Gemeente Vlaardingen zit met een probleem. De Hoogstraat, van oudsher een belangrijke winkelstraat, is in verval geraakt. Waar in de zeventiende eeuw dure huizen gebouwd werden en vervolgens eeuwenlang de bewoners trots flaneerden, is nu sprake van leegstand en wegblijvend winkelpubliek. De gemeente zoekt naarstig een oplossing om de straat weer in oude glorie te doen herleven. Toen de gesprekken met winkeliers aan de Hoogstraat vastliepen, werd een ander strategie gekozen: kunst.
Een groeiend besef bij beleidsmedewerkers van het belang van creativiteit in steden, gaat gepaard met een duidelijke tendens waarbij de overheid kunstenaars inzet in probleemgebieden. Zo ook de gemeente Vlaardingen die in 2003 het kunstproject Hoogstraatmaker introduceerde. Het driejarige project had tot doel de identiteit van de straat te versterken en de inwoners van Vlaardingen meer bij het verbeteringsproces te betrekken. Ieder jaar werd een andere kunstenaar uitgenodigd die in een pand aan de Hoogstraat mocht verblijven om middels culturele activiteiten de verloederde straat in een positiever daglicht te stellen. Dit artist-in-residence programma kende drie fasen: zien, denken en doen. In 2004 was het de beurt aan de ‘filosofisch onderlegde schrijvende stedenbouwkundige’ Wim Nijenhuis om een jaar lang te denken. Een opmerkelijke opdracht, want mag je van een denker verwachten dat hij door louter te denken een omgeving positief kan beïnvloeden?
Ruim een jaar later zijn de resultaten van Nijenhuis als thinker-in-residence te zien in 66 East, centrum voor urban culture te Amsterdam. Aan de muur hangen A4-tjes met notities, kopietjes van krantenartikelen en foto’s van de Hoogstraat. Op een tafel ligt een dagboek met ingewikkelde gedachtenspinsels. Meer toegankelijk zijn de diverse films van Coen de Jong, die Nijenhuis gedurende zijn Hoogstraatmakerschap heeft gevolgd. We zien Nijenhuis genieten van zijn rol als denker. Met zijn verwarde haren, ongeschoren gezicht en bril op het puntje van zijn neus, voldoet hij aan het archetype filosoof. Ook zijn acties voldoen aan wat je mag verwachten van een denker. Hij denkt, schrijft in zijn dagboek en formuleert hypothesen als: ‘Het neerzijgende kadaver van de Hoogstraat snakt naar de levensadem van staat en kapitaal. Hun inblazing zal zorgen voor zijn wederopstanding… als een opgepoetst en gladgestreken monster (van Frankenstein)’. Het is de vraag of de gemiddelde Vlaardinger direct begrijpt wat Nijenhuis hiermee zeggen wil. Desondanks worden de hypothesen (3 in totaal) in lokale kranten geplaatst en worden bewoners uitgenodigd hierop te reageren. Dit resulteert in groepsgesprekken, soms met Nijenhuis als de enige in de groep. We zien hem verder interviews geven aan de lokale pers. Typerend is een boze opmerking van een journalist die nog geen verbetering ziet in de Hoogstraat en vraagt wat de denker hier nog te zoeken heeft.
Kortom, in eerste instantie schetsen de diverse verslagen van Nijenhuis als Hoogstraatmaker een hilarische karikatuur van een thinker-in-residence. Een goedbedoelde maar minder enthousiast ontvangen poging om datgene te denken over de Hoogstraat dat nog niet eerder gedacht was.
Het project toont een bekend dilemma van kunst in de openbare ruimte. Zoals Jeroen Boomgaard (docent kunst in de openbare ruimte aan de UVA) uitlegt als Nijenhuis hem een bezoekje brengt: ‘Het isolement van het veilige kunstinstituut is verruild voor de publieke ruimte waar kunst begrepen wil worden. In zo’n algemene omgeving waar niets meer ‘iets’ betekent, kun je alleen maar hele algemene uitspraken doen en is een scherpe analyse of tegendraads argument moeilijk te begrijpen. Dat wat je wilt overbrengen wordt gereduceerd tot onzin, of nog erger, tot kunst’. Nijenhuis laat zich na deze waarschuwing echter niet uit het veld slaan. Tijdens zijn residency komt hij tot filosofische gedachten over de Hoogstraat en weigert hij deze te vereenvoudigen tot simpele oneliners. Met zijn raadselachtige slagzinnen probeert hij verwarring te scheppen, in de hoop dat de achteloze voorbijganger wordt geprikkeld om een eigen gedachte te vormen over de Hoogstraat.
Nijenhuis heeft hiermee geen concrete handleiding ‘bedacht’ over wat er nu moet gebeuren met de Hoogstraat, dat mag de gemeente zelf doen. En terecht. Het gevaar van het Hoogstraatmakerproject schuilt in de achterliggende hoop dat kunst de straat zou verbeteren of promoten. Maar is kunst daarvoor bedoeld? In tegenstelling tot de ambtenaar van ruimtelijke ordening kan een kunstenaar vanuit een ‘autonome’ positie een situatie bekijken, of zoals in dit geval, overdenken. Vanuit die insteek worden er onverwachte processen in gang gezet die niet onmiddellijk tot een vooraf bepaald doel leiden, maar juist daarom interessant zijn. Nijenhuis voegt bewust niet de zoveelste oplossing toe voor het probleem ‘de Hoogstraat’, maar creëert ruimte om over de straat te fantaseren.
Ironisch genoeg eindigt het Hoogstraatmakerproject, dat begon in de openbare ruimte, uiteindelijk in het ‘veilige geïsoleerde’ kunstinstituut om begrepen te worden.
DE SCHADUW VAN HET ONGEDACHTE. DE POSITIE VAN DE KUNST IN PROCESSEN VAN STEDELIJKE VERNIEUWING, Kees Alderliesten, Beaty Czetö, Leen Droppert, Elly Dijkshoorn, Coen de Jong, Elise Kloppers, Piet Rook, studenten van de Academie voor Architectuur en Stedenbouw te Tilburg
Gastcurator: Wim Nijenhuis
t/m 19 februari 2006, 66 East, Centre for Urban Culture, Sumatrastraat 66h, Amsterdam