Rutger Wolfson

Niels van Poecke, Eva Flendrie

Op 23 januari gaat het Internationale Filmfestival van Rotterdam (IFFR) van start. De 37ste editie belooft een bijzondere te worden. Sandra den Hamer werd benoemd tot directeur van het Filmmuseum in Amsterdam en zegde haar functie als directeur van het IFFR op. Met het vertrek van Den Hamer begon het festivalbestuur een zoektocht naar een nieuwe festivaldirecteur, voorlopig vergeefs. Als tijdelijke oplossing werd Rutger Wolfson tot directeur van de aankomende editie benoemd. We spraken met hem over grensvervaging in de kunst, over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het museum, over Wolfsons toekomstplannen in de kunstwereld en natuurlijk over de aankomende editie van het Rotterdamse Filmfestival.

Rutger Wolfson (1967) studeerde Kunst- en Cultuurwetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van 1996 tot 1999 stelde hij voor Witte de With tentoonstellingen samen en (co-)produceerde hij muziek-, theater- en dansprojecten. Sinds 2000 is hij directeur van de Stichting Beeldende Kunst Middelburg, ook wel De Vleeshal geheten. Op de vraag of hij zijn werk bij De Vleeshal goed kan combineren met zijn werk voor het IFFR reageert hij lacherig:

RW: Nee natuurlijk, want het zijn twee fulltime banen. Het is eigenlijk heel lastig. Maar op dit moment gaat het organisatorisch bij De Vleeshal gewoon heel goed. Ik zit daar natuurlijk al lang, dus de organisatie is goed op elkaar ingewerkt. Gastconservatoren maken momenteel bovendien de tentoonstellingen, dus daar gaat minder tijd in zitten. Maar voor zowel het Filmfestival als De Vleeshal moet bijvoorbeeld een Cultuurplan gemaakt worden, dat is wel heel druk. Het is de kunst om je aandacht goed te verdelen. Bij beide organisaties zitten mensen met veel kennis en ervaring. Dus als ik iets niet voor de volle honderd procent kan doen, dan is er wel iemand anders die dat wél doet.

NvP: Kun je vertellen hoe je directeur van het Filmfestival bent geworden?

RW: Ik zat een jaar of vier in het bestuur. Toen Sandra den Hamer wegging en directeur van het Filmmuseum werd, zijn we op zoek gegaan naar een opvolger. Ik kreeg al vrij snel het idee dat het heel moeilijk zou worden om op korte termijn iemand te vinden. We stelden natuurlijk hoge eisen aan de nieuwe directeur omdat het een heel bijzonder festival is. Het moest iemand zijn met een duidelijk inhoudelijk profiel – met veel kennis van film en een groot netwerk, die ook nog eens de organisatie kon leiden. Nou, dan heb je al een schaap met meer dan vijf poten!
Ik kende die dilemma’s uit de kunstwereld. Op het moment dat er een nieuwe directeur voor een museum moet komen, wordt er gezocht naar iemand die te veel moet kunnen. Dan ben je wel een tijdje aan het zoeken. En toen dacht ik: ‘Ik stop met het zoeken naar een opvolger en ik stel mezelf beschikbaar’. Ik heb toen maanden niets van het bestuur gehoord maar op een gegeven moment belden ze met de vraag ‘Wil je het doen?

NvP: Heb je geprobeerd om inhoudelijk een stempel op het Festival te drukken?’

RW: Jazeker. Met de artist in focus, Cameron Jamie, heb ik eerder gewerkt. Verder is er één thema dit jaar, dat als het ware de leidraad van het festival vormt. Dat is nog nooit gebeurd. In de jaren hiervoor kozen de programmeurs de roden draden in het programma en vulden die in. Dit jaar heb ik geprobeerd om de diversiteit te behouden maar toch één van de rode draden wat nadrukkelijker in de programmering naar voren te laten komen. Dat is het thema Free Radicals geworden, een rauwe, ongepolijste manier van filmen, gecreëerd door veelal jonge filmmakers die zich niet willen conformeren aan de beeldindustrie. Daarnaast zijn er meer live optredens dit jaar. Ook komen er filmmakers die tegenwoordig meer met filmprojecties en installaties experimenteren en daar ook live muziek bij maken.
Dit festival is al een paar jaar aan het nadenken over wat het filmfestival van de éénentwintigste eeuw zou kunnen zijn. Tien jaar geleden was het Filmfestival dé gelegenheid om op dat specifieke moment die specifieke film te zien. Maar dat verandert, deels door de opkomst van internet, waar veel films te downloaden zijn. Het programmeren van live optredens zou één van de dingen kunnen zijn waarmee het Filmfestival zich in de toekomst zou kunnen onderscheiden van andere filmfestivals. Rotterdam is daar trouwens sowieso wel uniek in. Op geen enkel filmfestival wordt er zoveel aan randprogrammering gedaan.

In 2003 publiceerde Rutger Wolfson de bundel Kunst in crisis, waarmee hij gaatjes in de spreekwoordelijke muur van de kunstwereld sloeg. Wolfson schreef dat het museum te zelfgericht is, te veel bezig met het beschermen en tentoonstellen van kunstwerken uit de collectie. De tentoonstellingen refereerden zo alleen aan de (kunst)geschiedenis. Massacultuur werd geannexeerd en genegeerd. Daarmee plaatsten de musea zich in een ivoren toren en vergaten te reflecteren over wat er zich in de samenleving afspeelt. Wolfson wilde de buitenwereld daarom het museum binnenhalen, wat hij tijdens sommige tentoonstellingen die hij voor De Vleeshal maakte ook letterlijk deed: zelfs skaters en popmusici mochten acte de présence geven.

NvP: Je bent al een tijd bezig met het thema ‘grensvervaging in de kunst’. Tijdens het Filmfestival combineer je ook live performances met film. In hoeverre heb je ernaar gestreefd om beeldende kunst in de programmering van het Filmfestival op te nemen?

RW: Beeldende kunst is eigenlijk altijd al een onderdeel van het Filmfestival geweest. We hebben ook dit jaar weer tentoonstellingen in TENT. en in het voormalige Fotomuseum, bij Roodkapje, Showroom Mama en V2_. De tentoonstelling in TENT. gaat over Free Radicals; de tentoonstelling in het Fotomuseum over Aziatische filmmakers die video-installaties maken. In Azië is het al een tijdje zo dat filmmakers tussen langere filmprojecten door installaties maken. Die trekken zich niet zoveel aan van de verschillende hokjes en grenzen. Het zijn filmmakers die we al een paar jaar volgen en die op de grote filmfestivals prijzen winnen. Maar wij zijn eigenlijk het enige festival dat hen de kans geeft om naast film beeldende kunst te tonen. En dat maakt ons uniek. De andere grote festivals zijn niet zo flexibel.

NvP: We zijn nu vier jaar verder. Is de kunst nog altijd in crisis of is ze er inmiddels uitgekropen?

RW: Dat is een hele moeilijke vraag die ik niet zomaar kan beantwoorden. Of de kunst in crisis is of was, dat is een vraag waar je heel moeilijk een genuanceerd antwoord op kan geven. De titel van het boek Kunst in crisis was een paar jaar geleden misschien wat puntig geformuleerd en daardoor misschien vaak verkeerd door mensen uitgelegd; het werd gezien als een aanval op de kunst en de kunstwereld. Maar naar mijn idee was de boodschap wat genuanceerder.
Mijn eigen denken heeft zich inmiddels ontwikkeld in mijn nieuwe essay
Het museum als plek voor ideeën, waarin ik voortborduur op Kunst in crisis. Ik vind namelijk dat kunst een kleinere maatschappelijke rol speelt dan ze zou kúnnen spelen. In Het museum als plek voor ideeën geef ik aan hoe ik denk dat musea zichzelf opnieuw zouden moeten uitvinden – om ervoor te zorgen dat de kunst van groter belang wordt in de samenleving.’
De wereld is natuurlijk dramatisch veranderd en ik vind dat de musea daarop nog altijd geen antwoord geformuleerd hebben. Ik denk dat er veel mogelijkheid is voor de musea om hun rol in de samenleving relevanter te maken. Vroeger was het zo dat dichters en denkers de agenda in de samenleving bepaalden. Nu is dat niet vanzelfsprekend meer en dat vind ik jammer. Ik denk dat musea meer kunnen doen in het uitdragen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.

NvP: Wat zijn naar jouw idee maatschappelijke thema’s waarvoor de kunst of het museum haar verantwoordelijkheid zou moeten nemen?

RW: Dat moet elk museum voor zichzelf uitmaken. Het hangt af van de aard van het museum en van de samenstelling van de collectie. Heel voor de hand liggend is natuurlijk het integratievraagstuk maar ik weet niet of dat het onderwerp zou moeten zijn. In De Vleeshal hebben we gezocht naar onderwerpen die veel zouden kunnen zeggen over wat er in de samenleving aan de hand is maar die wat minder van die debat-onderwerpen zijn. Bijvoorbeeld het steeds kunstmatiger worden van de werkelijkheid, de verleidingskracht van mode of dat er in Nederland behoefte is aan nieuwe symbolen die uitdrukking geven aan wat ons bindt. Dit soort onderwerpen vind ik iets minder ééndimensionaal dan de vraag of je bepaalde foto’s van Mohammed met homoseksuelen wel of niet in het museum mag hangen.

www.filmfestivalrotterdam.com