Moedige mensen

Emmy Rijstenbil
Ria Pacquée, MANNEN DIE NAAR WERKEN KIJKEN (2013-2014) (Foto: Philippe van Damme)

Ik ben kunstenaar. Niemand die het weet, maar het is echt waar. Ik benader mijn omgeving vanuit een eigenaardig denkniveau en daar wordt mijn werk als kunstenaar doorwerkt en gelaagd van. Wat voor kunst ik maak? Niets. Helemaal niets. Ik verklaar mijzelf tot niet-producerend kunstenaar. Alles blijft in mijn hoofd. Ik produceer onwaarneembare gedachten.

Bij dezen.

Jezelf als kunstenaar presenteren vereist nogal wat moed, lef of bravoure. Zou ik voorgaande alinea hardop moeten uitspreken (in plaats van eenzaam typen), dan zou ik mijn verbale verklaring direct non-verbaal ontkrachten door het schaamrood op de wangen en weg te kruipen onder een steen. Ik geloof er zelf namelijk niet echt in. En daardoor gaat waarschijnlijk niemand bevestigen dat ik kunstenaar ben, waarmee ik mijn woorden maar weer terugneem. Zonder bevestiging ben ik niets.

Gelukkig zijn er mensen met meer moed dan ik. Bijvoorbeeld in Extra City in Antwerpen. Daar heeft
het NICC een tentoonstelling toegevoegd aan de uitgebreide viering van 350 jaar Koninklijke Academie Voor Schone Kunsten Antwerpen. Dit jubileum wordt elders in de stad onder andere gevierd met de tentoonstelling Happy birthday dear academie. De geschiedenis van het kunstonderwijs wordt belicht en er wordt flink uitgepakt met grote namen als Jacob Jordaens, Panamarenko, Fred Bervoets, Anne-Mie Van Kerckhoven en Vincent van Gogh.

Op de hoogste verdieping van Extra City stelt het NICC ons daarentegen De autodidact voor, een tentoonstelling waarin het ontbreken van die academische vorming centraal staat, en komt op de proppen met namen als Jan Fabre, Luc Deleu, Guillaume Bijl, Dennis Tyfus en Francis Alÿs. Dat roept vragen op. De aanwezigheid van deze grote namen onder de autodidacten stelt het belang van een academische opleiding ter discussie. Tegelijkertijd rijst de vraag hoe ver de invloed van deacademie
eigenlijk reikt. Vindt vorming niet ook buiten de academie plaats, en is een academie voldoende vergroeid met het weefsel van de samenleving dat met haar invloed vanzelf verder reikt dan haar studenten? Beïnvloedt de autodidact wederzijds de academie? Is er eigenlijk wel zo’n scheidslijn tussen academische en autodidacte kunstenaars? Wat bepaalt eigenlijk wanneer en hoe je transformeert tot kunstenaar?

In de tentoonstelling worden geen antwoorden weggegeven, zelfs geen voorzetjes. Je wordt met niets
anders dan de titel De autodidact op de werken afgestuurd. Daardoor ontstaat het risico dat je gaat zoeken naar zichtbare sporen van het ontbreken van academische scholing. Dat doet de werken geen eer aan, hier ontbreekt helemaal niets. Integendeel: hier ontmoet je toonbeelden van compromisloze zelfontplooiing, lef en discipline. Dennis Tyfus weigert zijn rebelse neigingen te onderdrukken in zijn collages en pentekeningen. Ria Paquée ordent haar omgeving door gefotografeerde situaties
samen te brengen in het werk Mannen die naar werken kijken (2013-2014). Pierre Bismuth snijdt stukken schildersdoek weg, maar haalt daardoor stukken framewerk en achterwand tevoorschijn. Francis Alÿs filmt een man met een drumstick die al lopend een ritme aan zijn omgeving onttrekt, en monteert dit tot een hypnotisch videowerk. Guy Rombouts haalt met een paar stifttekeningen op het raam de buitenwereld naar binnen. En het publiek bevestigt resoluut en zonder twijfel ieders
kunstenaarschap.

Aan de tentoongestelde werken is niet te zien dat het een autodidactische maker betreft. Wanneer het
ontbreken van academische scholing geen waarneembaar obstakel is ben je goed bezig. Voor de tentoonstelling zelf is het minder goed nieuws, want er is verder weinig wat de werken aan elkaar bindt. Je krijgt de indruk dat willekeurig van het ene werk naar het andere wordt gesprongen. Daarnaast verwacht het NICC, geheel in lijn met de tentoonstelling, ook wat autodidactisch vermogen van de
bezoeker, want informatie is in de tentoonstellingsruimte afwezig. Je moet er zelf naar op zoek.

Deze tentoonstelling gaat vooral over het hebben van durf om iets kunst te noemen en via andere wegen je te ontplooien en kunstenaar te zijn. Waar academiestudenten geleidelijk vertrouwen en glans kunnen krijgen door professionele feedback, discussie, bijschaven en een diploma, moet de autodidact het zonder deze ondersteuning doen. Hij moet zelfverzekerd zijn, zijn eigen werk beoordelen en toetsen, weten dat hij kunstenaar is en genoeg lef hebben om zich zo te (laten) noemen. We hebben hier te maken met sterke persoonlijkheden. Misschien resulteert dat vanzelfsprekend in krachtig
werk, zoals Extra City zichtbaar maakt.

De tentoonstelling laat zien dat het mogelijk is om als autodidact goed werk te maken en lof te oogsten. En ze doet meer dan dat. Voor sommigen zal een tentoonstelling als deze een steun in de rug zijn. Voor mensen als ik, die best kunstenaar willen zijn maar niet durven. Let’s go, make some art. Of in mijn geval dan niets. Helemaal niets.

Boven: Paul van Hoeydonck, SYMIBIOSE (1990). Onder: BOITE A MONOCLE (CANAL DE SUEZ) (1961) (Foto: Philip van Damme)