De voorkeur van Arkesteijn cum suis

Bert Mebius
Benoît Groupy in Met stip, courtesy GEM (Den Haag), foto Rita Klaucke

De binnenkomer van Met Stip in het GEM te Den Haag is ijzersterk. Waar je een open toegang tot de eerste tentoonstellingsruimtes verwacht, bevindt zich ineens een lange wand met gesloten deuren. Even ben je in verwarring. Dan trek je de stoute schoenen aan – je hebt je er tenslotte aan gewend om je niet meer door kunst te laten intimideren – en je opent één van de deuren. Daarachter, een meter of anderhalf verder, bevindt zich nog zo’n wand. Je sluit de deur achter je. Voor je strekt zich een smalle, helverlichte gang uit met links en rechts een lange rij dichte deuren. Een gevoel van kafkaëske beklemming bekruipt je. Associaties met ziekenhuizen, scholen, instanties dringen zich op. Je denkt huiverend aan de keren dat je in zulke gangen stond in afwachting van een oordeel, een uitslag, een beslissing….

In Met Stip wordt een selectie van twintig kunstenaars gepresenteerd uit de bijna tweehonderd die de afgelopen twee jaar een startstipendium ontvingen van het Fonds BKVB. De keuze werd gemaakt door Roel Arkesteijn, conservator van het GEM, Wim van Sinderen, conservator van het Haagse Fotomuseum, en Wim van Krimpen, directeur van het GEM, het Fotomuseum en het Gemeentemuseum Den Haag. Een startstipendium is bedoeld voor beginnende kunstenaars die op z’n hoogst vier jaar van de academie af zijn. ‘Beginnende kunstenaars’ is iets anders dan ‘jonge kunstenaars’. De leeftijd van de exposanten loopt dan ook van zesentwintig tot tweeënveertig. Toch werd één startstipendiumontvanger van mogelijke selectie uitgesloten. ‘Die was al over de zestig. Dat vonden wij toch ietsje te…’, zeggen de samenstellers in de bijlage van De Groene Amsterdammer die ter gelegenheid van Met Stip is verschenen. Dat is pijnlijk, te meer daar het om een eenling gaat. En nog verboden ook. Zie de Wet op de Leeftijdsdiscriminatie.

Met Stip kent uit de aard der zaak geen centraal thema. Alle deelnemers zijn om hun eigen kwaliteiten verkozen, niet omdat ze goed pasten in een conceptueel stramien. Toch ga je op zoek naar iets gemeenschappelijks. Dat vind je ook. Wat je ontdekt is, eerder dan de stand van zaken in de hedendaagse kunst, de voorkeur van Arkesteijn cum suis. Die gaat duidelijk uit naar een zekere ingetogenheid. Opvallend aan het meeste werk is de aandacht voor medium en materiaal en de terughoudendheid jegens mens en wereld die eruit spreekt. Nergens een onvertogen woord. Nergens seks of geweld, niet echt. Hooguit misschien de dreiging ervan: in de grote tekeningen van Marijn Akkermans (1975) waarin monstrueuze teddyberen, kinderen, mannen van middelbare leeftijd en vlaggenstokken zich raadselachtig tot elkaar verhouden. Een unheimische dreiging heerst er ook in een prachtige serie van acht strenge zwartwitfoto’s van Awoiska van der Molen (1972), waarin nu eens niet het donker je de rillingen bezorgt, maar het licht. In de digital paintings van Esther Janssen (1976), die hyperrealistisch zijn in hun onwerkelijkheid: een meedogenloos heldere verbeelding van existentiële leegte en loepzuivere depressie. In beider werk is geen mens te bekennen. Gelukkig maar.

Een notie van het precaire en ongewisse van de menselijke conditie lijkt aan vrijwel elk werk op deze tentoonstelling eigen. Zie de beschreven ‘deureninstallatie’ van Jasper Niens (1980). Betrokkenheid bij sociale processen vinden we bij Rob Hornstra (1975), die foto’s toont uit de series Communism & Cowgirls en Roots of the Rúntur, maar daarin heerst overwegend gelatenheid. De oudere generatie voegt zich naar de onvermijdelijkheid van verlies en ontworteling, de jongere stelt dat nog even uit en verliest zich in een razendsnel expanderend heelal van illusoire mogelijkheden. Zelfs in de fraaie tekeningen/ schilderijen van Eugénie Goldschmeding (1970), waarin je in eerste instantie slechts woekeringen van schimmels en korstmossen ziet of de platgetreden smurrie op de stoep voor een patatkraam, ontdek je bij nadere beschouwing de aanzetten tot kleine mensfiguurtjes die het niet gered hebben. Wat voor mensen geldt, geldt natuurlijk ook voor de paarden op de foto’s van Charlotte Dumas (1977), weerloosheid is hun lot. En ook het landschap komt er niet ongeschonden vanaf, getuige de Slices of Land-schilderijen van Flore de Koning (1977).

Is er geen troost? Jawel. Er is bijvoorbeeld medeleven en hulpverlening. Zie het aangrijpende Calling 911 van Jan de Bruin (1977) – niet te verwarren met Jan de Bruin (1945). Er is humor. Zie de ingrepen die Koen Hauser (1972) uitvoerde op foto’s uit medische handboeken. Er is bezinning op geschiedenis. Zie de wandvullende foto- en video-installatie Home van Sara Blokland (1969). Er is de zoete herinnering, al of niet gefantaseerd. Zie de tere en wonderlijke sculptuurtjes en assemblages van Rutger Emmelkamp (1975). En er is reflectie en meditatie. Zie het ingenieuze Le reflet de l’air van Benoît Goupy (1964), dat niet meer behelst dan een spiegel van zo’n twee bij twee meter met daarop een vierkantje condens van slechts een paar bij een paar centimeter.

MET STIP, t/m 25 juni 2006

GEM, Museum voor actuele kunst, Stadhouderslaan 43, Den Haag

Esther Janssen in Met stip, courtesy GEM (Den Haag), foto Rita Klaucke