Film en fotografie, maar ook graphics definiëren de hedendaagse populaire cultuur. Ook in de eigentijdse beeldende kunst spelen ze een steeds belangrijker rol. Soms weten ze door te dringen tot het hart ervan, zoals Matthew Barney met zijn Cremaster cyclus en Nan Goldin met haar intieme fotografie. Vaker houden ze zich echter op op het grensvlak tussen deze disciplines, daar waar pop en kunst elkaar raken en nog hevig gediscussieerd kan worden over zeggingskracht en beeldende waarde, engagement en communicatie. Precies op dat breukvlak voelt de Amerikaan Mike Mills (1966) zich klaarblijkelijk thuis.
Met een beetje welwillendheid kun je hem een moderne alleskunner noemen; begonnen als grafisch vormgever ontwikkelde hij zichzelf tot tekenaar, clip- en filmmaker. Als het moet draait hij ook voor een zachte roze reuzensculptuur zijn hand niet om. Niet dat hij het ding zelf maakt, daar heeft hij zijn propmakerijtje in Hollywood voor. Maar het ontwerp voor een foetaal opgekruld liggende, poedelnaakte Daydreaming man speelde al jaren door zijn hoofd. En het feit dat MU in Eindhoven Mills voor zijn eerste overzichtstentoonstelling in Nederland vroeg wat hij altijd al eens had willen doen, deed hem geen seconde langer twijfelen. Hij wilde een van zijn simpele lijntekeningen opblazen tot een gigantisch 3D formaat. Nu ligt hij er dus, met zijn ogen open, starend, naast een stapeltje kleren tussen de betonnen palen van MU.
Not How What Or Why But Yes is de titel die Mills zijn tentoonstelling meegaf. Een nogal blije kreet, direct afgeleid uit kringen van empowerde managers. Ja zeggen en aan de slag gaan. Positief denken in plaats van vragen opwerpen, want dat leidt maar af en geeft beren op de weg, is de boodschap achter die kreet. Mills steekt er op zijn eigen zachtaardige wijze de draak mee, want hij heeft niks liever dan beren op zijn weg, zolang het maar teddyberen zijn. Die zijn tenminste snoezig, al hebben ze volgens Mills altijd ook iets droevigs over zich. Het is juist die droeve kant van de knusse kneuterigheid die Mills prikkelt. Want de volmaakte wereld bestaat nu eenmaal niet. Niets is zeker of eenvoudig. Dat is meteen ook precies het oerprobleem waar hij als kind van de jaren zeventig in zijn werk mee worstelt.
Het is in basis al te herkennen in zijn vroegste grafische werk – een serie posters op platenformaat bij elkaar in een hoes. Uitgangspunt voor dit project was dat hij als vormgever eigenlijk gecontracteerd wilde worden, zoals een platenmaatschappij een band contracteert. Vandaar dat hij een plaat maakte, een hoes die hij visual sampler noemde, en waarin nu eens geen vinyl met tien liedjes zat, maar een stuk of tien posters. ‘Store under interior decorating' staat er op de rechter bovenhoek, een grapje dat James Lavell van het illustere Mo'Wax label wel kon waarderen. En dus contracteerde hij Mills met zijn plaat.
Overigens ontdekt een kenner tussen de posters meteen de Washing Machines t-shirts die ook het gelijknamige album van Sonic Youth sieren. In een vitrine verderop liggen nog wat affiches en shirts die Mills maakte voor het X-girl label van Sonic Youth-bassiste Kim Gordon. Naast zijn vrije grafische werk kostte het Mills dan ook ogenschijnlijk weinig moeite zich een plek in de popwereld te veroveren. Zo tekende hij al snel platenhoezen voor de Beasty Boys, Dee-lite, de Jon Spencer Blues Explosion en het Franse Air – een van de representanten van de wat dromerige seventiesstijl, overgoten met een hip nieuw sausje. Van het een kwam het ander – zoals dat gaat wanneer je niet vraagt waarom, maar gewoon ja zegt – waardoor Mills zich als art-director ook met de clips van bands ging bemoeien. En ook dat liep goed; na Air en Les Rhythmes Digitales volgden klinkende namen als Beck en Moby die van zijn diensten gebruik wilden maken.
Is de popbizz al behoorlijk commercieel, nog zakelijker is de wereld van de commercials. Toch zien ook diverse grote bedrijven wel brood in Mills' beeldtaal. Adidas en Levi's, GAP, Apple en Volkswagen, allemaal denken ze met Mills humorvolle filmpjes het trendgevoelige jonge publiek in het koopzieke hart te raken. Mills zelf doet er echter niet al te dik over. Weliswaar noemt hij zijn commercials en clips zijn filmacademie. Maar dankzij een paar van die filmpjes per jaar kan hij vooral in zijn levensonderhoud voorzien en de rest van zijn creatieve werk bekostigen. Want dat is in Amerika, net als hier, doorgaans nauwelijks lucratief.
Wat dat andere werk zoal behelst, is bij MU goed te zien. Zo maakte Mills naast de Daydreaming man ook nog twee grote murals, een serie van vier grafitti-foto's en een videoinstallatie. Pink heet de ene mural. Het hangt als een speels slaapkamerbehangetje achter de roze reus en bevat een stroom aan strip-, game en disneyhelden, van Dombo en Sneeuwwitje tot Super Mario – helden voor de jeugd van nu maar niet minder herkenbaar voor heel wat oudere jongeren onder ons. Wat dat betreft lijkt Pink een getekend Peter Pansyndroom, alles om de eeuwige jeugd te bewaren. De andere mural is eveneens een lijntekening, maar dan met wat meer kleur in de vorm van een leeggelopen regenboog. Die vrolijke regenboog omsluit echter niet alleen twee innig slapende aapjes maar ook een rokende stad vol gebroken wolkenkrabbers. Een sobere maar heldere kritische kanttekening bij de gebeurtenissen na 11 september, waarbij de Amerikanen volgens Mills weliswaar even heel close werden, maar verder weinig met het gegeven hebben gedaan.
Een zelfde soort zachte, kritische noten kraakt Mills in zijn grafitti-foto's. Zo spoot hij in grote hanepoten ‘Let's be human beings.' op de garagedeur van een net nieuw opgeleverde villa in LA. Een niet mis te verstane hartekreet in een stad waar de meeste huizen achter grote hekken schuilgaan, en de bewoners zich alleen met de auto verplaatsen. Dat het in het werk van Mills vooral om communicatie en contact draait, mag inmiddels duidelijk zijn. Het best komt dat echter tot uitdrukking in zijn nieuwe video-installatie die bij MU op zeven schermen geprojecteerd wordt. Dit werk bestaat uit een tiental interviews, waarbij Mills gewone mensen vraagt welke vijf dingen ze zouden doen als ze nog maar drie maanden te leven hebben. De antwoorden zijn zo divers als de karakters die hij voor zijn camera zet – van het eten van bergen ijs en het bouwen van een knalfeest, tot uit een vliegtuig duiken of naar de kerk gaan en biechten. Toch blijkt er ook overeenstemming. Want wanneer hij de vraag even later herhaalt, maar dan met nog maar zeven dagen te leven, blijkt vrijwel iedereen op zijn minst een brief na te willen laten aan vrienden, familie of kinderen. Het zijn dit soort mooie, oprechte statements die Mills passie voor interviews zo aanstekelijk maakt. Met gemak zit je het hele uur dan ook uit, om alle wijsheid en angst, vriendschap en vrijheid voorbij te horen en zien komen. En ondertussen denk je na over wat jij zou willen als …
Overigens past de respectvolle manier waarop Mills zijn interviewkandidaten bevraagt en aanmoedigt naadloos in zijn artistieke filosofie. Want waarom moet alles altijd nieuw zijn als er al zoveel bestaat dat je kunt bewerken en opnieuw gebruiken. Dat is vooral een kwestie van egotripperij. In Mills beleving is iets dat is opgebouwd uit oude elementen net zo nieuw als iets volkomen nieuws. Van disciplinaire scheidslijnen wil hij evenmin iets weten. Voor hem zijn Dick Bruna en Charles Eames even grote voorbeelden. En ook al kent iedereen Eames alleen nog van zijn meubels, Mills mag hem vooral omdat hij daarnaast ook architectuur en films, speelgoed en tentoonstellingen maakte.
Of Mills aanpak uiteindelijk ook werkt op het grote doek, moet nog blijken als deze zomer zijn eerste grote speelfilm Thumbsucker uitkomt. Maar als het enigszins lijkt op wat zijn collega's in het Directors Bureau (Sofia Coppola en Spike Jonze) de afgelopen jaren hebben laten zien, dan zal ook die vertelling over een duimzuigende tiener die zijn kinderlijke gewoonte wil afleren om eindelijk normaal mee te doen wel een gevoelige snaar raken.
NOT HOW WHAT OR WHY BUT YES, Mike Mills, tm 29 feb
MU, De Witte Dame, Emmasingel 20, Eindhoven, open ma tm vr 10-18, za 11-17, zo 13-17