Antikraakkunst

Esmee Postma
Tentoonstellingsetalage QUNST (2015), foto: Corneel de Wilde

‘Zoekt u een betrouwbare antikraak of leegstandsbeheerder? Iemand die uw vaste lasten dekt, uw pand tegen inbraak beveiligt en er een tijdelijke maatschappelijke en publieke bestemming voor vindt? Iemand die het straatbeeld aantrekkelijk houdt en positieve aandacht in de buurt genereert? Denk dan eens aan kunst!’

Deze en soortgelijke aansporingen zijn de afgelopen jaren veelvuldig opgevolgd in de vastgoedwereld. Sinds het moment waarop de uitwerkingen van de mondiale financiële crisis zich begonnen te manifesteren in het Nederlandse straatbeeld – leegstand, gestaakte bouwprojecten, ontgonnen maar nog altijd onbebouwde kavels – is gezocht naar creatieve tijdelijke oplossingen. Aangemoedigd door de gemeente dragen pandeigenaren de sleutel van hun leegstaande ruimtes niet zelden over aan kunstinitiatieven. Het tijdelijke en vrijblijvende karakter van een tentoonstelling leent zich immers uitstekend voor de onzekere situatie.

Google ‘kunst in leegstand’ en een keur aan initiatieven door het hele land in zowel de randstad als de provincie biedt zich aan. In Amsterdam exposeerde een groep kunstenaars onder de naam Exit Art gedurende tweeëneenhalf jaar in leegstaande winkelpanden op drie verschillende locaties. Ook in andere steden, van Leiden tot Breda en van Arnhem tot Dronten, kregen kunstenaars de gelegenheid te exposeren in leegstaande winkelpanden in de binnenstad. ‘Kunst in de etalage’ bleek een hit. Niet alleen in leegstand, ook in etalages van goedlopende zaken werden kunstenaars uitgenodigd te exposeren, soms zelfs te midden van de overige koopwaar. Zo reikt in Oldenzaal een jury jaarlijks een heuse award uit aan de meest geslaagde combinatie kunstenaar/ondernemer.

De wijze waarop particulieren en instellingen sinds het uitbreken van de economische crisis panden antikraken voor kunstzinnige initiatieven, lijkt een win-winsituatie. Tegen bodemprijzen krijgen zij de beschikking over een veelal centraal gelegen ruimte, terwijl de beheerder door middel van een minimale huurprijs de vaste lasten gedekt krijgt en de gemeente de verloedering van het straatbeeld heeft afgewend. Maar hoe gunstig is deze overeenkomst werkelijk voor de kunstsector? Wat zijn de mogelijkheden en wat de belemmeringen? En wat voor tentoonstellingen levert het op? Nu de economie en daarmee de huizenmarkt weer lijkt aan te trekken, is de tijd rijp voor een eerste reflectie.

CULTURELE SOFTWARE

In 2010 vertegenwoordigde bureau Rietveld Landscape Nederland op de twaalfde internationale architectuurbiënnale in Venetië met de tentoonstelling Vacant NL. ‘This building has been vacant for 39 years’, las de bezoeker bij het betreden van het Rietveld-paviljoen, dat, afgezien van jaarlijks een paar maanden kunst- dan wel architectuurbiënnale, inderdaad leegstaat. In de ogenschijnlijk leeggelaten ruimte was een lichtblauw plafond aangebracht. Vanaf de tussenverdieping van het paviljoen bleek dit ‘plafond’ echter een immense zwevende maquette van piepschuim modellen van 4.326 leegstaande publieke gebouwen in Nederland, variërend van kerken tot vuurtorens, van kastelen tot gevangenissen.

De presentatie vormde een belangrijke institutionele aanklacht, voorgedragen door het toenmalige NAi en het ministerie van OCW, tegen leegstand als gevolg van de crisis. De curatoren pleitten voor het verder denken dan het neerzetten van antikraak-wachten, en te komen tot innovatieve oplossingen, met meer creativiteit en maatschappelijke relevantie. Het was een open call aan de Nederlandse overheid om het enorme potentieel aan leegstaande ruimtes te benutten door deze ter beschikking te stellen aan ‘creatief ondernemerschap’.

De oproep bleef niet onbeantwoord. Lokale overheden zetten zich op grotere schaal dan voorheen in voor huisvesting van broedplaatsen, kunstenaarsateliers en creatieve start-ups. De hoofdstad telt inmiddels meer dan vijftig broedplaatsen. In verschillende rapporten wordt de waarde van kunst erkend: ‘kunst en cultuur dragen bij aan een gunstig vestigingsklimaat, stimuleren de werkgelegenheid, genereren bestedingseffecten en hebben een positief effect op de waardering van de stad door haar bewoners en bezoekers’, aldus de gemeente. ‘Kunstenaars fungeren als de culturele software: in de rol van ideeënontwikkelaars en experimenteerders’.

Maar ook zonder overheidssteun sprongen initiatieven uit de grond. Tracy Metz beschreef onlangs in de Groene Amsterdammer hoe de burger in het gat sprong dat overheid en markt hebben laten ontstaan. Dit geldt lang niet alleen op kunstzinnig terrein. Er is een generatie ‘stadmakers’ opgestaan die het heft in eigen handen heeft genomen door de directe omgeving mede vorm te geven, van het aanleggen van moestuinen op lege bouwkavels, tot het creëren van tijdelijke werkplekken in leegstand. Deze buurtinitiatieven, bottom-up projecten, zijn sympathiek vanwege hun tijdelijke, spontane en guerrilla-achtige karakter. Ondertussen zijn ze voor de commercie een ongevaarlijk pauzenummer tot de markt weer aantrekt, en geven als bijkomend voordeel een positieve stimulans aan hun imago. De overeenkomst is in veel gevallen een vrijblijvende bruikleen: zodra zich een commerciële huurder meldt, is het exit project. Metz: ‘Het ‘stadmaken’ zal moeten opschalen, wil het niet verworden tot de sociaal wenselijke icing on the cake op het economische model van business as usual.’ De kritiek van Metz lijkt deels terecht. Vooral in de vrije huursector geldt vaak een zeer korte opzegtermijn voor projecten in leegstand. Het is een makkelijke greep om kunst te gebruiken voor het opleuken van een plek, en de overeenkomst naar believen op te kunnen zeggen. Maar kan kunst niet evengoed gebruikmaken van de situatie en er zijn voordeel mee doen?

DE MOGELIJKHEDEN VAN ANTIKRAAK

Toen debatstichting Felix Meritis in het gelijknamige gebouw aan de Amsterdamse Keizersgracht in februari vorig jaar haar faillissement optekende, werd het pand overgedragen aan de gemeente. Toenmalig wethouder Carolien Gehrels nodigde fotografiemuseum Foam uit om tijdelijk invulling te geven aan het pand. Na een eerder pop-upavontuur in de Vijzelstraat, kreeg Foam in Felix Meritis de vrijheid om het majestueuze gebouw te vullen met een ‘ongekende samenballing van creativiteit’ in de woorden van de organisatoren. Naast tentoonstellingen, werden tal van andere evenementen georganiseerd, van dansvoorstellingen tot debatten, huisde er op de tweede verdieping een hippe conceptstore en, zoals in een beetje museum tegenwoordig het geval is, werd de entreehal geflankeerd door links een restaurant en rechts de Foam Bookstore. ‘Dit is de plek waar iedereen gewoon naartoe moet komen’, vatte directeur Marloes Krijnen de nieuwe ‘it-plek’ samen.

De tentoonstellingen in Felix & Foam waren gewijd aan het presenteren van werk van – veelal Nederlandse – jonge fotografen en videokunstenaars: een geschikte invalshoek voor de guerrilla-achtige omstandigheid. In plaats van te reageren op de prachtige ronde koepelruimte van het achttiende-eeuwse interieur hadden de presentaties helaas een hoog white cube-gehalte. De ruimte werd doorkruist met witte voorzetwanden en ingericht met reeds bestaand werk. Het waren tentoonstellingen die overal neergezet hadden kunnen worden. Het avontuur heeft dan ook, zoals de naam al aangeeft, vooral de beide instituten goed gedaan: Foam door zich te manifesteren op verschillende plekken in de stad, Felix Meritis door behoud van de positie als maatschappelijke en culturele ontmoetingsplek. Aan de samenwerking kwam een einde toen de gemeente zes maanden later een geschikte koper vond en de nieuwe beheerder het eveneens tijdelijke programma Felix in de Steigers opzette.

In Lelystad vertaalde de leegstand zich in kale bouwkavels. De nieuw aangelegde woonwijk Warande moet een oase van natuur, water en afwisselende woningbouw worden. Vooralsnog wonen de circa vijfhonderd pioniers echter in een grensgebied omringd door ontgonnen bouwkavels, de laatste bedoeld om persoonlijke bouwontwerpen neer te kunnen zetten. Vooral de kavels bleven sinds de cisis angstvallig leeg. Met steun van de gemeente organiseert de culturele broedplaats De Barak nu kunstprojecten op de lege vlaktes. Zo creëerden zij eerder dit jaar een presentatie met tien afgeschreven KPN-telefooncellen, verspreid over het gebied, als symbool voor communicatie en verbinding. Elke cel fungeerde als een soort vitrine. Zeven werden er ingericht door kunstenaars uit Lelystad, de overige drie konden worden gevuld door de bewoners. De Barak is opgericht in 2009 en is daarmee een van de meer duurzame projecten in leegstand. Door specifiek verbinding met de locatie en haar eerste bewoners te zoeken, hebben zij een belangrijk aandeel in de vorming van de culturele identiteit van deze nieuwe leefgemeenschap. De kunstenaars laten zich inspireren door de transformatie van het landschap, dat zich door hun ingrepen telkens op een andere manier aan de bewoners toont.

KUNST EN QUINOA

De particuliere initiatieven die kunstpresentaties in leegstand organiseren zijn talrijk, maar veelal op kleine schaal en kortstondig. Vaak zijn het kunstenaars die hun eigen werk onder de aandacht brengen, zoals bij de al genoemde etalagekunst.

Een heel andere vorm van etalagekunst is te vinden in de Javastraat in Amsterdam-Oost. Daar, tussen een Turkse supermarkt en een leegstaand winkelpand, huist sinds juni van dit jaar Qunst, bestaande uit slechts een bescheiden etalage. De naam is een samentrekking van ‘kunst’ en ‘quinoa’ en vat de gentrificatie, oftewel de sociale en economische opwaardering van de straat, kernachtig samen.

Initiatiefnemer Sjoerd ter Borg, ontwerper en werkzaam bij het Sandberg Instituut, heeft vaker projecten in leegstand gedaan. Zelf woonachtig in de Indische buurt, sloeg hij de veranderende samenstelling van zowel bewoners als winkels en horeca de afgelopen jaren gade en besloot hier iets mee te doen. Van woningbouwvereniging De Alliantie kreeg hij tijdelijk de sleutel van een leegstaande bedrijfsruimte om ‘iets met kunst’ op te zetten, gesubsidieerd door Stadsdeel Oost. De eerste weken werd de etalage gevuld door een raamvullende aankondiging van Qunst als daadwerkelijke kunst/quinoa- conceptstore, met dito huisstijl. De daaropvolgende presentatie, in samenwerking met grafisch vormgever Ruiter Janssen, was een reflectie op de visuele symbolen die de straat sinds jaar en dag kenmerken en die binnenkort wel eens zouden kunnen veranderen. Deze Straatmonumenten, de luifels, neonbordjes en de witte bestelbussen die de buurtsupers bevoorraden, werden gedocumenteerd op affiches, die overigens nog altijd te koop zijn bij de naastgelegen supermarkt.

De ruimte heeft enkele belemmeringen. Zo is vanwege het ontbreken van elektriciteit alleen de etalage bruikbaar, waardoor de volle potentie van het gebouw niet kan worden benut. Ook is niet duidelijk hoe lang de ruimte nog beschikbaar is. Zelfs een plan voor over drie weken kan hierdoor op losse schroeven komen te staan. Het is iets om constant rekening mee te houden, maar Ter Borg tilt er niet te zwaar aan: ‘misschien zet ik er na nog twee of drie edities zelf wel een punt achter.’

Inmiddels beleefde Qunst op 24 oktober de opening van de derde etalagepresentatie. Het ontwerpersduo Dennis Muñoz Espadiña en Boo van der Vlist onderzocht verpakkingen van een tiental producten uit de buurtsupers en transformeerde deze tot een ‘gentrified’ product. Zo veranderde een verpakking voor hoestsiroop met Arabisch opschrift in ‘Maria Tripping – ideaal na een zwaar weekend’. De productontwerpen zullen na afloop aan de winkeliers overhandigd worden. Elk project legt op een andere manier de stedelijke transformatie bloot en stimuleert zowel de oude als de nieuwe bewoners de dialoog over de veranderende leefomgeving aan te gaan. Hoewel Qunst een beschouwende rol aanneemt, is het project tegelijkertijd ook onderdeel van de gentrificatie – iets waar Ter Borg zich, gegeven de naam, terdege bewust van is. Ondanks de ruimtelijke beperkingen weet Qunst onderzoekende presentaties neer te zetten, locatiespecifiek in vorm en inhoud.

VRIJBLIJVEND EXPERIMENT

Conclusies zijn moeilijk te trekken uit de vele uiteenlopende vormen van kunstpresentaties in leegstand. Bovengenoemde voorbeelden tonen al aan hoe niet alleen de presentaties en de ruimtes kunnen verschillen, maar ook de motieven van zowel instellingen, broedplaatsen als particulieren. Wel zijn er enkele opvallende parallellen. Zo is de financiering van dergelijke projecten veelal afkomstig van lokale overheden en niet van kunstfondsen. Maatschappelijke binding gaat daarmee hand in hand met hetgeen getoond wordt. Het levert kunst op die nauw verbonden is met de locatie, niet zelden van kunstenaars uit de omgeving. Dit zijn dan ook de meer geslaagde presentaties. Door de dialoog aan te gaan met de omgeving levert de tijdelijke ruimte een directe bijdrage aan de tentoonstelling. Hierdoor is de presentatie ook van toegevoegde waarde voor de omwonenden.

Of deze kunstzinnige ‘stadmakers’ moeten opschalen is nog maar de vraag. Het is prijzenswaardig dat kunst voor overheden en bedrijven een logische greep is geworden bij tijdelijke leegstand, en dat de initiatiefnemers veelal carte blanche krijgen wat betreft de invulling. De vrijblijvende overeenkomst biedt initiatiefnemers hierdoor vrijheid om te experimenteren zonder direct gebonden te zijn aan financiële lasten of inhoudelijke eisen. Tegelijkertijd moet leegstand geen vervanging worden voor meer duurzame huisvesting van culturele initiatieven. Het blijft een alternatief, een icing on the cake in de woorden van Metz, en dat is maar goed ook.

Sjoerd ter Borg en Ruiter Janssen, STRAATMONUMENTEN (2015), foto: Corneel de Wilde