Tubelight ontmoet trampoline #4: Rancho Meadows

Jorik Amit Galama
Tramaine de Senna, Rancho Meadows, 9 januari 2018, trampoline gallery, Antwerpen

Tubelight ontmoet trampoline

Op 7 december 2017 opende bij trampoline het project /’haɪə en (nʊ)/, een bar-setting waarbinnen een divers programma van o.a. performances, talks, screenings, solo- en groepstentoonstellingen plaatsvindt. Tijdens dit project staat het samenkomen en de gespreksvorm centraal; het kunstwerk en de dialoog rondom het presenteren en produceren ervan.

 Met een aantal kunstenaars en auteurs onderzoekt Tubelight tijdens /’haɪə en (nʊ)/ wat het betekent om een ‘ontmoeting’ of ‘moment’ te recenseren. Daarbij wordt geëxperimenteerd met verschillende formats – zoals beeld, tekst of geluid – en het moment waarop de recensie wordt gemaakt. In onderstaande recensie experimenteert Jorik Amit Galama met het combineren van werkelijkheid en fictie.


I

Door een uitgevallen trein verandert Galerie trampoline voor mij in een drive-through, ik heb slechts een half uur voordat ik terug moet naar het Noorden. Bij binnenkomst drukt de galeriehouder een kleine olifant in mijn handen, een onderdeel van het werk There is an elephant in the room van Simon Wald-Lasowski. Aan de versiering te zien een souvenir uit India. Hij zegt me dat de olifant als gespreksonderwerp kan dienen wanneer ik niets weet te zeggen. Terwijl de galeriehouder met zijn gekwetter de stilte probeert te vullen, kijk ik naar de werken van Tramaine de Senna.

Op een lichtblauwe kartonnen sokkel, die is beschilderd met kronkelende donkerblauwe lijnen, staat een gipsen ornament. Het object heeft iets weg van een hoofd met een golvende lok haar. In de aangrenzende ruimte zijn, op een lage roze voet, vijf kartonnen sokkels gestapeld die zijn beschilderd met hetzelfde donkerblauw. Ten slotte is er nog een kniehoog plateau met gele en witte strepen met daarop een wolkachtige vorm met pastelkleurige verfstreken. De werken doen me in eerste instantie denken aan geknutselde en onbruikbare varianten van het design van de Memphisgroep.

Ik word aan De Senna voorgesteld en vraag haar of ze, in de twintig minuten die me nog resten, iets kan zeggen over haar werk. De Senna vertelt dat ze van Afro-Amerikaanse en Chinese komaf is en opgroeide in Los Angeles, waar haar familie een zware strijd levert om het hoofd boven water te houden. Terwijl haar vader als lift- en roltrapmonteur zijn lichaam afbeulde tot hij recentelijk moest worden opgenomen in een ziekenhuis, is haar alleenstaande moeder invalide en leeft in armoede. Meerdere van hun vrienden en contacten kregen in de afgelopen jaren ernstige aandoeningen zoals kanker. Omdat ze geen verzekering kunnen bekostigen of illegaal in de Verenigde Staten werken, zijn ze veroordeeld tot ondermaatse medische zorg.

De precariteit die door deze situatie ontstaat, waardoor mensen vooral bezig zijn te overleven en minder vooruit kunnen kijken, komt ook tot uiting in de architectuur van Los Angeles. In Rancho Meadows, de buurt waar De Senna opgroeide, zijn de façades van de huizen gemaakt van houten panelen, kippengaas met stucwerk en beschilderd isolatieschuim – goedkope oplossingen die de fragiele bouwsels iets van grandeur moeten geven. Dit in weerwil van het feit dat Los Angeles in een aardbevingsgebied ligt en deze huizen de kleinste schok hoogstwaarschijnlijk niet zullen overleven.

II

Op het strand van Long Beach houd ik stil bij een schrijn. Een Mariabeeld staat in een grote schelp die haar vanaf achteren overvleugelt. Om haar heen staan plantenpotten dicht tegen elkaar aan. Een houten bord meldt: ‘vanwege veiligheidsredenen, steek alsjeblieft geen kaarsen aan! Dankjewel, Jezus en Maria.’ Ik loop naar de pier waar vissers naast bakjes met aas en emmers staan. In de emmers zitten vissen ter grote van kleine onderarmen, sommige zwemmen nog levenslustig rond, andere lijken te berusten in hun lot, of drijven met hun witte buiken naar boven. De lucht aan het einde van de pier verschiet vanaf het donkerblauwe water van lichtgrijs, naar oranje, geel, wit, blauw en eindigt in flarden paars. Op enkele eilandjes voor de kust staan witte villa’s omringd door palmbomen, een zachte housebeat rolt over de golven.

Een klein Mexicaans jongetje begint euforisch te schreeuwen. Zijn vader, een mollige man met een trucker pet, heeft een kleine zilverkleurige vis aan het uiteinde van zijn hengel hangen. De jongen springt naar de spartelende vis, die door de vader steeds net te hoog voor zijn grijpende handen wordt opgetild. Het jongetje kiest daarop een andere strategie: hij drukt zich in aanbidding tegen het been van zijn vader aan. De vader pakt de vis en trekt het haakje behendig uit de happende mond. Hij houd zijn zoon de vis voor, die hem direct stevig vastpakt als een waardevol sieraad. Met een glimlach van oor tot oor loopt hij richting het begin van de pier en zegt tegen iedereen die hij passeert: ‘mijn vader heeft deze vis gevangen’, daarbij de vis omhoog houdend als bewijs. Ik volg hem tot bij de schrijn. Hij lijkt de vis aan Maria te laten zien of Maria aan de vis, brengt de vis bij zijn lippen en fluistert iets, misschien een geheime wens of een weesgegroetje. Daarna loopt hij terug naar zijn vader, die zijn hengel alweer heeft uitgegooid.

III

Vanachter een struik in het Elysian Park klinkt een stem. Ik steek mijn hoofd tussen de witte bloemen. Een vrouw zit in een nest van vuile dekens en plastic verpakkingen. Om haar magere pols hangen gouden armbanden die met iedere beweging rinkelen. Met de roze nepnagels van haar rechterhand pakt ze haar wang vast en trekt hem strak. Met haar linkerhand, waarvan de pink nagelloos is, prikt ze in haar huid, begint te graven, alsof er een vrucht of muntstuk in verstopt zit. Ze mompelt iets onverstaanbaars en laat haar handen in haar schoot vallen. Ze lacht haar uitgedunde gebit bloot en kijkt om zich heen. Voor een moment rust haar blik op mij. Kleine bruine ogen die lang geleden zijn weggekropen in rimpels van paarse huid. Ik glimlach en de vrouw draait zich mompelend van me af. ‘Jij zat daar maar van, kom hier Jenny! Wat doe je dan, nou goed dan, ik ben niet van ijzer… de ijzeren man, maar dichterbij, mijn god…’ ze zwijgt en krabt aan haar knieën. Ik wacht even, trek mijn hoofd uit de struik en haal een schrift tevoorschijn.

Ik was nieuw in de stad en struinde in mijn eentje over de boulevards. Het lange alleen zijn ontnam me de ongedwongenheid om een spontaan gesprek aan te gaan. Ik probeerde het wel, stelde een geïnteresseerde vraag aan de suppoost van een museum, maakte een grapje tegen de jongen van de koffiezaak. Maar ze voelden dat ik niet zomaar een antwoord wilde, dat ik een antwoord nodig had. Aandachtig begon ik te luisteren naar de vele mensen die in zichzelf praten, ging naast ze op een bankje zitten en knikte soms met mijn hoofd. In hun gebazel, gemompel en geschreeuw probeerde ik de fragmenten van een toekomstvoorspelling te horen – alsof Nostradamus op Venice Boulevard zou kunnen lopen. De rest van mijn tijd in Los Angeles besteedde ik aan het noteren van hun uitspraken in een schrift. Een paars Wallmart schrift met op de voorkant een parasol, dat ik in de tweede lade van mijn bureau heb opgeborgen.

IV

De Senna vertelt dat ze haar werk relateert aan het Japanse zeemonster Godzilla. Een bekende analyse van Godzilla is dat hij, na de vernietiging van Hiroshima en Nagasaki, de angst van Japanners voor de vernietigende kracht van de atoombom verbeelde. Het gegeven dat een trauma wordt omgezet in een groteske fantasie is wat De Senna poogt te doen met gewelddadige geschiedenissen zoals het slavernijverleden. De beeldtaal waarin ze dit uitdrukt is veelal abstract en kleurrijk; het verleden wordt met een zekere speelsheid verwerkt. Ik vraag haar of er fictieve figuren zijn waarin de bewoners van Los Angeles hun trauma’s kanaliseren maar mijn alarm gaat af en ik neem afscheid.

In de trein denk ik aan Aaron, een Afro-Amerikaanse man bij wie ik enkele dagen logeerde in Koreatown. We keken elkaar maar zelden recht in de ogen, alsof we het gevaar liepen om vlam te vatten. Ondanks de ondragelijke spanning lachten we hard om elkaars grappen. Zijn warmte uitte zich in het serveren van royale porties zwartgeblakerd vlees en frisdrankglazen sterke drank. Terwijl hij whisky inschonk vertelde hij hoe Jack Daniel het stoken van whisky niet leerde van de blanke priester Dan Call maar van een van zijn slaven, Nathan ‘Nearest’ Green. ‘Hij stal het van een zwarte man en verdiende vervolgens bakken met geld.’ Ik nam een slok en voelde verdriet in mijn keel omhoog kruipen. Al een paar keer had hij iets gezegd over de miskende prestaties van Afro-Amerikanen en liet daarmee indirect zijn eigen gekwetstheid zien, alsof ik overtuigd zou moeten worden. Zwijgend keken we naar de foto’s van zijn kinderen die de bovenkant van de drankkast vulde, en waar hij liever niet over wilde praten.

Uit mijn jaszak haal ik de olifant. Hij wordt bedekt door kleine steentjes en spiegeltjes waarin mijn gezicht vervormd voorbijschiet. Ik zie de tientallen handen voor me die ergens in een fabriek dit hebbeding in elkaar hebben gezet. De handen van arbeiders met lachende gezichten, blij dat ze werk hebben. Of van moderne slaven die met wurgcontracten of fysiek geweld gedwongen worden om souvenirs in elkaar te zetten – is dit glinsterende ding in feite het product van een lijdensweg? Ik breng de olifant bij mijn lippen en fluister in zijn oor. Wanneer ik hem voor mijn gezicht houd kijken zijn smaragdgroene ogen me dof aan.

Jorik Amit Galama is schrijver en beeldend kunstenaar, in 2016 studeerde hij af aan de afdeling Beeld en Taal van de Gerrit Rietveld Academie. 

Tramaine de Senna, Rancho Meadows, 9 januari 2018, trampoline gallery, Antwerpen