Simulatie

Maarten Steenhagen
Jonathan Meese, JONATHAN ROCKFORD (DON'T CALL ME BACK, PLEASE) (2007) foto: Cassander Eeftinck Schattenkerk

‘Wat gaat er in ons hoofd om wanneer we naar kunst kijken?’ Je kunt mensen die vraag simpelweg voorleggen; kunst schreeuwt vaak om interpretatie. Ik herinner me hoe de Duitse schilder Jonathan Meese een tijdje terug de muren en vloeren van kunstruimte De Appel onderkliederde, en het was lastig daar een opvatting over te vormen.

De gedachten en associaties die iemand bij een werk heeft lijkt afhankelijk van hoeveel kunstboeken zo iemand heeft gelezen. Hoewel sommigen ongecompliceerd naar frasen als ‘geweldig!’ of ‘wat een rotzooi’ zullen grijpen, blijf ik me nog altijd verbazen over de theorie-doorspekte verhalen die sommige kunstcritici weten op te hoesten, ook over het geklieder van Meese.

Ik houd van kunstenaars die niet onder stoelen of banken steken hoe ze werken. Dat er iets gemaakt wordt is toch een wezenlijk onderdeel van kunst. Vooral daarom sta ik skeptisch tegenover een al te theoretisch relaas bij een werk; het slaat namelijk vaak een stap over. Meese is een extreem voorbeeld, maar iedere kunstenaar brengt sporen in een werk die verraden hoe het tot stand kwam. Een deel van wat in ons hoofd omgaat als we naar kunst kijken heeft dan ook vaak betrekking op wat een kunstenaar deed; een doen dat grotendeels vooraf gaat aan getheoretiseer.

Bevestiging hiervan komt uit een verrassende hoek, namelijk die van de cognitieve psychologie. Veel psychologen denken dat we ons onbewust in anderen verplaatsen als we hun gedrag waarnemen. Dit kun je succesvol testen met hersenscans: hersengebieden die onze eigen hand aansturen, blijken inderdaad ook actief te zijn zodra we een ander haar hand zien bewegen. We doen zo anderen een beetje na; in ons hoofd dan.

Dat dit ook voor kunst werkt is overduidelijk. Als de heldin in Kill Bill voor haar leven rent, dan betrappen we onszelf erop stilletjes met haar mee te deinen, en zetten we onszelf schrap bij elk obstakel. Zulk bioscoopgedrag lijkt een directe reactie op hetgeen kunst afbeeldt.

En we kunnen dit een stapje verder nemen. Gedrag passief nadoen is namelijk vaak tevens voldoende om ook iemands bedoelingen te achterhalen. Proefpersonen blijken bijvoorbeeld aan de manier van grijpen te kunnen zien of iemand een koffiekop oppakt om te drinken, of juist om hem op te ruimen. In een recent artikel stelt onderzoeker Alessandro Pignocchi dat we ook op die manier kunst begrijpen.

Neem een pentekening, bijvoorbeeld. We kunnen veel van wat de kunstenaar dacht en voelde terugzien op papier, omdat we zelf ook zulke lijnen zouden kunnen zetten. Vaak kunnen we direct waarnemen dat een tekening met concentratie werd gemaakt, dat een tekenaar vol overgave of juist slordig aan de slag ging, en welk deel hij of zij belangrijk vond. Echter, het blijkt erg lastig precies te verwoorden waaraan we dat precies zien.

Het geeft aan dat we zulke eigenschappen van een kunstwerk waarschijnlijk op een andere manier oppikken dan door een theorie over kunst toe te passen. Pignocchi denkt nu dat de beste verklaring is dat we zulke aspecten vatten door de handelingen van de kunstenaar passief na te doen. Als dit klopt, dan gaat een belangrijk deel van de interpretatie van een kunstwerk vooraf aan getheoretiseer, precies omdat zulke interpretaties geworteld zijn in onze neiging passief na te volgen hoe zo’n werk tot stand kwam.

Hoe goed we hierin zijn hangt dan niet af van onze boekenkennis, maar vooral van onze eigen ervaring met het soort handeling. Je kan iemand alleen maar nadoen als je ruwweg weet hoe je zou moeten beginnen. Die eigen ervaring hoeft niet al te uitgebreid te zijn. Van kinds af aan weten we hoe het is om iets op een oppervlakte uit te smeren, en dat volstaat al om heel wat mee te krijgen van waar Meese nu eigenlijk mee bezig is, bijvoorbeeld. En natuurlijk, er is zeker meer over zijn werk te zeggen. Maar eigenlijk hebben we een heel directe manier om het werk te begrijpen, zuiver op basis van lijfelijke ervaring.

Overigens, niet alle kunstenaars vinden dit belangrijk. Als je ze over hun eigen werk hoort praten in ieder geval, valt er weinig anders te concluderen dan dat velen tegenwoordig een theoriebepakte criticus in hun achterhoofd hebben wanneer ze werken. Misschien verwachten ze dat ook hun publiek het daarbij houdt. Maar in feite geeft het werk zich prijs op een manier die zich grotendeels aan het abstracte relaas onttrekt. Of zo’n kunstenaar het nu wil of niet.

Alessandro Pignocchi (2010), ‘How the intentions of the draftsman shape perception of a drawing,’ Consciousness and Cognition, 19:4, pp. 887-898

fMRI-weergave van verschillen in hersenactiviteit in beide hersenhelften
Jonathan Meese, DR. BABYSQUAWAR DE REDNOSELEFANT (2003)