Nabeelden van wat voorbij is

Loukie Hoos
Maurice Braspenning, MIRROR, MIRROR, 2009

Hoewel het vol met nieuw werk staat, is het ruime atelier van Maurice Braspenning (1968) in Leiden ongewoon ordelijk. Er hangen een paar grote schilderijen met ‘schoolbordtekeningen’ maar veel opvallender is het omvangrijke aantal kleine paneeltjes. Het bescheiden formaat blijkt geen toeval: Braspenning heeft een worsteling achter de rug. Rond zijn veertigste verjaardag – ruim een jaar geleden – sloeg de weerzin toe en dreigde hij vast te lopen in zijn werk. ‘Het is raar, het leven van een kunstenaar. Je bent veel alleen, eigenlijk de hele dag als je aan het werk bent, zelfs als er mensen naar je werk komen kijken. Je weet niet of ze zien wat jij wil laten zien. Iedereen ziet andere dingen.’ Hij stopte met werken en ging zich bezinnen: ‘Ik had er geen zin meer in.’

Toen zijn werklust terugkeerde wilde hij primair zijn vrijheid herwinnen: ‘nieuwe dingen maken, weg van de plicht om herkenbaar werk te maken.’ Zo’n zoektocht is gebaat bij klein werk want, zo stelt Braspenning, ‘als het niet lukt, gooi je het weg.’ Gelukkig lukte het wel. Hij is al weer tijden enthousiast bezig en heeft meer dan genoeg werk voor zijn solotentoonstelling die half maart in Amsterdam opent. Op dit moment staat Braspenning zich alle mogelijke ingrepen en technieken toe, zowel oude als nieuwe. Dit betekent echter niet dat hij uitbundig zijn verworvenheden etaleert, integendeel: zijn nieuwe werk oogt juist sober. Met donkere schoolbordverf beschilderde paneeltjes vol kleine boorgaten, half uitgeveegde krijtlijnen en hier en daar een object: een auto, figuur, kop of naakt. Ook de in krijt getekende wastafels, badkamers en wc’s die in eerder werk figureerden zijn af en toe nog net zichtbaar. Braspenning houdt van ‘het vreemde contrast tussen de koele hardheid van zo’n witbetegelde, vaak publieke, ruimte en de intieme dingen die mensen in zulke ruimtes doen. ‘Een badkamer confronteert je met jezelf, denk maar aan je blote slaperige lijf ‘s morgens vroeg. De resten van die intimiteit verdwijnen snel, dat soort ruimtes wordt vaak schoongemaakt. Dat is ook cultuur. In Turkije hebben wc’s niet altijd deuren, je zit dan in een rij in het openbaar te poepen.’

Nieuw zijn de zwart glimmende vlakken die hij, zoals in Mirror, mirror, boven de wastafels in het matte grijs schildert. De gaten die hij er in geboord heeft verbeelden de ‘resten van mensen die voor die spiegels stonden, nabeelden van de geschiedenis. Ik wil de geschiedenis van zo’n ruimte zichtbaar maken.’ De nabeelden van Braspenning hebben de geelbruine kleur van het onderliggende hout, warmer dan de schoolbordverf. In het werk Diffuse hangen zwermen kleine boorgaten rond een nauwelijks zichtbare wc-pot in een summier aangeduide ruimte. Deze gaten ziet hij ‘als dingen op een oude zolder waarvan je in het donker de aanwezigheid voelt, je zou er tegen aan kunnen lopen.’ Met zijn boor tekent hij mensen en ’tast hij hun vorm af.’ Vormgeving en verval gaan echter hand in hand. Hij probeert met die boorgaten ook ‘het aangetast en aangeraakt zijn door het leven, door de geschiedenis’ te verbeelden. Bijna gewelddadig aangeraakt dus, want boren in een lijf is geen vriendelijke handeling. Zijn grote thema’s – verval, geschiedenis, reflectie, de consumptiemaatschappij – zijn niet veranderd al definieert hij ze, naar eigen zeggen, ruimer om te voorkomen dat zijn vrijheid te veel wordt ingeperkt.

In een eerder interview noemde Braspenning Luc Tuymans als een voor hem belangrijke advisor op de Rijksakademie. Diens invloed is nog goed te herkennen. Zo laat de soberheid van Braspennings beelden zien dat hij, net als Tuymans, niet te expliciet wil zijn. Hij brengt beelden terug tot de essentie. ‘Ik wil de betekenis suggereren en neig steeds meer naar abstractie.’ Braspenning heeft een hekel aan expliciet werk met een expliciete kritische boodschap: ‘Je verhouding tot de wereld wordt toch wel zichtbaar in je werk. Niks erger dan een zware titel op een kutwerk.’ Natuurlijk laat Braspenning zich door meer schilders beïnvloeden. In dikke boeken wijst hij aan wat hem inspireert: lichte strepen in donkere grafiek van Edvard Munch, een paus van Francis Bacon, het ritme in een Japanse prent, landschappen van Chaim Soutine waarin het beeld langzaam vertekend en oplost. ‘Vooral Soutine is belangrijk voor me, ik ben eigenlijk steeds met hem in contact.’

Naast beïnvloed te worden door andere kunstenaars, haalt Braspenning zijn inspiratie uit een verscheidenheid aan bronnen. Zo zag hij onlangs bijvoorbeeld hoe Theo Maassen zijn eigen kind bij een show betrok. Dat zette hem aan het denken: ‘Over mijn eigen kinderen maar vooral over hoe ik onderwerpen naar mijn hand kan zetten. Thomas Scheibitz kan dat ook goed, die gebruikt zijn harde vormentaal in zijn driedimensionale werk hetzelfde als in zijn schilderijen. Heel knap. Ik heb daar veel aan, ik zie verwantschap in de manier waarop hij dingen oplost.’ Braspenning praat graag met collega’s over het werk: ‘ieder commentaar scherpt of verandert je blik en kan bruikbaar zijn, ook het commentaar van mijn moeder, die op een heel eigen manier kijkt.’ Hij verheugt zich dan ook op zijn komende tentoonstelling: ‘Leuk, ik vind het weer ouderwets spannend en ben heel benieuwd hoe mensen op dit werk zullen reageren, het heeft tijd gehad om te rijpen en een solo is een mooie manier om deze periode af te ronden.’

GAP
Maurice Braspenning
13 maart t/m 10 april 2010

Galerie Ron Mandos
Prinsengracht 282, Amsterdam

Tijdens de opening van de tentoonstelling op 13 maart zal tevens het boek GAP gepresenteerd worden. Tekstbijdragen: Allart Lakke. Vormgeving: Thijs Kelder/Studio Ruwedata (prijs € 10,-).

Maurice Braspenning, DIFFUSE, 2009
Maurice Braspenning, THE GRAVEL PIT, 2009
Maurice Braspenning, MEANS OF DEFENCE, 2009