Christoph De Boeck

Indra Devriendt, Giannina Urmeneta Ottiker

Met de geluidsinstallatie Staalhemel laat Christoph De Boeck (1972) je als het ware door je eigen hoofd wandelen en luisteren naar je brein. Het ritme van je hersenactiviteit zet hij om in klankpatronen die door de ruimte galmen. Een draadloze hoofdband met een EEG-scanner meet de hersenactiviteit en staat via een computernetwerk in verbinding met tachtig stalen platen die aan het plafond hangen. Een pin die op elke plaat bevestigd is, slaat op het ritme van de gemeten hersengolven. Een unieke gebeurtenis dus, die wisselende geluidspatronen van regenachtig getik tot oorverdovend geratel opleveren. Het is een knap voorbeeld van hoe technologie en kunst elkaar de hand reiken.

De Boeck toonde deze installatie voor het eerst in oktober 2009 in het Leuvense kunstcentrum STUK. Staalhemel is echter niet de eerste exercitie van de kunstenaar met geluid. De installatie Time Code Matter II uit 2007, waarvoor hij samenwerkte met muzikant en producer Yves De Mey, was de eerste klankperformance waar hij geluidsgolven tastbaar maakte. De Boeck hierover: “Twaalf stalen platen, die lage geluidsgolven voortbrachten, stonden rond het publiek. De stalen platen gedroegen zich in combinatie met magneten als gigantische luidsprekers. Voor Staalhemel zocht ik naar een overeenkomst tussen de anatomie van de ruimte en de toeschouwer en hing de platen in de lucht.”

Het kunstwerk is gebaseerd op biologische processen die zich voordoen in de hersenen. “In de hersenschors worden er voortdurend neuronen afgevuurd,” volgens de kunstenaar. “Zo kunnen wij handelingen uitvoeren. Wat je voelt, leert en herinnert, verandert voortdurend, waardoor de netwerken tussen je neuronen wijzigen. Dat geeft iedere mens een specifiek netwerk.” Deze activiteit, onder normale omstandigheden niet hoor- of zichtbaar, zette De Boeck in om klank te genereren. “De bezoeker zet een draadloze EEG-hoofdband op, verbonden met computers. Een EEG-scanner is een toestel dat elektrische signalen in de hersenschors meet. Ik meet dus hersenactiviteit in voltage en maak een onderscheid tussen alfagolven en bètagolven. Wanneer je hersenen gefocust zijn op iets, meet je bètagolven. Bij gebrek aan focus, in een ontspannen, verstrooide of verveelde toestand, meet je alfagolven. Bij alfagolven gaat de activiteit van je hersenen op en neer, wat je in de installatie hoort als een kalm getik. Bij de bètagolven hameren de pinnen hevig op de stalen platen.”

De installatie is echter niet representatief voor de werking van de hersenen. De Boeck: “Ik maak een artistieke keuze om de twee golven om te zetten in geluid. Het werk blijft een artistiek en geen medisch apparaat en geeft slechts een gemiddelde van de hersenactiviteit weer. De meeste bezoekers willen hun hersenen sturen, wat in feite niet gaat. Ook stress en ongemak geven chaotische pieken en dalen.” Vandaar dat De Boeck op de tweede dag van de tentoonstelling in Leuven een blad met instructies aan het publiek gaf: “Je moet je ofwel op iets concentreren, ofwel juist ontspannen.” In de toekomst wil de kunstenaar door verfijning een uniek hersenpatroon van de bezoekers laten horen. “Door twee elektroden achteraan de hoofdband toe te voegen, kan het toestel meer gemiddeldes berekenen en krijg je meer differentiatie in het klankpatroon.”

Bezoekers reageren enthousiast op het geluid dat wordt voortgebracht, en blijken er niet vies van te zijn om hun hersenactiviteit te delen. De spanning stijgt wanneer de hoofdband wordt opgezet: enerzijds is men ontzettend benieuwd naar de door de eigen hersenen gegenereerde klankpatronen, anderzijds is alle aandacht op een bepaald persoon gevestigd. Die persoon wekt de installatie tot leven en is even de hoofdrolspeler van het werk. Het levert boeiende situaties op: “De tachtig tegels in de vorm van een vierkant met daaronder een witte vloer, zorgen voor een podiumeffect. Dat was niet de bedoeling. Ik koos hiervoor uit akoestische, praktische en esthetische overwegingen. De oppervlakte moet groot zijn, zodat het geluid afstand kan afleggen. De witte vloer onder de staalplaten dient om het licht terug te kaatsen en geeft de staalplaten een blauwachtige kleur. Het idee om op een podium te lopen, valt niet bij iedereen in goede aarde. Ik wil een gemeenschappelijke ruimte creëren, waar iedereen kan meeluisteren naar het hersenritme en met een comfortabel gevoel onder de ‘stalen hemel’ kan lopen. Idealiter is er zoveel volk aanwezig, dat je moet zoeken naar wie de eigenlijk onopvallende hoofdband draagt om te weten wiens hersenen er klinken.”

De ongewone patronen die Staalhemel produceert, wakkeren het bewustzijn voor geluiden aan. Auditieve prikkels winnen het van de visuele. “Wat mij boeit, is dat geluid de hoofdrol in een werk kan spelen. Voor de meeste kunstwerken gebruik je voor negentig procent je ogen en slechts voor tien procent je oren. Bij visuele kunst verhoudt de toeschouwer zich tegenover het kunstwerk als subject versus object. In een akoestische ruimte verandert de relatie tussen beiden en versmelten ze. De aanwezigheid van geluid in een ruimte geeft de toeschouwer niet zomaar de kans om te ontsnappen. Geluid plant zich voort in de ruimte door trillingen van lucht. Het krijgt iets tastbaars, doordat het weerkaatst en het zorgt ervoor dat mensen een ruimte rondom zich voelen en zich daarin kunnen oriënteren.”

Toch kan de bezoeker ook zijn ogen de kost geven aan het technisch vernuft, waarmee het kunstwerk tot stand komt. Alleen dat al is zeer de moeite waard. De Boeck is zelf bovendien steeds aanwezig, druk in de weer om de hoofband af te stellen en de hersenactiviteit op de computerschermen nauwlettend in de gaten te houden. Het vraagt veel precisie en concentratie om alles naar wens te laten lopen. Voor de realisatie van de installatie kreeg de kunstenaar dan ook hulp van een gespecialiseerd bedrijf. “Nadat ik het idee had uitgewerkt om een EEG-scanner te gebruiken, las ik toevallig een artikel over een revolutionaire uitvinding van IMEC, een toonaangevend onderzoekscentrum op het gebied van nanotechnologie. IMEC had een prototype ontwikkeld om de bruikbaarheid van een EEG-scanner te verbeteren. Ze realiseerden een hoofdband: een compacte, draagbare uitvoering met een minimum aan batterijverbruik. Dat maakte het kunstwerk voor mij haalbaar. Kunstcentrum STUK overtuigde IMEC vervolgens voor een samenwerking.”

“Voor een bedrijf als IMEC is hun bijdrage aan een kunstwerk van belang om de reputatie en aard van hun activiteiten voor een breed publiek kenbaar te maken. Op een heel toegankelijke manier ziet een bezoeker wat de invloed van nanotechnologie op ons dagelijks leven heeft. Mijzelf brengt het onder de arm nemen van een hoogtechnologisch bedrijf een breder en meer gedifferentieerd publiek. Als geluids- en mediakunstenaar werk ik in een niche, waarbij mijn projecten meestal een select, gespecialiseerd en kunstkritisch publiek aantrekken. Nu komen veel mensen die geen interesse hebben voor kunst ook kijken. Zij stellen vaak vragen over de technologie. Bij kostbare installaties als Staalhemel wordt de publieke ruimte en een verbreding van het publiek belangrijk voor de realisatie, maar ook voor de verkoop van het werk.”

www.deepblue.be  www.staalhemel.com

Probe

Suze May Sho

Probe is een miniatuur tentoonstellingsruimte, 1,10m hoog en met een grondoppervlak van 6m2. Het is een laboratorium, een Skinner box voor de kunsten. Het formaat en de flexibiliteit van de constructie maken Probe geschikt voor het ontwikkelen van vernieuwende tentoonstellingsmodellen. In Probe kan geëxperimenteerd worden met plaatsing van de werken, licht, kleur, schaal en de architectuur van de ruimte. Gezocht wordt naar de synthese tussen ruimte en werk. Hoewel Probe een fysieke ruimte is zijn de tentoonstellingen in Probe alleen digitaal te bezoeken. De registraties van de tentoonstellingen zijn de tentoonstellingen.

Projectprobe is een initiatief van kunstenaars/vormgevers collectief Suze May Sho.

www.projectprobe.net

If You Lived Here Still… besteedt in een hedendaagse context aandacht aan het project If You Lived Here… van Martha Rosler (1943), dat twintig jaar geleden plaatsvond in New York en zich richtte op het huisvestingsbeleid en de daklozenproblematiek aldaar. Er is niet alleen archiefmateriaal te zien, maar ook artikelen van de afgelopen twintig jaar, waaronder documentatie gerelateerd aan de stad Utrecht. Het progressieve, geëngageerde karakter van het oorspronkelijke initiatief maakt zeer benieuwd naar de geactualiseerde versie.

IF YOU LIVED HERE STILL…
Een archiefpresentatie van Martha Rosler
17 januari t/m 14 maart 2010

Casco, Office for Art, Design and Theory
Nieuwekade 213-215, Utrecht

Het Eindhovense MU en het Amsterdamse platform SubmarineChannel.com zoomen gezamenlijk in op filmtitels. Ben je iemand die het liefst popcorn koopt tijdens de begintitels en met een zaklamp je weg vindt in het publiek, dan kun je hier je gemis inhalen. Maar ook voor de doorgewinterde film- en kunstfreaks toont deze tentoonstelling het summum van ’titelkunst’. Volgens de samenstellers zijn goede titelsequenties in staat om hun functie te ontstijgen. In het beste geval vergeet je zelfs de hele film. Op vrijdag 26 februari is er ook nog een avondprogramma, waarin filmtitelontwerpers ingaan op hun vak en inspiratiebronnen.

FORGET THE FILM, WATCH THE TITLES
15 januari t/m 28 februari 2010

MU (i.s.m. SubmarineChannel.com)
Emmasingel 20, Eindhoven

www.watchthetitles.com

Helden van de tegenzin

Maaike Lauwaert
Filminstallatie op Manifesta 7 van Mobile Academy, NIGHT LESSON 1: JOSEPH VOGL: ON HESITATION (foto: Hannah Buratowsky)

Mensen die aarzelen voor ze antwoord geven op een vraag, die niet snel uit hun woorden komen, die soms niet weten wat ze moeten kiezen. We zetten ze makkelijk weg als karakterloos en met een gebrek aan daadkracht. Diegenen die snel reageren en kunnen beslissen, altijd een antwoord klaar hebben, weten wat ze willen, appreciëren we juist. In het essay Über das Zaudern herwaardeert de Duitse filosoof Joseph Vogl de ruimte tussen handelen en niet handelen: de ruimte van het aarzelen. Het belang van deze heroverweging van aarzelen als een positieve daad is groot, niet alleen binnen het domein van de filosofie, maar ook binnen de kunsten, de politiek en het bedrijfsleven. Vogls pleidooi verdient de aandacht, omdat het een alternatieve strategie aanreikt waarin de pauze, de heroverweging en het bevragen een centrale plaats krijgen.

Ik hoorde Vogl over aarzelen praten tijdens Manifesta 7 in 2008, toen het Berlijnse Mobile Akademie video’s van gesprekken met hem op de gevel van het voormalige postkantoor in Trento projecteerde. In een e-mail interview legde ik hem nog een aantal vragen voor. Ik vroeg hem bijvoorbeeld wat het verschil is tussen aarzelen en twijfelen, twee daden die op het eerste gezicht toch sterk op elkaar lijken. Vogl: ‘Wanneer men twijfelt zijn de redenen en motieven om iets wel of niet te doen verzwakt, kwetsbaar of moeilijk te herkennen.’ Het ontbreekt de twijfelaar dus aan voldoende of aan de juiste argumentatie om een besluit te nemen. ‘Wanneer men aarzelt, daarentegen, treedt de vertraging juist op door een overschot aan (goede) redenen en motivaties. Het aarzelingsprobleem bestaat er uit dat men moet kiezen tussen sterk gemotiveerde argumenten terwijl men nog (niet) klaar is om te kiezen.’

Aarzelen wordt in onze huidige cultuur gezien als een vorm van wilsverzwakking: ‘Aarzeling is in onze westerse traditie altijd geschaard aan de kant van besluiteloosheid. Het werd daarbij gediskwalificeerd als een grillige daad die het werken als zodanig frustreert.’ Ook nu veroordelen we ‘onproductiviteit, verstrooidheid en gebrek aan motivatie.’ Het bijzondere aan Vogls essay is dat hij de ruimte van het aarzelen een eigen analytische kracht toekent en daarmee een alternatief biedt voor een cultuur en politiek gedomineerd door actie, snel handelen en het benutten van kansen.

De analytische kracht van aarzelen zit in de tegenbeweging van deze daad ’tegen de hardheid van wereldsituaties, tegen het onherroepelijke van oordelen, tegen het definitieve van oplossingen, tegen de bepaaldheid van consequenties, tegen de duur van wetmatigheden en het gewicht van resultaten.’ In een cultuur gedomineerd door de wetten van actie is aarzeling meer dan het gebrek aan beweging. De aarzelaar is in Vogls optiek een held van de tegenzin: Aarzeling begeleidt de imperatief van actie en prestatie als een schaduw, als een destructieve tegenstander.’ In aarzelen krijgt het probleem van beslissingen nemen namelijk een bepaalde vorm, toont het zich en wordt het dus zichtbaar gemaakt. Aarzeling vraagt om een herziening en is doordrongen van het besef dat elk antwoord en elke oplossing altijd nieuwe vragen en problemen omvat die ook weer beantwoord en opgelost moeten worden. Aarzelen vraagt naar de ‘gevolgen van handelingen en naar de gevolgen van deze gevolgen, naar het onontkoombare van handelings- en reactieketens.’

Het boek neemt de lezer mee langs een geschiedenis van notoire literaire aarzelaars, van de Griekse tragedie Oresteia van Aeschylus en Friedrich Schillers trilogie Wallenstein naar Herman Melville’s novelle Bartleby, the Scrivener en het werk van Franz Kafka en Robert Musil. Deze ‘aarzelfiguren, atleten van de wankeling’, vervullen een programmatische functie in de negentiende-eeuwse literatuur. ‘Deze figuren ontstaan vanuit een soort dronkenschap van het willen, met toenemende inspanning weigeren ze om – om het even wat – te zijn of te doen, of om te geloven dat ze iets weten.’ De literaire aarzelaars belichamen een onderzoeksprogramma waarin het ‘gebaar van het in vraag te stellen’ systematisch wordt onderzocht. Aarzelen, bevragen en het inlassen van pauzes zijn in de literatuur, maar ook in de beeldende kunst een analytische methode van wat men het aarzel-discours zou kunnen noemen. Kunstenaars zullen, al dan niet bewust, de daad van het aarzelen voelen dan wel toepassen. Net als de aarzeling kan kunst een tussenruimte creëren die zich bevindt tussen het handelen en het niet-handelen, die een tegengebaar belichaamt in het aanzicht van consequentiezucht en een toenemende hang naar slagvaardigheid. Kunst kan, evenals het aarzelen, ons voeren ’tot aan de rand van een wereld die aan het ontstaan is en over wiens mogelijk verloop en toekomst nog geen beslissing genomen is.’

Wat me aanspreekt in het werk van Vogl is niet alleen zijn virtuoze schrijfstijl, de souplesse waarmee hij zich van taal en concepten bedient, woorden en concepten creëert als er geen zijn voor wat hij wil zeggen. Ook de kern van zijn betoog overtuigt: aarzelen is in een door economische wetmatigheden gedomineerde wereld een belangrijk instrument dat een pauze inlast, vraagt naar de gevolgen van gevolgen en ons dwingt beslissingen, antwoorden en oplossingen te herzien, te heroverwegen. We zouden dus allemaal wat vaker moeten aarzelen, de daad van het aarzelen serieuzer moeten nemen en vooral de aarzelaars om ons heen niet langer met argusogen bekijken, maar ze herkennen als helden van een tegenbeweging.

Joseph Vogl
ÜBER DAS ZAUDERN

Diaphanes Verlag
ISBN 978-3-03734-020-2
€ 12,00 / 128 p.

Een visuele lijn

Sanne Rispens
Uwe Poth, REFLECTION. REMBRANDT, 2007

De groepstentoonstelling Run Up! in Galerie Nouvelles Images is de aanloop naar de grotere expositie die zal volgen in september 2010, wanneer het vijftigjarig bestaan van de galerie officieel gevierd wordt. In 1960 vestigde de galerie zich in een oude drukkerij aan het Haagse Westeinde als één van de eerste galeries voor hedendaagse kunst. De zes hoge en zeer ruime tentoonstellingszalen met een totaal grondoppervlak van zeshonderd vierkante meter hebben een museale uitstraling, die versterkt wordt door de gietijzeren zuilen en de houten vloeren. Run Up! toont 106 werken van een aanzienlijke hoeveelheid Nouvelles Images-kunstenaars, onder wie grote namen als Lucebert, Carel Visser, Auke de Vries en Piet Tuytel.

Bij binnenkomst valt het oog direct op een sculptuur van Gijs Assmann (1966): een aapje dat een bot vasthoudt. Er tegenover staat een ander beeld uit Assmanns vanitas-serie. Verder bevat de eerste van de zes ruimtes een drieluik met collages op papier van de Britse Helen Frik (1960), getiteld Life, Birth, Death. Het vanitas-thema lijkt zo een constante, maar ernaast hangen foto’s uit Jasper de Beijers serie Udongo. In zijn studio creëerde De Beijer (1973) levensgrote diorama’s van Afrikaanse dorpjes en savannes, die hij vervolgens fotografeerde. De foto’s zijn buitengewoon vervreemdend, omdat het in eerste instantie niet duidelijk is waar je naar kijkt. Dan zijn er nog twee Deense paleiswachten. Hun portretten blikken je onbewogen aan vanuit weerszijden van de deur. De Franse fotograaf Charles Fréger (1975) legde hen vast in traditioneel uniform, compleet met hoge napoleontische hoofddeksels.

Je ziet het niet meteen, maar toch is er een zekere eenheid. Alle werken staan met elkaar in verbinding, soms thematisch, maar vaak puur visueel. De harige textuur van de hoofddeksels die Frégers paleiswachten dragen, komt bijvoorbeeld terug in de sculptuur van Assmann. In de uitdaging om zoveel diverse kunstwerken met elkaar te combineren is Galerie Nouvelles Images wonderwel geslaagd. De heftige metalen sculpturen van Carel Visser (1928) zijn veelal middenin de ruimtes geplaatst, maar gaan toch een relatie aan met de werken aan de muur. Zo communiceert Vissers grillig gevormde Lake Powell met de abstracte werken met gebogen, speelse vormen van Gabriëlle van de Laak (1958) en Willem Hussem (1900-1974). De eenheid wordt gecompleteerd door twee rechtlijnige stalen sculpturen van Cor van Dijk (1952).

Kees de Goede (1954) is uitgebreid vertegenwoordigd met een serie speelse ronde schilderijen in felle kleuren, die een overgang vormt naar de volgende expositieruimtes, waar meer kleurrijk werk hangt, veelal figuratief en op groot formaat. Daar zijn vooral drie mixed media werken van Uwe Poth (1946) opvallend aanwezig. Poth heeft met olieverf over foto’s geschilderd. Kleine stukjes van het gebruikte beeld zijn soms nog zichtbaar, maar wel gedraaid en opgeblazen. Het werk Reflection. Rembrandt toont onder andere allerlei architectonische details, met daaronder het standbeeld van de Rembrandt op het naar hem vernoemde hoofdstedelijke plein, op de rug gezien. Poths schilderijen en installaties zijn vaak collages van referenties aan de Europese cultuurgeschiedenis, gecombineerd met een voorliefde voor bepaalde kleuren en materialen. Twee werken van Jean-Marc Spaans (1967) hangen ook prominent in deze ruimte. Spaans creëert in zijn foto’s een mysterieuze sfeer door de combinatie van licht en beweging. Lichtbronnen worden verplaatst voor een camera met een extreem lange sluitertijd, wat verbluffende fotografie oplevert.

Een van de jongere kunstenaars van Galerie Nouvelles Images is Hamid el Kanbouhi (1976). Hij maakte een serie boeiende tekeningen op klein formaat, die tegelijk dromerig en verontrustend zijn. Het werk van Ronald Noorman (1951) neigt daarnaast naar de donkere kant; zijn gouaches met dikke zwarte strepen en lijnen stralen een bepaalde agressie uit. In de bovenzalen van de galerie bevindt zich wat werk van Lucebert, voornamelijk tekeningen. Waarschijnlijk zullen hij en die andere grote naam – Armando – uitgebreider aan bod komen op de grotere groepstentoonstelling in september. In die zin is Run Up! natuurlijk een ‘opwarmertje’, maar dat houdt niet in dat het beschouwd moet worden als een kleinschalig tussendoortje. Run Up! is zeer weloverwogen opgezet met het idee om een brede selectie van kunstwerken te tonen met een duidelijke, visuele lijn. Dit maakt de kijkervaring heel aangenaam, want alles klopt. Ook de minder voor de hand liggende combinaties.

Aan de andere kant is het wel erg veel: als je de lijn ook maar even loslaat om de kunstwerken individueel te bestuderen, treden lichte duizelingen op. Het geheel absorberen is vrijwel onmogelijk, omdat het niet echt een geheel is. De reden dat deze kunstwerken bij elkaar hangen, is uiteraard enkel gelegen in het feit dat hun makers door dezelfde galerie worden vertegenwoordigd. Het is dan ook aan te raden om Run Up! gewoon over je heen te laten komen en te genieten van wat eruit springt, zoals de werken van Hamid el Kanbouhi, Jean-Marc Spaans en Ronald Noorman.

RUN UP!
Armando, Gijs Assmann, Jasper de Beijer, Helen Frik, Willem Husseum, Lucebert, Uwe Poth, Margriet Smulders, e.a.
12 december 2009 t/m 27 januari 2010

Galerie Nouvelles Images
Westeinde 22, Den Haag

Lucebert, PRINCE, 1990 (detail)
Gijs Assman, DROEVIG GEHEIM, 2008

In haar vroegste werk richtte de jonge Vlaamse filmmaker en kunstenaar Sarah Vanagt (1976) haar camera veelal op het postkoloniale, door oorlogsgeweld verscheurde Afrika. Zo speelt de documentaire Begin Began Begun zich af in Congo en Rwanda, en volgde Vanagt in Les Mouchoirs de Kabila een groep kinderen in de grensstreek tussen die landen. Haar tegelijk onderzoekende en ontroerende video-installaties en films waren de afgelopen jaren veelvuldig te zien in het internationale filmfestivalcircuit. Voor haar eerste museale solotentoonstelling brengt Het Domein verschillende van de oudere, maar ook nieuwe films en foto’s samen, waaronder een serie recente cibachromes in zwart-wit, die begraafplaatsen tonen.

POCKET CINEMA
Sarah Vanagt
23 januari t/m 11 april 2010

Museum Het Domein
Kapittelstraat 6, Sittard

Erwin Wurm, Detail installatie YES BIOLOGICAL (foto: Hans van Aalst)

Als je aan de Oostenrijker Erwin Wurm (1954) denkt, denk je aan zijn One Minute Sculptures, een sleutelwerk dat in elke beschrijving over de kunstenaar wordt aangehaald. Deze ‘sculpturen’ bestaan uit korte instructies en vaak ook voorwerpen, die de toeschouwer uitdagen om zelf een sculptuur te worden. De installatie Yes Biological, die deze winter getoond wordt in het Wall House te Groningen, is van een andere orde. Niet de toeschouwer, maar de directie volgt dit keer Wurms instructies op. En die directie wacht, zoals het een ware gastheer en gastvrouw betaamt, met de installatie van de Oostenrijkse kunstenaar op bezoek.

Het Wallhouse #2, zoals het architectonische spektakelstuk officieel heet, is door de Amerikaan John Hejduk ontworpen als een ruimte om in te wonen en te denken. Erin exposeren blijft gevaarlijk. Dit gevaar lijkt Wurm voor te zijn door een element van ‘het huis met zijn bewoners’ als uitgangspunt van de installatie te nemen, namelijk de garderobe. Bezoekers ontwaren in het Wall House kleurrijke stoffen, strakgespannen aan het plafond en op de muren, zoals een kledingstuk om een lichaam. Het minimalistische karakter van de installatie laat het concept van de architectuur in zijn waarde. Beide vragen evenveel aandacht.

Die aandacht wordt af en toe onderbroken door een vreemde verschijning: de directie loopt rond in pakken die zijn gemaakt van dezelfde kleurrijke stof als die aan de muren en het plafond. De gelijkenis tussen de pakken en het aangeklede gebouw is een absurde gewaarwording, omdat ze elkaars eigenschappen overnemen. Terwijl de directie zijn menselijkheid verliest, lijken de muren juist humaner te worden. Een glimlach valt niet te onderdrukken. In mijn gedachten dwaal ik af naar de Singing Sculptures van Gilbert and George, het kunstenaarsduo dat zich als een van de eersten als levende sculpturen presenteerde. Met bittere ernst figureert de directie van het Wall House ook als zodanig in de installatie Yes Biological. Achter hun ernst verschuilt zich de humor van Erwin Wurm, die, in tegenstelling tot de Singing Sculptures, in stilte provoceert.

Humor is onmisbaar in het werk van Wurm, het staat of valt ermee. De installatie Yes Biological is daarvan een goed voorbeeld. De milde spot is overduidelijk wanneer de directie tevoorschijn komt en in Wurms garderobe rondloopt alsof het nooit anders is geweest. De kunstenaar laat elke leek grinniken, omdat hij gebruik maakt van een eenvoudige beeldtaal. Zelf zei hij ook al eens: ‘You don’t always have to be deadly serious.’ Het betitelen van de simpele humor is echter riskant. De naam van de expositie is als een cryptische kreet, die aanleiding geeft tot het overdenken van hetgeen je met eigen ogen hebt aanschouwd. Maar zet de visuele speeltuin in het Wall House het idee over de mens en zijn geschapen voorwerpen niet genoeg op stelten? In tegenstelling tot de installatie, die uiterst toegankelijk is, komt de titel pretentieus op mij over, waarmee de kunstenaar een breed publiek in de steek laat.

Yes Biological als titel uitgummend en terugdenkend aan de tentoonstelling, is het de harmonieuze dialoog tussen kunstenaar en architect die mij aanspreekt. Het Wall House neemt met het werk van Erwin Wurm deel aan het festival Chromodomo, een kunstmanifestatie in Groningen waarbij kunstenaars werk presenteren met de focus op kleur, licht en ruimte. In dit project lijkt de installatie van Wurm een buitenbeentje, omdat zijn werk voornamelijk handelt over vervormingen van het alledaagse. Toch speelt in zijn werk kleur, licht en ruimte wel degelijk een belangrijke rol. Onder de paraplu van Chromodomo wordt, naast zijn focus op alledaagsheid en humor, Wurms serieuze spel met en gevoel voor kleur, licht en ruimte in de schijnwerpers gezet.

YES BIOLOGICAL
Erwin Wurm
12 december 2009 t/m 31 januari 2010

Wall House
A.J. Lutulistraat 17, Groningen

Erwin Wurm, Directie tijdens de opening van YES BIOLOGICAL (foto: Hans van Aalst)
Erwin Wurm, Detail installatie YES BIOLOGICAL (foto: Kie Ellens)

In de Kerkstraat in Amsterdam bevindt zich een klein galerietje waar je gemakkelijk zonder het te weten voorbij loopt. Toch bestaat de bescheiden tentoonstellingsruimte van Galerie De Witte Voet al 35 jaar, en dat wordt gevierd. Met de tentoonstelling Favorites/Favorieten laat de galerie zich van haar beste kant zien. De kunstenaars van De Witte Voet werken voornamelijk met keramiek, maar altijd op een verrassende, autonome manier. De tentoonstelling is dan ook een samenkomst van zeer divers werk, waarin de kunstenaars de uiteenlopende mogelijkheden van keramiek tonen. Kortom: loop je binnenkort eens in de Kerkstraat te Amsterdam? Vergeet er nu niet meer naar binnen te gaan.

FAVORITES/FAVORIETEN
Elly de Goede, Martin Smith, Susanne Hahn, Satoru Hoshino, Anne Ausloos, Nick Renshaw, Angel Garazza en Xavier Toubes
9 januari 2009 t/m 10 februari 2010

Galerie De Witte Voet
Kerkstraat 135, Amsterdam

Maurice Braspenning, MIRROR, MIRROR, 2009

Hoewel het vol met nieuw werk staat, is het ruime atelier van Maurice Braspenning (1968) in Leiden ongewoon ordelijk. Er hangen een paar grote schilderijen met ‘schoolbordtekeningen’ maar veel opvallender is het omvangrijke aantal kleine paneeltjes. Het bescheiden formaat blijkt geen toeval: Braspenning heeft een worsteling achter de rug. Rond zijn veertigste verjaardag – ruim een jaar geleden – sloeg de weerzin toe en dreigde hij vast te lopen in zijn werk. ‘Het is raar, het leven van een kunstenaar. Je bent veel alleen, eigenlijk de hele dag als je aan het werk bent, zelfs als er mensen naar je werk komen kijken. Je weet niet of ze zien wat jij wil laten zien. Iedereen ziet andere dingen.’ Hij stopte met werken en ging zich bezinnen: ‘Ik had er geen zin meer in.’

Toen zijn werklust terugkeerde wilde hij primair zijn vrijheid herwinnen: ‘nieuwe dingen maken, weg van de plicht om herkenbaar werk te maken.’ Zo’n zoektocht is gebaat bij klein werk want, zo stelt Braspenning, ‘als het niet lukt, gooi je het weg.’ Gelukkig lukte het wel. Hij is al weer tijden enthousiast bezig en heeft meer dan genoeg werk voor zijn solotentoonstelling die half maart in Amsterdam opent. Op dit moment staat Braspenning zich alle mogelijke ingrepen en technieken toe, zowel oude als nieuwe. Dit betekent echter niet dat hij uitbundig zijn verworvenheden etaleert, integendeel: zijn nieuwe werk oogt juist sober. Met donkere schoolbordverf beschilderde paneeltjes vol kleine boorgaten, half uitgeveegde krijtlijnen en hier en daar een object: een auto, figuur, kop of naakt. Ook de in krijt getekende wastafels, badkamers en wc’s die in eerder werk figureerden zijn af en toe nog net zichtbaar. Braspenning houdt van ‘het vreemde contrast tussen de koele hardheid van zo’n witbetegelde, vaak publieke, ruimte en de intieme dingen die mensen in zulke ruimtes doen. ‘Een badkamer confronteert je met jezelf, denk maar aan je blote slaperige lijf ‘s morgens vroeg. De resten van die intimiteit verdwijnen snel, dat soort ruimtes wordt vaak schoongemaakt. Dat is ook cultuur. In Turkije hebben wc’s niet altijd deuren, je zit dan in een rij in het openbaar te poepen.’

Nieuw zijn de zwart glimmende vlakken die hij, zoals in Mirror, mirror, boven de wastafels in het matte grijs schildert. De gaten die hij er in geboord heeft verbeelden de ‘resten van mensen die voor die spiegels stonden, nabeelden van de geschiedenis. Ik wil de geschiedenis van zo’n ruimte zichtbaar maken.’ De nabeelden van Braspenning hebben de geelbruine kleur van het onderliggende hout, warmer dan de schoolbordverf. In het werk Diffuse hangen zwermen kleine boorgaten rond een nauwelijks zichtbare wc-pot in een summier aangeduide ruimte. Deze gaten ziet hij ‘als dingen op een oude zolder waarvan je in het donker de aanwezigheid voelt, je zou er tegen aan kunnen lopen.’ Met zijn boor tekent hij mensen en ’tast hij hun vorm af.’ Vormgeving en verval gaan echter hand in hand. Hij probeert met die boorgaten ook ‘het aangetast en aangeraakt zijn door het leven, door de geschiedenis’ te verbeelden. Bijna gewelddadig aangeraakt dus, want boren in een lijf is geen vriendelijke handeling. Zijn grote thema’s – verval, geschiedenis, reflectie, de consumptiemaatschappij – zijn niet veranderd al definieert hij ze, naar eigen zeggen, ruimer om te voorkomen dat zijn vrijheid te veel wordt ingeperkt.

In een eerder interview noemde Braspenning Luc Tuymans als een voor hem belangrijke advisor op de Rijksakademie. Diens invloed is nog goed te herkennen. Zo laat de soberheid van Braspennings beelden zien dat hij, net als Tuymans, niet te expliciet wil zijn. Hij brengt beelden terug tot de essentie. ‘Ik wil de betekenis suggereren en neig steeds meer naar abstractie.’ Braspenning heeft een hekel aan expliciet werk met een expliciete kritische boodschap: ‘Je verhouding tot de wereld wordt toch wel zichtbaar in je werk. Niks erger dan een zware titel op een kutwerk.’ Natuurlijk laat Braspenning zich door meer schilders beïnvloeden. In dikke boeken wijst hij aan wat hem inspireert: lichte strepen in donkere grafiek van Edvard Munch, een paus van Francis Bacon, het ritme in een Japanse prent, landschappen van Chaim Soutine waarin het beeld langzaam vertekend en oplost. ‘Vooral Soutine is belangrijk voor me, ik ben eigenlijk steeds met hem in contact.’

Naast beïnvloed te worden door andere kunstenaars, haalt Braspenning zijn inspiratie uit een verscheidenheid aan bronnen. Zo zag hij onlangs bijvoorbeeld hoe Theo Maassen zijn eigen kind bij een show betrok. Dat zette hem aan het denken: ‘Over mijn eigen kinderen maar vooral over hoe ik onderwerpen naar mijn hand kan zetten. Thomas Scheibitz kan dat ook goed, die gebruikt zijn harde vormentaal in zijn driedimensionale werk hetzelfde als in zijn schilderijen. Heel knap. Ik heb daar veel aan, ik zie verwantschap in de manier waarop hij dingen oplost.’ Braspenning praat graag met collega’s over het werk: ‘ieder commentaar scherpt of verandert je blik en kan bruikbaar zijn, ook het commentaar van mijn moeder, die op een heel eigen manier kijkt.’ Hij verheugt zich dan ook op zijn komende tentoonstelling: ‘Leuk, ik vind het weer ouderwets spannend en ben heel benieuwd hoe mensen op dit werk zullen reageren, het heeft tijd gehad om te rijpen en een solo is een mooie manier om deze periode af te ronden.’

GAP
Maurice Braspenning
13 maart t/m 10 april 2010

Galerie Ron Mandos
Prinsengracht 282, Amsterdam

Tijdens de opening van de tentoonstelling op 13 maart zal tevens het boek GAP gepresenteerd worden. Tekstbijdragen: Allart Lakke. Vormgeving: Thijs Kelder/Studio Ruwedata (prijs € 10,-).

Maurice Braspenning, DIFFUSE, 2009
Maurice Braspenning, THE GRAVEL PIT, 2009
Maurice Braspenning, MEANS OF DEFENCE, 2009
Karen Sargsyan, THE ANIMATOR, 2009 (Courtesy: Galerie Juliètte Jongma en Karen Sargsyan)

Het appartement van het personage J.F. Sebastian in de sciencefictionfilm Blade Runner is compleet gevuld met mensachtige mechanische poppen, sommige reusachtig groot, andere dwergachtig klein. Deze poppen ogen kinderlijk vrolijk, maar hebben tegelijk een duistere connotatie. Ook in de papieren sculpturen van de van oorsprong Armeense kunstenaar Karen Sargsyan (1973), die net als bij J.F. Sebastian enorm variëren in afmeting, is een dergelijke dubbelzinnige sfeer te vinden.

Het recente werk Ode bestaat uit een carrousel die draait op het ritme van de muziek van de Armeense zanger Vizovsky. Twee kleine figuren hebben plaatsgenomen in de attractie, terwijl een grotere figuur lachend vanuit het midden toekijkt. De muziek, maar ook het thema en de uitvoering (de lichte kleuren van het papier) wekken aanvankelijk een opgewekte en speelse indruk. Wie beter kijkt, ziet echter al snel dat er ook een donkerder kant in dit werk verscholen zit. Op de lege zitjes van de draaimolen liggen losse hoofden en andere figuren in de installatie missen ledematen of zijn bebloed.

Ode maakt deel uit van een grote installatie die centraal staat in de tentoonstelling en die is opgebouwd uit verschillende papieren sculpturen met ieder een eigen titel. Daarnaast wordt een klein aantal werken gepresenteerd die autonoom functioneren. Het meest opvallend aan al Sargsyans werk is zijn materiaalgebruik. Het papier, dat door anderen voornamelijk wordt gebruikt als tweedimensionale drager, wordt door deze kunstenaar geknipt en gevouwen, waardoor verrassend expressieve en gedetailleerde driedimensionale sculpturen ontstaan. De figuur in After Velázquez I, een werk dat is geïnspireerd op de portretten van lilliputters door Diego Velázquez, draagt een opengeknipt masker waarachter twee treurige ogen tevoorschijn komen. Verderop staat een vrouw met een dramatische blik en haar armen omhoog geheven. Een andere man rent achter een grote haan aan. De door Sargsyan zorgvuldig gekozen posities en de (weg-)geknipte details in de gezichten zorgen ervoor dat de sculpturen een groter verhaal vertellen, als waren ze toneelspelers. Ze lijken te bewegen, waardoor een tijdsdimensie ontstaat, net als in de draaiende carrousel en de muziek.

In diverse werken verwijst Sargsyan naar de onderdrukking en de beperkingen tijdens het communistische regime in zijn geboorteland Armenië. De muziek van Vizovsky bijvoorbeeld, luid afgespeeld in de galerie, mocht niet beluisterd worden tijdens het regime. Ook de figuur in The Painter begaat een zonde, omdat hij trots poseert voor een abstract beschilderd doek. In The Animator, een werk dat niet bij de grote installatie hoort, draagt een figuur een omlijste speeldoos mee waarin kleine menselijke figuren te herkennen zijn. Het machinale van de speeldoos contrasteert met de creativiteit die de figuur uitstraalt: hij draagt rolschaatsen om letterlijk vooruit te komen. Deze opgelegde beperkingen staan in schril contrast met het idee van artistieke vrijheid waaraan Sargsyan refereert met kunstenaars als Velázquez of de Franse renaissanceschrijver François Rabelais, op wiens boeken de sculpturen Gargantua en Pantagruel zijn gebaseerd. De tegenstelling tussen deze werken kan als duidelijke aanklacht worden gezien van de (voormalige) status en beperkte vrijheid van de kunstenaar in zijn geboorteland.

Los van de installatie staat ook het kleine werk Aria of Eve, waaraan de tentoonstelling vreemd genoeg zijn naam ontleent. Aria of Eve laat zich, mede door het formaat, typeren door zijn intieme karakter en verschilt daardoor van de expressieve en theatrale houdingen van de andere sculpturen. Een man en een vrouw liggen samen in bed, waarnaast slofjes en vluchtig uitgetrokken kledingstukken liggen. De man vertelt het Bijbelse verhaal van de zondeval, terwijl de vrouwelijke figuur aandachtig luistert. Waar de andere sculpturen elkaar soms overschreeuwen, is dit werkje veel subtieler en meer ingetogen. De figuren in Aria of Eve lijken zich in een paradijselijke rust te bevinden. Alleen zij ontsnappen aan de ietwat chaotische voorstelling in de galerie.

ARIA OF EVE
Karen Sargsyan
14 november 2009 t/m 30 januari 2010

Galerie Juliètte Jongma
Gerard Doustraat 128-a, Amsterdam

Karen Sargsyan, ARIA OF EVE, 2009 (Courtesy: Galerie Juliètte Jongma en Karen Sargsyan)
Karen Sargsyan, AFTER VELASQUEZ 1, 2009 (Courtesy: Galerie Juliètte Jongma en Karen Sargsyan)

Een verhelderende toegift

Rosa Juno Streekstra
Adam Pendleton, overzicht van GREY-BLUE GRAIN, 2009

Soms staat alles geweldig met elkaar in verband. Sinds kort organiseert het nieuwe Kunstverein in het appartement van conceptueel kunstenaar Germaine Kruip tentoonstellingen met de nadruk op conceptuele kunst en dialoog. Op de grond van de ruimte valt nog een achtergebleven spoor van Ian Wilsons kalkcirkel uit de vorige tentoonstelling te ontwaren: één van zijn laatste materiële werken, voordat de kunstenaar overstapte op orale communicatie als kunstvorm. Nu wordt er passend werk getoond van de Amerikaan Adam Pendleton (1980), wiens werk voornamelijk handelt over taal.

Grey-blue grain is een uitgebalanceerde tentoonstelling die met twee performances onderdeel uitmaakt van Pendletons project EL T D K Amsterdam, waarvoor de instellingen Kunstverein en De Appel een samenwerking aangingen. De presentatie van een selectie werken uit de laatste drie jaar toont dat Adam Pendleton citeert uit en refereert aan werk van anderen. Hij neemt over, maar laat ook weg. Een vraag die hierbij steeds terugkeert is: hoe ver kan taal geabstraheerd worden? Zo bracht hij lezingen van collega-kunstenaar Liam Gillick en van Malcolm X terug tot gefragmenteerde selecties woorden. In beide gevallen vormen ze nieuwe teksten, die op een groot vel papier passen. Sommige concrete woorden (social utopias, shotgun, Mississippi) weten de aandacht te trekken, maar de logica van de teksten blijft intrigerend ongrijpbaar, als bij poëzie.

Pendletons taaltechnieken zijn eerder ingezet door bekende kunstenaars als Lawrence Weiner en Jenny Holzer. Op het eerste gezicht verrast zijn werk dan ook niet erg. Hij onderscheidt zich echter door de breedte van zijn conceptuele oeuvre. Het is indrukwekkend om te zien hoe de kunstenaar telkens nieuwe uitingsvormen ontdekt voor een consequent onderzoek naar tekensystemen – niet alleen naar de verhouding tussen taal en woord, maar zelfs die tussen taal en haar (driedimensionale) vorm. Zo is er een abstract alfabet in de vorm van een sculptuur van zwarte kubussen te zien. Of gekleurde keramische vormen die in een bepaald patroon op de grond zijn gelegd en waarvan ik me laat vertellen dat ze gebaseerd zijn op de ‘code poems’ van de helderziende schrijfster Hannah Weiner. Het is een interessante gedachte dat zij, waarschijnlijk door haar schizofrenie, letterlijk woorden zag.

De presentatie in Kunstverein is compleet gemaakt doordat ook vier werken uit de uitgebreide serie System of Display zijn toegevoegd, waarin weer een andere relatie, namelijk die tussen taal en beeld, centraal staat. Bestaande visuele documenten, bijvoorbeeld een foto van de eerste Documenta in 1955, zijn geprint op kleine spiegels en omkaderd door zwarte boxen. Door over de afbeeldingen glasplaatjes met een aantal letters (overblijfselen van woorden als reversal of phenomena) te plaatsen, werkt Pendleton wederom met fragmentatie en de betekenis van framing en context. Bovendien getuigen de gekozen beelden ook van een interesse in historische gebeurtenissen en culturele verschijnselen. Wanneer je er tenslotte achter komt dat de gebruikte woorden afkomstig zijn uit een tekst van kunsthistoricus Andreas Spiegl over het werk van Cerith Wyn Evans, die bekend is om zijn ‘morse code’ kunstwerken in (neon-)licht, wordt de geweldige gelaagdheid van deze serie des te meer duidelijk.

Het is waarschijnlijk de bedoeling dat je door de reflectie deel uitmaakt van deze spiegelwerken. Misschien is het echter belangrijker dat op sommige plekken ook de ruimte met de andere werken in de spiegel gevangen wordt. Want in Pendletons werk verwijst alles krachtig naar elkaar en naar anderen. Elk gebaar klopt, en hij kiest zijn bronnen goed. Dat is mooi, maar de verwijzingen zijn soms ook te specifiek om zelf direct te ontdekken en doorgronden. Met meer informatie op zak zijn de werken daarentegen soms in zichzelf weer zó gesloten, dat je niet werkelijk wordt uitgedaagd de dialoog aan te gaan. Dit komt vooral doordat in grey-blue grain weinig werk getoond kon worden. Je krijgt als het ware een beknopte samenvatting te zien, waarbij je de gehele tekst wordt onthouden. Aan met name de kleine selectie werken uit System of Display wordt helaas te weinig context geboden om werkelijk tot je door te kunnen dringen.

En dan, net als ik een oordeel paraat lijk te hebben over Pendletons interessante maar ietwat droge onderzoek, is er nog zijn performance, die midden december werd opgevoerd in een theaterzaal van Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond. Het werk Band, een bewerking van Jean-Luc Godards politiek geëngageerde film Sympathy for the Devil uit 1968, was naast inhoudelijk interessant ook een overdonderend formeel spel met taal, geluid en beeld. Met een prachtig ritme en gevoel voor intonatie las Pendleton voor. Herhaling, herkenning, voorspelling; hier werd ik als toeschouwer wél aangesproken en meegenomen. Niet door de intensivering van de blik, maar van het gehoor, het verstand en de verbeelding. Blijkbaar moet je het werk van Adam Pendleton vaker ontmoeten om de werkelijke veelzijdigheid te herkennen.

GREY-BLUE GRAIN
Adam Pendleton
12 december 2009 t/m 31 januari 2010

Kunstverein
Ruyschstraat 4-III, Amsterdam

Adam Pendleton, overzicht van GREY-BLUE GRAIN, 2009
Adam Pendleton, READING MALCOM X IN NO PARTICULAR ORDER, 2007