Op Art Rotterdam moet je in de rij om op de foto te gaan met een groot opgezet paard van kunstenares TINKEBELL. De beurs wordt geprezen om zijn ‘festivalgevoel’, en zoals op ieder festival zijn de hoofdacts populair. Dus zijn bij de stands van prominente galeries gevestigde kunstenaars uit binnen- en buitenland te zien. Je kunt een ge-airbrushd portret kopen van Erwin Olaf, of een zeefdruk van Andy Warhol. Maar voor de bezoeker die niet alleen de main stage bezoekt en zich verdiept in de randprogrammering is de beloning vele malen groter.
Die bezoeker had daar dit jaar meer dan ooit gelegenheid voor. Art Rotterdam, voor de tweede keer gevestigd in het monumentale pand van de voormalige Van Nellefabriek, is uitgebreid met een sectie voor non-profit spaces en kunstenaarsinitiatieven: Intersections. In de oude werkplaatsen van de fabriek presenteerden zij video-, installatie- en performancekunst van opkomende kunstenaars. Daarnaast waren bij DordtYart grote sculpturen, en bij Projections videokunst te zien. Bij We Like Art was werk te koop van onder de vijftienhonderd euro. Tevens toonde het Mondriaanfonds bij Prospects and Concepts dertien kunstenaars die allen in 2013 de Werkbijdrage Jong Talent ontvingen.
Wat hebben kunstinstellingen zonder winstoogmerk op een beurs te zoeken? Volgens directeur Fons Hof draagt de toevoeging van non-profit spaces juist bij aan de festivalsfeer, die op haar beurt de toegankelijkheid weer vergroot. Galeries hebben moeite het hoofd boven water te houden, maar beurzen worden druk bezocht – in het geval van Art Rotterdam wel door zo’n 25.000 mensen.
Metropolis M constateerde met enig onbehagen dat Art Rotterdam nog maar weinig met kunstverkoop te maken heeft, nu alle niet-commerciële programmering zo prominent aanwezig is. De beurs is bezig een ontmoetingsplek te worden in plaats van een marktplaats, en wordt daardoor té alternatief, aldus hoofdredacteur Domeniek Ruyters. Er wordt gekeken, maar niet gekocht.
De niet-commerciële secties van Art Rotterdam konden het zich veroorloven om risico’s te nemen en presenteerden werk dat weliswaar minder verkoopbaar is, maar des te interessanter. In Prospects and Concepts onderscheidden jonge kunstenaars zich met snedig, innemend en kritisch conceptueel werk. In de installaties en interventies van Guy Königstein (Israël, 1982) bijvoorbeeld staat herinnering in relatie tot geschiedschrijving centraal. Zijn provocerende werk Bloody Business (2014) bestaat uit een serie deeguitstekers die de verschillende vormen aannemen die Israël sinds het koninkrijk van Juda heeft gehad. Alleen al in de 20e eeuw veranderde het land meerdere malen van oppervlak, door de verdeling van de VN, de Zesdaagse Oorlog en de recente kolonisaties. Met zijn deeguitstekers maakt Königstein het traditionele chanoekagebak, dat van binnen gevuld is met druipende vruchtenjam en tijdens het eten onvermijdelijk bloedrode vlekken op de vloer achterlaat.
De serie Reflections (2014) van Lotte Reimann (Duitsland, 1982) toont een serie naaktportretten gereflecteerd in glanzende objecten die op internet te koop worden aangeboden. Reimann stuitte bij toeval op deze ‘reflectoporn’, verzamelde de beelden en vulde ze aan met eigen foto’s. De komische reeks wordt afgesloten met een gortdroge e-mail van eBay, waarin het bedrijf laat weten dat haar account wegens onzedige activiteiten wordt geblokkeerd.
De doorsnee verzamelaar zal alleen al om praktische redenen niet snel geneigd zijn om een installatie van Kevil Gallagher (VS, 1986) aan te schaffen. Zijn meest intrigerende werk Space Ink (2014) bestaat uit een met vloeibare inkt gevulde vulkaan van glasvezel. De inkt wordt in beweging gebracht door de trilling van onderliggende luidsprekers, die geluiden produceren die corresponderen met de frequentie van een animatiefilm. Met iedere trilling spettert er inkt op een witte ondergrond; een uitvinding die zowel Jean Tinguely als Jackson Pollock had kunnen waarderen.
Dat non-profit een vrij rekbaar begrip is op Art Rotterdam, bewijst Omar Koubâa (Nederland, 1979). Zijn prachtige kleurrijke abstracte schilderijen werden getoond bij Prospects and Concepts, maar bleken tegelijkertijd ook erg succesvol bij Nouvelles Images uit Den Haag. De galerie verkocht acht doeken van de kunstenaar.
Ook bij het niet-commerciële Intersections is werk te zien dat elders op de beurs verkrijgbaar is. Zo toont Hotel Maria Kapel het werk van Artun Alaska Arasli, dat tevens bij galerie Wilfried Lentz verkocht wordt. De tentoonstellingsruimte uit Hoorn doet mee met Intersections om publiciteit te genereren voor zichzelf en voor de kunstenaar. Deelnemende kunstinstellingen werden geselecteerd op kwaliteit van hun voorstel voor de expositie, maar deelname is zeker niet gratis. Hoeveel de non-profitorganisatie moest betalen, wilden medewerkers niet zeggen. “Niet zoveel als op de ‘gewone’ beurs,” vertellen ze, “maar toch een flink bedrag.” Dat deelname voor de kunstenaars gunstig is, staat buiten kijf. Maar hoe waardevol de investering voor de kunstinstellingen is, is moeilijk te zeggen. Komen er vooral festivalgangers kijken, die de laagdrempeligheid van de beurs aangrijpen om zich wat breder te oriënteren, of slagen de niet -commerciële presentatieruimtes erin om individuele en terugkerende bezoekers aan zich te binden?
Art Rotterdam kan zich niet meten aan de grote internationale beurzen zoals Art Basel en Frieze, maar wil dat ook niet. De beurs kiest er bewust voor om zich te profileren met een sterk en gevarieerd programma dat de ruimte biedt aan commerciële en niet-commercële kunstinstellingen. Dat de beurs niet ‘té alternatief’ is geworden, blijkt wel uit de vervlechting tussen die twee. Bovendien bieden de niet-commerciële secties van de beurs, ver van de opgezette paarden en ge-airbrushde foto’s, verrassing en verdieping. Kijken, kijken, niet kopen? Prima. Er is immers genoeg te zien.