‘Vooral het papier met daarop een uit een enkel woord bestaand gedicht gaat als een warm mes door de vinger. Herinner je je Aram Saroyan’s gedicht lighght nog? Knnnijf voor de trefzekere snede, of knijfff voor de door een tweede linkerhand gemaakte kartelwond. Stel je voor dat je het topje van je vinger eraf snijdt met een van die gedichten en dat je uit jezelf weg vloeit zoals rook uit een sigaret. Je zou er mee in de lucht kunnen schrijven.’
uit de introductietekst van A Thinnest Thin door Reinier Vrancken
Zo loop ik met een lekkende vingertop door de ruimte, de vinger sleept achter me aan, loopt langzaam leeg en mijn huid ruikt naar brood.
Tegenover de ingang groet me een bijna twee meter hoge hand. Het is een vergroot fotogram dat Rabin Huissen maakte bij de gedenksteen van stanley brouwn, met, zo vertelt hij, water uit het kraantje bij de begraafplaats. In de tentoonstellingstekst staat er niets over te lezen, en de hand spiegelt geheimzinnig de groeter, zonder iets prijs te geven over stanley brouwn zelf. brouwn blijft, net als in zijn indrukwekkende leven als kunstenaar, volledig buiten beeld. Hoe langer ik naar de mensgrote hand kijk, hoe meer ik me voorstel dat ik in de paarsroze vorm kan vallen om er aan de andere kant de kunstenaar in het hiernamaals aan te treffen.
Ik vraag me af of zijn naam met kleine letters naast een zelfstandig naamwoord kan staan zonder te verwarren, en of ik hem daardoor uitdun of zijn aanwezigheid juist vergroot en wat hij daarvan zou denken.
Ik sta in Het Gebouw (door stanley brouwn) en bezoek A Thinnest Thin, tentoonstelling van Rabin Huissen en Reinier Vrancken. De tentoonstelling moest de deuren al na de eerste dag sluiten wegens de lockdown, en dit lijkt de afstand tussen de werken en de buitenwereld extra te vergroten. Nu ik binnen sta valt de stilte van Het Gebouw me op. Alle maten en lijnen van de ruimte zijn geheel volgens stanley brouwn’s zelf ontwikkelde meetsysteem wat hij afleidde van zijn eigen lichaam, en bestaat uit twee witte rechthoeken die haaks op elkaar staan, ieder opgebouwd uit 189 panelen van 5×5 sb-voet. Ik probeer het gebouw te begrijpen door de panelen te tellen of door te kijken hoe vaak mijn voet in de deuropening past – dat doet hij niet, ik heb altijd een halve voet te veel.
Iets verderop in de gang liggen twee stapeltjes kleding, gedragen en gewassen. Ze zijn deel van een doorlopende serie van Vrancken, waarbij hij iemand vraagt een gedragen outfit aan een vreemde te geven waarna de vreemde deze kleding wast en de eigen kleding weer doorgeeft aan de volgende persoon. Zo ontstaat er een soort estafette van wasmiddelgeur en kledingstijlen, en vermengen de identiteiten van twee vreemden voor een kort moment.
Verderop zie ik een poster waarop Raniero Vrancken wordt aangekondigd deel te nemen aan de tentoonstelling Detached Involvement van enkele jaren geleden. Vrancken vertelt hoe een Italiaanse vrouw hem aansprak met Raniero, en dat hij deze vertaalde naam gebruikte om zichzelf als het ware te verdelen over twee personen, een Italiaanse en een Nederlandse versie. Zoals een vol glas water verdeeld over twee glazen halveert per glas, zag Vrancken dit als een manier van het verdunnen van zichzelf. De poster maakt zo’n zelfde splitsing in tijd en toont de afstand in jaren tussen dit moment en de tentoonstelling van vier jaar terug. Aan dezelfde muur hangt een advertentie van een horloge met diamantjes dat bevroren staat op tien over elf, door Huissen uit een tijdschrift gescheurd. De achterkant van de bladzijde hangt ernaast: een foto van een knusse woonkamer met een goedgevulde boekenkast achter een bank waar tijdschriften op liggen met enkele uitgescheurde bladzijden. Het lijkt alsof ik naar een miniatuurhuisje kijk en mijn ogen zijn even groot als een tafeltje in de hoek.
Als ik naar boven loop zie ik de afdrukken die Huissen maakte om Het Gebouw te meten met zijn eigen lichaam, ik vat het op als het verkennen van de ruimte. Hij maakte geelgroene fotogrammen aan de randen van het pand door zijn vinger richting het noorden, en een andere vinger richting het zuiden te leggen. De maten kloppen met de verhoudingen van brouwn. Aan de andere kant van de ruimte ligt een tafel die precies gemaakt is volgens de principes van brouwn. Vrancken huurde de tafel van het bedrijf Museumgoed dat verweesde sokkels, muren en andere benodigdheden voor tentoonstellingen levert. Door de tafel te ontmantelen en tentoon te stellen plaatst Vrancken de kritische vraag of dit object niet beter opgenomen had kunnen worden in de collectie van het museum, in plaats van verhuurd te worden als gebruiksvoorwerp. Ik vraag me af Het Gebouw de tafel omarmt, en hoe de architectuur de maten van de tafel weerspiegelt.
Als ik omlaag kijk vanaf de tweede verdieping zie ik buiten een enorm paar blauwe voeten, wederom een vergroot fotogram van Huissen. De voeten wijzen naar de kant die de kunstenaar opkeek terwijl hij de afdruk maakte. Elke dag van de week stond hij enkele minuten op een andere plaats rondom Het Gebouw en maakte in totaal zeven fotogrammen.
Terwijl ik naar beneden kijk waan ik me een reus, hoofd op vijf meter (24 sb-voet), voeten in het gras. Samen met de handafdruk bij de ingang lijkt er een enorm lichaam in het gebouw te staan, uitkijkend op de appartementencomplexen die in rap tempo uit de grond schieten. Mijn gevoel van groter worden gaat evenwel gepaard met oplossen, meer ruimte vullen in een lichter concentraat. De huizen aan de overkant doen groot en stevig aan. Hoe groot zou een meter voor de gezinnen achter de ramen zijn en hoe meet een overstekend kind de lengte van het zebrapad?
Aan de muur zie ik een vinyl sticker van een uitvergrote bruine bloedvlek op de muur. Een levensgrote afdruk van een doodgeslagen mug, vertelt Vrancken. De mug had hem gestoken, en Vrancken vroeg zich af wie hij nu eigenlijk op de muur zag, de mug of een deel van zijn eigen lichaam. Door de vlek precies te vergroten naar zijn eigen lichaamslengte (180 cm, 6.9 sb-voet), eigende hij het bloeden zich opnieuw toe. Door de afwezigheid van dimensie – een sticker – vormt Het Gebouw een nieuwe huid waarin het bloed veilig aan de binnenkant zit, ik zie dat de snee in mijn vinger langzaam versmalt.
In de hoek hangt een foto met verschillende kleuren roze. Ik ontdek steeds andere vlakken en meer kleuren in het beeld. Voor een langlopende nieuwe serie werken struint Huissen het internet af, opzoek naar foto’s die onbekenden maakten op zijn geboortedag. Iemand in Texas maakte een foto, Huissen laat vergroot een stukje van de hemel op die foto zien. Mijn blik glijdt langs het werk naar het raam ernaast en ik kijk naar de wolken. Ik vraag me af of er mensen waren die op mijn geboortedag precies om tien over tien ’s avonds een camera pakten om hem op de wolken te richten, en vooral of ze zich iets konden voorstellen bij de afstand tot de eerste ster. Als ik weer beneden kom zwaait de hand me uit als een oude bekende.
Emma Wiersma schrijft, maakt, publiceert en studeert.