Tegenover mij een fontein, omringd door schaduwrijke eiken. Rond het opspattende water ligt het groen van kroos. Een vrouw gooit een stok in het water. Haar teckel staat naast haar. Ze wijst, buigt door haar knieën, wijst weer. De hond blijft kwispelend naast haar staan. Zo gaat het een paar minuten door, totdat de vrouw opgeeft en doorwandelt, de teckel achter haar aan.
Midden in de vijver bevindt zich een industrieel bouwwerk van buizen en metaal. Rook komt uit een van de rasters. Een vreemd contrast met de romantische omgeving. Ik kijk naar een installatie van Leonard van Munster, onderdeel van Zomeren op de Buitenplaats, een tentoonstelling in de tuinen van voormalig buitenhuis Beeckestijn. Je zou er zomaar aan voorbij lopen, het verwarren met een onhandig geplaatste waterzuiveringsinstallatie. Munsters Close to nature sluit naadloos aan bij de geschiedenis van het landgoed.
Onder achttiende-eeuwse aristocraten was het mode om de tuinen van een landgoed te decoreren met follies – opzettelijke nutteloze of bizarre bouwwerken. Ook Beeckestijn had er enkele, waaronder een triomfboog, een kapel en een kluizenaarshut.
Geïnspireerd door deze geschiedenis nodigde Beeckestijn elf kunstenaars uit een eigentijdse folly te maken. De werken zijn verspreid over de tuinen opgesteld. Met het tentoonstellingskrantje in de hand fiets ik slingerend over de paden. Ik kom aan bij La Cabane (Savoye versus E1027), een grote architectonische maquette van Jean Bernard Koeman waarin verschillende prints hangen en liggen. Het landschap heeft het geheel hier en daar in bezit genomen, het interieur wordt aangevuld met een klein zwembad van regenwater, terwijl een groeiende berg bladeren zich op het dak nestelt. Volgens het krantje ‘lijkt Koemans folly als een meteoriet uit de lucht te zijn gevallen. Dit creëert verwarring bij de bezoeker.’ Van een meteorietinslag lijkt geen sprake te zijn, verwarrend is het wel. Ik lees dat ik kijk naar een ‘fysieke merge van twee iconische villa’s’ die gaat over de relatie van de architecten Eileen Gray en Le Corbusier, een ‘diep-menselijk [sic] verhaal vol na-ijver, wraak, mannelijke onmacht, (seksuele) obsessie en de ontkenning van de kracht van vrouwelijke kunstenaars’. Misschien ontbreekt het mij aan verbeeldingskracht, maar ook na lang kijken zie ik dat er niet in terug.
Piekerend bekijk ik het werk. Het meisje naast me is een stuk uitgesprokener. Hard lachend roept ze naar iedereen die het maar horen wil: “Foei-, foeilelijk vind ik het! Echt foeilelijk!” Duidelijk tevreden over het gekozen woord paradeert ze roepend rond het werk. Intussen tuurt haar opa in de maquette, knikkend: “Ik zou er niet in willen wonen.”
Ik fiets door naar het volgende werk, een geluidsinstallatie van Gabriel Lester, Yazata Daeva (engel en duivelachtige). Hoog aan een kale boom zijn windharpen bevestigd, vreemde instrumenten die nog het meest lijken op houten speakers met snaren. Doordat de wind langs de snaren strijkt, ontstaat er een ijl, spookachtig geluid – het is alsof de dode stam tegen je praat. Het past wonderwel bij het magische landschap van Beeckestijn.
Even verderop staat een bouwwerk van Chikako Watanabe, dat het midden houdt tussen een Japans theehuis en een prefab boomhut. Het is slechts van de buitenkant te bewonderen; de folly is opgebouwd rond een enorme eikenboom. Drie keuvelende, oudere mannen zitten aan de rand van het werk. Dan begint een van hen plots te zingen: “Ik heb een tante en een oom…”, de anderen zetten giechelend in: “die zitten in een eikenboom / een eikenboom in Laren / Ze hebben zelf, van eikenhout / daar in de boom een huis gebouwd / ze wonen er al jaren.” Annie M.G. Schmidt herleeft in de schaduw van Dog Folly. Spontaner kan een performance niet ontstaan.
De meeste kunstenaars hebben de uitnodiging van Beeckestijn aangegrepen om zich te verdiepen in de geschiedenis van het buitenhuis en de betekenis van een folly. Dat levert sterk werk op. De windharpen van Lester, de waterinstallatie van Van Munster: ze gaan op een subtiele, speelse manier een relatie aan met hun omgeving, roepen zowel verwarring als verwondering op.
Datzelfde landschap blijkt voor enkelen het struikelpunt te zijn. Het is mij een raadsel wat de maquette van Koeman met de omgeving en de geschiedenis van Beeckestijn te maken heeft. Dat geldt ook voor de sculptuur Toutes directions (infinite) van Job Koelewijn, die in het grind voor het landhuis staat. Dit kruispunt op wieltjes, opgebouwd uit doorzichtige perspex blokken, zijn volgens het krantje ‘getranscendeerde bakstenen’. ‘Ieder mens komt op een crossroad […] Koelewijn wil de werkelijkheid transcenderen.’ De betekenis van het werk daargelaten, valt vooral op hoe ongemakkelijk het daar staat. Het lijkt niet gemaakt voor de bosrijke omgeving en schuurt bijna tegen het huis aan, alsof het liever binnen had gestaan.
Beeckestijn heeft de kunstenaars met Zomeren op de buitenplaats voor een interessante uitdaging gesteld, wat bijzonder gevarieerd werk oplevert. Toch zijn het misschien wel de toevallige passanten die voor het mooiste spektakel zorgen. In de hoofdrollen: een parmantig meisje en haar opa, drie weemoedige heren, een vrouw met een verwarde teckel. Het Amsterdamse Bostheater heeft er een onverwachte concurrent bij.