Cave voor mij inderdaad heel ontspannend werkte.

In de dansmachine van de Israelische kunstenares NiRiT wordt je uitgenodigd om met virtuele partners van verschillende culturele achtergronden te dansen. De computer registreert je bewegingen en je virtuele partner reageert daarop. Heel toegangelijk en multiculti, maar ook kil en flinterdun, dit hoort thuis in een amusementshal. Daarnaast is een intrigerend werk van Ben Benaouisse te zien. Aan de ene kant van een muur wordt de rituele islamitische slachting van een schaap geprojecteerd op een vijfluik, aan de andere kant worden op een grasmat de videobeelden van het voetbaldrama te Heizel vertoond. Daarvoor staat het Lam Gods uit wiens keel bloed stroomt. Een mix van voetbal als/en religie, islam en Christendom.

De laatste en grootste installatie is Down the Chimney, het werk waar Jennifer Tee mee doorbrak. Ze vroeg haar familie naar de geheime familieverhalen en liet hen die vervolgens naspelen. Het resultaat is een prachtige film tussen mythe en alledaagsheid in. De attributen en symbolen uit de film staan verspreid in de donkere zaal. Hier wordt je ingewijd in een mysterieuze wereld, je voelt de kracht van de vertelling doch kan die niet helemaal ontrafelen.

Aan de gekozen werken en de waardering van jongeren voor deze tentoonstelling te zien, is er onder hen al een grote flexibiliteit in het omgaan met allerlei mixvormen en is er bij hen behoefte aan sterke interpersoonlijke verhalen en interculturele rituelen. ‘‘Neverland wil traditionele museummethodieken doorbreken, aansluiten bij hedendaagse vormen van onderwijs en luisteren naar de wensen van de bezoeker, zonder daarmee af te doen aan kwaliteit.’’ Schrijft Alkema in de catalogus. De jongeren hadden uitgesproken ideëen over de communicatie en publieksparticipatie: liever geen lange teksten maar korte interviews, een vriendelijke host met uitleg en de mogelijkheid onderling van gedachte te wisselen over de tentoonstelling. Hieraan is voldaan en dat maakt de tentoonstelling tot een geslaagd educatief project.

NEVERLAND, tm 29 feb

Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Utrechtseweg 87, Arnhem, open di-vr 10-17, za-zo 11-17

Een ouderwetse reinwagon à la l'Orient Express: schaars verlicht, romantisch met in het wit gedekte tafels waarop kleine boeketjes staan.

Geheimzinnig en een tikkeltje angstaanjagend ook. Een coupé gevuld met een schare mensen in witte kleren. Wat is dit? Waar kijken we naar? Een droom van een reis, een reis naar de eeuwigheid?

Met deze beelden had Federico Fellini zijn gedenkwaardige film 8 1/2 (Otto e Mezzo) uit 1963 willen eindigen. De film gaat over de regisseur Guido Anselmi die zijn artistieke crisis en gebrek aan inspiratie tot onderwerp van zíjn film maakt, een film in een film dus. Het is een meesterwerk waarin herinnering, fantasie en realiteit zijn samengebald tot een uitzinnig geheel. Fellini zal deze scène nooit als slotscène gebruiken. Perfectionist als hij is, gaat hij zelfs zover dat hij de betreffende scène vernietigt.

Het Filmmuseum in Amsterdam laat deze mysterieuze beelden uit de as herrijzen in de documentaire De Laatste Scène (L'Ultima Sequenza) van Mario Sesti. Hiernaast laat het museum 170 foto's van de 'making of' 8 1/2 zien. De foto's zijn op verzoek van Fellini gemaakt door de fotograaf Gideon Bachmann. Ook de bovenbeschreven treinscène is onderdeel van de tentoongestelde foto's, die op hun beurt weer een keus zijn uit 3000 snapshots.

De tentoonstelling is als 'making of' aardig gelukt. Op de foto's verschijnen alle grote filmgoden op een rij: Marcello Mastroianni, Anouk Aimée, Claudia Cardinale… en natuurlijk de meester zelf, die streelt, gebaart, lacht, peinst, stimuleert en als een acteur een rol speelt in zijn eigen filmleven. Maar als we het hebben over de kwaliteit en monumentaliteit van de foto's had de selectie scherper gekund: niet vier keer vrijwel dezelfde foto van Fellini in gesprek met Mastroianni bijvoorbeeld.

Dan de documentaire De Laatste Scène. De foto's van Bachmann trekken, opnieuw, in een rustig tempo aan je voorbij; deze keer in een veel ruimere selectie. En dat werkt goed. Ondertussen hoor je Bachmann met Fellini praten over de betekenis van film in zijn leven. De grote meester zegt wijze dingen in het Engels én Italiaans, omdat hij precies duidelijk wil maken waarover hij het heeft. Je snapt meteen waarom Fellini zo Italiaans is! De foto's ondersteunen zijn relaas, ze gaan leven. Hij zegt dat film vrij moet zijn en vertelt hoe dan. Hij probeert onder woorden te brengen wat er gebeurt als 'dat ding' -de film- hem overneemt. Het geeft hem energie, het voedt hem, kleedt hem en 'leeft' hem.

De treinscène komt tot leven door de verhalen van de medewerkers: van filmster tot setdresser, van geluidsman, criticus tot producer. Zij vertellen hoe de coupé er uitzag, welke geluiden ze wilde gebruiken, welke kleding ze droegen en wat de scène voor hen persoonlijk betekend heeft. Maar vooral hoe bijzonder het was en hoe ze het vonden dat Fellini uiteindelijk voor een ander einde koos. Allemaal praten ze met evenveel passie en, als de naam 'Fellini' valt, krijgen ze een twinkeling in hun ogen. Hij heeft hen begeesterd, aangeraakt en betoverd.

Waarom kiest Fellini uiteindelijk niet voor deze beelden als slot van 8 1/2 ? Omdat hij net als de hoofdpersoon uit de film kiest voor het leven. Zoals voor zijn spelers was het ook voor hem nog geen tijd om op de trein te stappen. De definitieve slotscène laat een uitgelaten hoofrolspeler zien die zijn spelers oproept tot een rondedans. Hier wordt duidelijk: ‘‘Het leven is een feest, laten we samen leven!''

FELLINI IN FOTO'S, tm 1 feb
Filmmuseum Amsterdam

Dvd 8 1/2 te koop in het Filmmuseum met daarop als extra de documentaire De Laatste Scène.

Broeierige hotelkamers

Martijn Verhoeven

De fotograaf Dirk Braeckman is geen feestneus. Zijn werk -alles in zwart/wit- toont donkere interieurs of fragmenten van interieurs: huurkamers, hotelkamers, gangen, portalen, badkamers, deuropeningen, tapijten en gordijnen waarbij de menselijke figuur zelden aanwezig is. Moderne hotelkamers zijn eigenlijk Braeckmans ruimtes bij uitstek. Het zijn ruimtes waarvan de inrichting en verlichting niet door onszelf zijn gekozen en die met de grootste onverschilligheid worden gebruikt en verbruikt: zodra je binnen bent loop je naar de televisie om de ruimte te vergeten. Sommige beelden van Braeckman zijn doortrokken van een unheimisch broeierig gevoel, alsof het sporen van een misdaad betreft. Er zijn geen aanwijsbare sporen van geweld, meer een onderhuids gevoel dat er op die plek wel eens iets onfris zou kunnen hebben plaatsgevonden.

De onmiskenbare interesse voor slijt en patina's roept de herinneringen en verhalen op die onder het tapijt of achter het behang zijn gekropen. Daarmee bewijst Braeckman dat de meest goedkope, versleten of groezelig geworden binnenruimte in staat is om verhalen, herinneringen en dromen te herbergen en op te roepen. De onscherpte van de foto en de korreligheid van het beeldvlak, het resultaat van een vergroting van de kleinbeeldopnamen zorgen voor een gevoel van ondoordringbaarheid. Deze korreligheid heeft het effect van een grijze waas die alles bedekt en alle details en contrasten opheft. De waas die over het beeld hangt brengt het onderwerp ook op een vreemde manier dichterbij, een nabijheid die tegelijkertijd iets verstikkends heeft. Braeckman hanteert niet, zoals tegenwoordig zeer gebruikelijk, een statische observatie maar kiest voor het vluchtige moment en vooral de suggestie van het beeld. Hij zit het onderwerp letterlijk op de huid.

Het oeuvre van Braeckman is even fascinerend als raadselachtig en in Nederland nog veel te weinig te zien geweest. Het is daarom geheel terecht dat De Pont nu een tentoonstelling met zijn merendeels recente werk organiseert. Maar er is wel een probleem: de grote foto's van Braeckman zijn zo zwaar en zwanger van betekenis dat je er als kijker maar een paar nodig hebt om ze op waarde te schatten. De Pont kon geen keus maken en besloot onder het motto 'lekker veel is niet weinig!' eens goed uit te pakken. Dat is jammer want ze laat nu veel te veel van hetzelfde zien: een aaneenschakeling van donkere matrassen, hotelkamers, gordijnen en deurposten, alles in een white cube samengebracht, trekt aan je voorbij en, hoe prachtig ook, slaat je na een tijdje kijken murw. En dat kan nooit de bedoeling zijn geweest.

ADDITIONAL PHOTOS, Dirk Braeckman tm 16 mei

De Pont, Wilhelminapark 1, Tilburg open di-zo 11-17

Ranti Tjan

Ranti Tjan

Onlangs werden in Utrecht de Centraal Museum Persprijzen 2003 uitgereikt. Landelijk heeft het niet veel aandacht gekregen, maar uit welingelichte bronnen blijkt dat de twee prijzen als een bom zijn ingeslagen. De eerste prijs werd uitgereikt aan de journalist die het beste stukje over het Centraal Museum heeft geschreven, de tweede prijs was bestemd voor de scribent die het slechtse stukje had voortgebracht. Als een van de juryleden kreeg ik rond de jaarwisseling van de persdienst mappen aangereikt met daarin alle artikelen, stukjes, recensies, essays en interviews die over het Centraal Museum in 2003 zijn verschenen in kranten en tijdschriften in binnen- en buitenland. Bij elkaar meer dan 1200 pagina's A4 met knipsels, twee Albert Heijn tassen vol.

Wie op deze manier het slagveld overziet dat de pers veroorzaakt wordt er niet gelukkiger op. Als insider lees je de uitglijers, de blunders, de meninkjes, de snel opgeschreven gedachteflarden. Als een kunstenaar zeven jaar doet over een specifieke move in zijn ontwikkeling dan wordt dat in een bijzinnetje belachelijk gemaakt. Of als een innovatie in tentoonstellen wordt getoond, dan wordt het niet herkend door gebrek aan kennis of interesse in het vakgebied. Recensenten weten ook niet of ze de tentoonstelling of het getoonde moeten recenseren. Zelden enthousiasmeren artikelen en net zo jammer is de venijnige toon die in zogenaamd serieuze artikelen sluipt.

Het mooie van de Centraal Museumpersprijs is dat artikelen met elkaar te vergelijken zijn. Als van een tentoonstelling vijf recensies verschijnen dan kun je die tegen elkaar afwegen. Bovendien valt op dat meer geschreven wordt over hedendaagse kunst dan over oude kunst – waar het Centraal Museum zich sterk in profileert. Verder richt het Centraal Museum zich blijkbaar vooral op Nederland, artikelen in buitenlandse tijdschriften zijn schaars. Alleen de reizende tentoonstellingen genereren in 2003 veel internationale aandacht (Coorte, Bruna, Rietveld).

De Centraal Museum Persprijs 2003 voor het beste artikel (de Eerste Prijs) is uitgereikt aan Jorinde Seijdel. Zij schreef in de Witte Raaf een analyse over Neo, waarin ze zich, zoals eerder ook over FFF Videoshow, op de hoogte toont, zeer kritisch, opbouwend, constructief. Ze is een van de weinige auteurs die met kennis en visie een kritiek schrijft en die vorm en vent in een tentoonstelling perfect van elkaar gescheiden weet te houden. De Tweede Prijs (het slechtse artikel) gaat naar een schrijver van NRC Handelsblad die achterkamertjespolitiek bedrijft door lekker mee te speculeren wie museumdirecteur zou kunnen worden in het Boijmans of het Stedelijk. Het artikel getuigt van onbenul en zorgt voor een verkeerde beeldvorming bij lezers. Het plaatsen van portretfoto's met een kruis erdoor dient, bij gebrek aan argumenten, ter ondersteuning van een hetze.

Volgend jaar wordt de Centraal Museum Persprijs de Van Abbe Museum Persprijs. Ieder artikel dat over dat museum geschreven wordt in 2004 zal wederom door een ervaringsjury gewikt en gewogen worden. Wie schrijft het beste artikel? Wie gaat er over de schreef?

De ruimte is fysiek klein, de ambities zijn daarentegen groot. "Daarnaast vult Quarantine Series een leemte op.'' Aldus oprichtster Nina Folkersma. Haar initiatief huist in (eet)café De Cantine. De voordeur wordt gedeeld maar beide opereren zelfstandig; een rolluik dient als afscheiding. Wie iets eet, wordt hoe dan ook geconfronteerd met hedendaagse kunst. Al was het alleen al omdat uit nieuwsgierigheid een blik in de ruimte van Quarantine Series wordt geworpen.

Nina Folkersma selecteert voor Quarantine Series alléén jonge, veelbelovende, internationale kunstenaars, waarbij zij een voorkeur heeft voor een vorm van esthetisch conceptualisme. "In Amsterdam vindt op het internationale terrein wel veel plaats – binnen gevestigde instituten zoals De Appel en W139 zijn tentoonstellingen te zien – maar op het gebied waar Quarantine Series zich begeeft, is in de hoofdstad eigenlijk nog niets''. Folkersma ziet haar initiatief als een aanvulling op het bestaande aanbod.

Het bijzondere is niet alleen te vinden in de solopresentaties, ook de programmering van Folkersma is noemenswaardig. In het On the wall onderdeel tonen kunstenaars binnen de context van hun eigen werk kunst die speciaal voor de ruimte is ontworpen, Quarantine Series dient als etalage, als presentatieruimte.

Off the wall is veelzijdig wat betreft invulling: het kan gerelateerd zijn aan de tentoonstelling, zoals een lezing. Maar tevens maakt Folkersma bijvoorbeeld een documentaire over een internationaal evenement zoals de Biënnale van Venetië – zij interviewt deelnemende curatoren – waarna zij binnen enkele dagen een discussieavond organiseert op basis van haar filmmateriaal. "Aan dergelijke debatten bleek grote behoefte te bestaan''. Tot slot is Paper Wall een platform voor letterontwerpers; elke uitnodiging is vormgegeven in een lettertype dat nog niet eerder werd gepubliceerd.

De bedoeling is dat Quarantine Series een mobiel begrip wordt: de wens is om op termijn ook in het buitenland presentaties te geven. Met de tentoonstelling van Plamen Dejanoff in oktober haalde Nina Folkersma een primeur in huis: het was zijn eerste solo buiten zijn eigen studio in Berlijn.

QUARANTINE SERIES, Rietlandpark 375, Amsterdam, t 020 4193851, open dag 12-01, za tm zo 12-03

De esthetiek van de vernieling

Martijn Verhoeven

Urban Dramas is de titel van een nieuwe tentoonstelling in de Singel in Antwerpen. De tentoonstelling, samengesteld door Moritz Kung, wil de stad in de eerste plaats benaderen als bron van verhalen. De stad toont zich nu eens niet als planologische utopie of als historisch gegeven maar meer als vergaarbak van verstoorde relaties, onderhuidse psychodrama's, verveling, suspense en grootstedelijke verwondering. Sterker, de stad lijkt bij sommige werken haast zelf een organisme dat tot leven is gekomen. Wie wel eens op zaterdagmiddag een bezoek heeft gebracht aan de Singel, theater en tentoonstellingsruimte, weet dat dit misschien wel de beste plek is om een dergelijk thema te tonen: zonder een andere bezoeker tegen te komen volg je het tentoonstellingsparcours langs statafeltjes, lege balies en langs een van god verlaten, schaars verlichte horecagelegenheid. Alsof je in een schilderij van Hopper bent beland.

De computergemanipuleerde beelden van Nancy Davenport overtuigen nog het minst. Tegen de achtergrond van imponerende modernistische flatgebouwen moeten kleine gebeurtenissen de aandacht trekken, zoals een scherpschutter of iemand die op het punt staat zelfmoord te plegen. Het zijn daden van terrorisme of vertwijfeling, lees je in de catalogus, maar de beelden blijven, omdat ze zo overduidelijk met de computer gemanipuleerd zijn, klinisch, ontberen drama en blijven daardoor zonder spanning. Anders is dat bij Ryuji Miyamoto's schitterende zwartwit foto's van de gevolgen van de aardbeving in Kobe in 1995. We zien verzakte wolkenkrabbers, neerhangende gevels en niet doorgankelijke straten. Gruwelijke en tegelijkertijd fascinerende beelden van gigantische kantoorkolossen waarvan soms slechts een enkele verdieping aan flarden is gescheurd. Van de mens ontbreekt ieder spoor, de stad lijkt zich in stilzwijgen te hullen en dat maakt de beelden intrigerend: het menselijke leed is door Miyamoto tijdelijk naar de achtergrond verschoven in ruil voor een verleidelijke esthetiek van de vernieling.

Barbara Visser en Sven Augustijnen maakten samen een videofilm. De film toont stedelijke plekken zoals een ondergrondse ruimte, een wachtkamer, een modelhotelkamer, een brandweeringang, een enorme parkeerruimte etc. Alle plekken ademen een eigenaardige unheimische sfeer zonder dat we daarvan nu meteen de oorzaak te kunnen aanwijzen. Door kleine ingrepen op het gebied van beeld of geluid (tl-lampen die opflitsen, brommende radiatoren etc.) hebben Visser en Augustijnen de ruimtes ontdaan van hun anonimiteit en steriliteit en tot leven gewekt.

Een dergelijke interesse zien we ook terug bij fotografe Anne Daems. Zij toont in haar foto's een interesse in de aspecten uit het leven van alledag, onopvallende handelingen en gebeurtenissen die in ieder geval in eerste instantie nietszeggend lijken: een wachtende man op de achterbank van een wagen, een boodschappenkarretje voor de deur.

Zo fotografeerde Daems ook een vrouw die op het punt staat een huis binnen te gaan in een stedelijke buitenwijk. De steriele en gammele constructies van de huizen, de glimp die we te zien krijgen van haar gestalte, het uitgedroogde en platgetreden grasveld: niets is op zichzelf betekenisvol maar de combinatie van de verschillende zaken maakt ze spannend, soms zelfs beklemmend.

Urban Dramas is het bewijs dat het mogelijk is een intelligente thematentoonstelling te maken zonder in de valkuilen van moralisme of illustratie te stappen. Een type tentoonstelling dat je in Nederland met een zaklantaarntje moet zoeken.

URBAN DRAMAS, Nancy Davenport, Nan Goldin, Ryuji Miyamoto, Sven Augustijnen, Barbara Visser, Anne Daems, Pierre Bismuth ea, tm 30 nov

De Singel, Desguinlei 25, Antwerpen, t 32 032482828, open ma tm vr 10-19, za 16-19

Bellen met Buren

Minka Bos

James Lee Byars (beeldend kunstenaar, filosoof,1932-1997) zocht in 1970 naar een manier om de kennismaatschappij van zijn tijd te onderzoeken. Het leek hem onzin om daarvoor naar de bibliotheek te gaan en miljoenen boeken te lezen. Uiteindelijk leidde zijn onderzoek tot de creatie van zijn World Question Center. Byars’ plan was om de honderd meest briljante geesten in de wereld bij elkaar te zetten in een kamer, ze op te sluiten achter gesloten deuren en elkaar de vragen te laten stellen, die ze zichzelf afvragen. Het verwachte resultaat, zou een synthese zijn van alle gedachten. James Lee Byars vond de, voor hem, honderd meest briljante geesten, belde ze op en vroeg hen welke vragen ze zichzelf stelden. Het resultaat: zeventig mensen hingen op.

Drieëndertig jaar later, probeerde Jens Hoffmann (curator) in samenwerking met BAK opnieuw Byars’plan tot uitvoering te brengen (in het kader van Now What? Dreaming a better world in six parts). Op 1 november vond in het Voormalige Gerechtsgebouw in Utrecht de laatste WQC plaats: tijdens een openbare performance werd contact opgenomen met vierenvijftig grote geesten die in een vraagstelling de huidige staat van kennis belichtten. Kunstenaars, curatoren en andere deelnemers aan Now What? hadden de lijst met meest briljante geesten van onze tijd samengesteld, (op deze lijst ondermeer: Kitty Zijlmans, Marina Abramovic, Daniel Buren). Deze grootheden werden van te voren benaderd en hen werd Byars’ inmiddels historische vraag gesteld. Een kort interview met Jens Hoffmann, curator en initiator van de eerste WQC van de 21ste eeuw, begon dan ook vanzelfsprekend als volgt:

What is the question you ask yourself at this moment, that is important to you?
How can I answer this question?

What is your connection with James Lee Byars?
There is no special personal connection if that is what you mean. When BAK told me about Now What? and particularly about the idea of Dreaming a better world I had to immediately think about Byars and his WQC. Especially the idea of looking at the different capacities of art, the political potential of dreaming, the aim of reclaiming the space of dream and imagination to dare to envision our world differently, reminded me of Byars who was setting up an utopian program for creating an idealistic future and who took the contradictions between art as an aesthetic exploration of the world and art as a socially transforming tool as the foundation of his artistic work.

Why reload The World Question Center?
I understand Byars’ concept behind the WQC as a method of producing a dialogue, a form of intellectual exchange and research to grasp the large diversity of contemporary thought. The WQC should therefore be understood as a tool that can be applied again and again similarly to a computer program that we are reloading every time we want, or maybe even need to use it. I think it is a rather open format that can be used by everyone. When we consider the fact that art works are in someway statements, assertions of some sort that address us often in the declarative mode, we see that Byars’ question pieces try to show that art does do need to make statements. His works simply try to generate an openness shifting artistic expression from the declarative to the interrogative mode. The idea of the interrogation is at the center of Byars’ work as he always desired to put us in the questioning mood, encouraging us to take nothing for granted and to doubt everything that we got to know as our so-called reality. He wanted us to be alert and to develop a sensitivity that can perceive all the different nuances of the present moment. A declaration may point forward or backward in time. A question, whatever it’s content, always focuses our attention to the present. I think that is the urgency right now. To mistrust what we have gotten to know as reality to question the world. Just like this program: Now What?.

Do you think or hope this performance will lead to anything new/specific? (a better world).
If one seriously talks about an active engagement of art with society one has to aim at a much more radical practice that goes towards the integration of art into society by freeing itself of traditional aesthetics and concepts that are bound to a specific medium and measured by so called artistic quality. This is however very hard to achieve. On the other hand I also think art has the right not to be concerned with society at all, the question is only if that is really possible as every work made for a public and exposed to a public is always an intervention into a certain social order. Obviously one has to make a differentiation here since art is a rather complex and diverse thing. One has to distinguish between art that engages with society directly in an active way, art that represents society in one way or the other through visual metaphors and art that willingly does not care about society but only about itself. I see the WQC somewhere between the first and the second point which means that I hope that our project and the overall program of Now What? will add a part to imagine our world to be a better and different place. Once we start thinking we already made a first step.

NOW WHAT? DREAMING A BETTER WORLD IN SIX PARTS, tm 14 dec

BAK, Lange Nieuwstraat 4, Utrecht, open wo tm zo 13-19

Aardse dromen

Angelique Spaninks

Drie hoog in de scheve, witte toren van het nieuwe Van Abbemuseum vinden bezoekers deze maanden Forest Time van kunstenaar Erik Wesselo. Tien foto's, een stoel, een platenspeler met koptelefoon en een boek waarin dezelfde foto's als die aan de wand hangen bijeengebracht zijn omvat de presentatie – niet meer. Toch gaat er een betoverende werking van uit, want wie eenmaal kijkt en gaat zitten, blijft zitten. Aan de ene kant omdat de foto's je doen wegdromen naar zee en duinen, weiden en bossen, aan de andere kant omdat de omfloerste wat wankele stem van singer/songwriter Will Oldham (beter bekend als 'Bonnie Prince' Billy), begeleid door zijn zacht tokkelende gitaar je aan de stoel kluisteren. Wesselo en Oldham weten beeld en geluid perfect samen te laten smelten, zonder dat een van beide illustratief aan de ander wordt; een zeldzame kwaliteit.

Dat Forest Time in het oeuvre van Wesselo een uitzonderlijk project is, doet nauwelijks terzake. Hij mag dit keer dan zelf geen rol spelen in zijn werk (op een ingetogen zelfportret met kruis op zijn borst na, dat aan het begin van de opstelling hangt en achter in de publicatie figureert) zoals in zijn films doorgaans het geval is, de sfeer die hij weet te treffen is er niet minder indringend door. Sterker nog, het is juist de leegheid van de korrelige, vage beelden – de afwezigheid van enig menselijk spoor, op de verre kerktoren achter de dijk in een van de grazig groene weidelandschappen na – die je als kijker naar binnen zuigt. Dat Wesselo deze foto's oorspronkelijk maakte als polaroids tijdens zijn reizen of zoekend naar geschikte locaties voor zijn films, verbaast niet. Het zijn inderdaad stuk voor stuk verstilde decors. En hoewel ze bij elkaar niet meer dan een bescheiden selectie uit een schoenendoos vol dergelijke beelden schijnen te zijn, vormen ze samen toch een totaallandschap – de wereld in een kleine bovenkamer.

Wat dat betreft is de plek die Wesselo in het Van Abbe is toebedeeld feilloos gekozen: hoog weggestopt in het langgerekte, smalle zolderkamertje van het museum. De perfecte plek om je voor mijmeringen terug te trekken. En hoe aards de foto's ook mogen zijn; gecombineerd met een als altijd wat cryptische tekst vol kwetsbare lust en overlevingsdrift ontstaat op verstilde klanken van Oldham toch een melancholisch dromerig geheel. Daarbij is iedere uitleg arbitrair – wie kan kijken en de tijd neemt om even te zitten, luisteren en bladeren raakt vanzelf in de ban van Forest Time, al is het maar voor een paar minuten.

Want terwijl je het bruine blad van een herfstige boom ziet vallen, je het wieken van een meeuw of de zachte golfslag aan de voet van groenbegroeide krijtrotsen voor de geest haalt, hoor je Oldham zingen over nieuw leven: 'a brand new footprint maker born'. En dan duikt er dus toch een mens op ergens in al die onmetelijke aardse leegheid, de mens die kijkt, en ervaart, al is het maar voor even. Ooit was dat de kunstenaar met zijn camera, ter plekke. Nu is dat soms ineens een toeschouwer, ergens hoog in een stille witte toren midden in de stad. En daarmee raken Wesselo en Oldham aan de magische kracht van kunst.

FOREST TIME, Erik Wesselo en Will Oldham, tm 11 jan 2004

Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, Eindhoven, t 040 2381000, open di tm zo 11-17