De extreme expressie van de giallo

Bob van der Sterre
BERBERIAN SOUND STUDIO, Courtesy: eyefilm.nl

De nieuwe film Berberian Sound Studio van regisseur Peter Strickland (1973) brengt ons terug naar de jaren zeventig, toen het giallo-genre in Italië gouden tijden beleefde. In de film wordt de geniale Britse audiotechnicus Gilderoy door regisseur Giancarlo Santini gevraagd om de audiotrack van een film te produceren. ‘Ik ben het niet zo gewend om geluiden bij een horrorfilm te maken’, stamelt hij. ‘Een horrorfilm?’ antwoordt de regisseur geschokt. ‘Dit is geen horrorfilm, Gilderoy. Dit is een Santini-film.’

In de film zien we niet veel meer dan een geluidsstudio en dát is precies waarmee de Italiaanse film zich jarenlang kenmerkte in een even geniale als omstreden vorm van kostenbeperking: de soundtrack werd achteraf gemaakt. Zo worden met machetes meloenen doorkliefd om een moord na te doen. Acteurs komen langs voor hun specialiteit: spookgeluiden. Actrices kunnen in alle rust dé ijselijke gil produceren.

Giallo’s zijn pulp, daar hoeven we niet moeilijk over te doen. De naam komt van spannende boekjes van bijvoorbeeld Edgar Wallace, Agatha Christie of Rex Stout, die in Italië vroeger een herkenbaar uiterlijk hadden: een halfnaakte vrouw op een gele cover. De term ‘giallo’ (geel) werd synoniem voor thriller. Films naar giallo-verhalen werden het meest gemaakt in de periode 1968 tot en met 1978 – vooral in Italië, met een piek aan het begin van de jaren zeventig.

In vrijwel alle giallo’s draait het verhaal om een moordenaar die verscheidene mensen neersteekt. Meestal zijn alle personages op een of andere manier verdacht. Pas op het einde van de film weet je wie de moordenaar is – vrijwel altijd het personage van wie je dat het minst had verwacht.

Een giallo-moordenaar gaat altijd zwartgekleed op stap, houdt een scheermes of stiletto vast, en komt ’s nachts via het raam binnen (klapperende ramen), of via de deur (slot dat langzaam opendraait). Vervolgens rent de moordenaar achter zijn slachtoffers aan. Drie of vier ferme steken zijn meestal genoeg en het slachtoffer zijgt ineen op het bed. Een stroompje bloed druppelt uit de mond.

Andere terugkerende kenmerken in de films: gillende, schaars geklede vrouwen, slimme maar laconieke politiecommissarissen, verlaten landhuizen en iemand die zegt: ‘It is probably the work of a sex maniac.’

In zekere zin zijn giallo’s whodunnits à la Agatha Christie, maar dan is de invulling veritaliaanst en geldt uitbundigheid in plaats van soberheid. Neem alleen al de bizarre titels: Perché quelle strane gocce di sangue sul corpo di Jennifer? (Waarom zitten er vreemde druppels bloed op het lichaam van Jennifer?), of: Il tuo vizio è una stanza chiusa e solo io ne ho la chiave (Je misdaad is een afgesloten kamer en alleen ik heb er de sleutel van).

Die uitbundigheid keert verder terug in gedreven acteerwerk en een hoog verteltempo. Scènes met drie zinnen tekst zijn geen uitzondering. Het meest ongeremd zijn de moorden. In Profondo rosso van regisseur Dario Argento (1940) staat een vrouw tegen het raam van haar woning. Ze wordt van achteren neergeslagen, schiet door het raam heen en haar keel wordt doorgesneden. In Mio caro assassino wordt een man onthoofd door een graafmachine.

Een verschil met shockhorror is dat deze moorden passen in een fraai verfilmd verhaal. Messen worden in giallo’s ook altijd stijlvol in lichamen gestoken. Close-ups van opengesperde ogen doen het ook goed. Lijken liggen er altijd mooi bij.

Kortom, de dood is hier een esthetisch kunstwerk. In Suspiria neemt Argento dat wel heel letterlijk. Er wordt bruut op een meisje ingestoken, waarna ze met haar hoofd door een glazen plafond valt, tot het hele plafond breekt en ze naar beneden valt, om halverwege aan een touw om haar nek te blijven bungelen. Argento zei zelf: ‘Je moet altijd alles tot zijn absolute grenzen stuwen, anders wordt het leven saai.’

De muziek in giallo’s is een essentieel onderdeel van dit kunstwerk. De soundtracks zijn eigenaardig, eigenzinnig en soms interessanter dan de films zelf, zoals Bruno Nicolais score voor La dama rossa uccide sette volte. Je kunt je ook niet voorstellen wat een film als Suspiria zou zijn zonder de muziek van de Italiaanse band Goblin. In deze choreografieën van moord en doodslag, in combinatie met een flinke dosis overacting, kun je met een beetje goede wil verwijzingen zien naar de geschiedenis van de beeldende kunst. Caravaggio’s (1571-1610) Judith onthoofdt Holofernes heeft absoluut verwantschap met de wijze waarop moorden in giallo’s worden getoond. En zijn Medusa is minstens zo expressief en afschrikwekkend.

Op onverwachte momenten heeft de giallo een morbide humor die me doet denken aan Théodore Géricaults (1791-1824) werken. Zijn Afgehakte hoofden, bijvoorbeeld. Twee hoofden zijn zo door hem gearrangeerd op witte lakens dat het net een liggend stelletje lijkt. Andere schilderijen van Géricault, zoals van een kleptomaan en een krankzinnige vrouw, zijn door de ongewone lichtval en de karakteristieke gezichten dan weer heel cinematografisch van aard. Met hun onopgepoetste gezichten zouden ze bijvoorbeeld fraaie karakters zijn geweest in films van Sergio Corbucci, de maker van ruige westerns.

En dan wekt het misschien niet zo’n verbazing dat de fictieve Giancarlo Santini in zijn wiek geschoten is wanneer hij ‘maar een horrorregisseur’ wordt genoemd. Hij is immers collega van giallo-regisseur Mario Bava, die zelf schilder en cameraman was geweest voordat hij zelf regisseur werd. Wie heeft het dan nog over bloederige pulp?

Theodore Géricault, AFGEHAKTE HOOFDEN (ca. 1818) Nationalmuseum, Stockholm
Mario Bava, BLOOD AND BLACK LACE (1964)