Twee met kaas, twee met hesp, één met paté en een suikerwafel voor later. Verpakt in zijn lichtblauwe boterhammendoos. Meer had hij niet bij zich. Hij parkeerde zijn auto op de personeelsparking en ging het depot binnen.
Hij werd verzocht plaats te nemen op een donkergroene stoel. Daar wachtte hij een tiental minuten tot een man hem een grijs busje toewees, de sleutels overhandigde, een wit T-shirt en een reflecterende bodywarmer toewierp. “Je werkoutfit!” Hij kreeg een lijst met alle adressen en werd verzocht zijn busje proper te houden. “Dus niet zoals je voorganger”, zei de man kortaf. Toen hij alleen was, bekeek hij de adressenlijst. Daarna legde hij zijn boterhammendoos op de bijrijdersstoel en deed het T-shirt en de bodywarmer aan. Ondanks dat beide net waren gewassen, rook de bodywarmer muf: naar oud zweet en sigaretten. Hij begon aan zijn ronde en hield de bodywarmer de hele dag aan, ondanks dat het best warm was. De geur kroop geleidelijk aan in zijn neus tot hij deze niet meer opmerkte. Tegen de avond werd het écht te warm en trok hij de bodywarmer uit. Hij zag dat er “Paul” in de binnenzijde van de jas was genaaid. Onder het lusje op een rechthoekig stukje wit polyester stond “Paul” gestikt in felblauwe garen. “Paul”, zei hij luidop terwijl hij naar de bodywarmer keek. Was Paul degene die voor hem met het busje had rondgereden? Was Paul een roker, én een zweter? En, waarom stond zijn naam in de jas genaaid? Had Pauls vrouw dit gedaan? Of misschien had Paul geen vrouw en kon hij zelf naaien. Hij zag Paul in het busje zitten, met een sigaret in zijn mond, een naamkaartje in zijn bodywarmer te naaien.
Bij terugkomst in het depot werd hij verzocht zijn werkkledij in de personeelsruimte te hangen. De secretaresse zag dat hij zijn bodywarmer niet meer droeg. Ze vroeg hem ten alle tijde zijn jas te dragen. Dit zou erg op prijs worden gesteld.
Eén met kaas, één met hesp, twee met paté en een stuk zwarte chocolade voor later. Verpakt in zijn lichtblauwe boterhammendoos. Hij trok het witte shirt en de bodywarmer aan in de personeelsruimte. Hij voelde Paul tegen zijn bovenrug aanduwen. Hij probeerde dit gevoel te negeren en stapte traag naar zijn busje. Hij bekeek de lijst en startte de wagen. Onderweg dacht hij eraan hoe Paul er zou uitzien. Hij beeldde zich een man van middelbare leeftijd in, mager, het witte T-shirt los langsheen zijn lichaam. Veel rimpels in zijn gezicht en een bedachtzame blik waar ook een tikkeltje ondeugendheid in schuilde. Paul was een snelle chauffeur, reed als een haas van de ene post naar de andere. Paul kende alle klanten bij naam. Hij hield van mensen, en de mensen hielden van Paul. Hij had veel vrienden. Paul was ook trots op zijn baan, waarom zou hij anders stiekem zijn eigen naam in het jasje hebben genaaid?
Twee met confituur, één met kaas en twee appels voor later. Verpakt in zijn lichtblauwe boterhammendoos. Hij trok eerst het witte T-shirt aan (die moest gewassen worden bedacht hij zich) en nadien de bodywarmer. Hij kon Paul nog steeds ruiken, Paul was meestal goedgezind in de ochtend, tegen de avond werd hij een beetje nors. Hij ging op pad met Paul in zijn kielzog. Hij begroette de klanten die argwanend stonden tegenover hem. “Waar is Paul gebleven?”, vroegen ze. Hij moest hen het antwoord schuldig blijven.
“Paul” zei hij hardop. “Paul!” riep hij nu luid in het busje. “Paul…” fluisterde hij. Hij voelde hoe de naam zich vreemd maar tegelijkertijd ook vertrouwd doorheen het busje bewoog.
Eén met kip curry, twee met hesp, één met kaas en een stukje cake. Verpakt in zijn lichtblauwe boterhammendoos. Het witte T-shirt moest nu echt wel een keertje gewassen worden. Deze avond zou hij hem in de wasmand gooien en om een nieuwe vragen. Hij trok Paul eroverheen aan. Hij voelde zich goed, zijn ochtendhumeur verdween. Hij ging op pad. Paul kreeg vaak koffie aangeboden maar sloeg die telkens af, koffie was immers niet goed voor zijn hart. Wat voor hart zou Paul hebben? Zou hij iemand liefhebben? Zou hij kinderen hebben? Zou hij voor zijn kinderen ook hun namen in hun jassen naaien? Na zijn ronde deed hij Paul uit en bestudeerde hij hem grondig. “Paul…”, zei hij luidop. Een collega naast hem keek hem vreemd aan in de personeelsruimte. Morgen zou hij het witte T-shirt wassen. Het T-shirt rook inmiddels een beetje zoals Paul.
Eén met paté, één met confituur en drie met kaas, niets voor
later. Verpakt in zijn lichtblauwe boterhammendoos. Hij liet het witte T-shirt
over zijn borst glijden. Hij voelde zich wat moe. Hij nam Paul van zijn haakje
maar merkte meteen dat er iets niet juist zat. Paul voelde glad aan, kraakte
een beetje, alsof hij terug nieuw was. Hij keek binnenin en zag dat Paul niet
langer Paul was. Hij was vervangen door een nieuwkomer zonder naam. Dit kon
toch niet! Waar was Paul gebleven? Gisteren hing hij hier nog, klaar om
gedragen te worden. Hij keek rondom zich maar zag geen enkele bodywarmer die
leek op Paul. Hij deed voorzichtig de andere lockers open en keek binnenin de
jassen. Geen Paul te bespeuren. Was Paul verdwenen? Waarnaartoe dan? Dit kon zo
niet verder. Hij greep de bodywarmer, gooide deze in het busje en scheurde
ermee weg. Hij had voorlopig maar één adres: De Gouden Schaar. Hij stapte er binnen en vroeg aan de bediende of
ze hem op een wit rechthoekig stukje polyester de naam “Paul” kon
stikken. “Met felblauwe garen”, voegde hij eraan toe. Hij zocht naald en draad
uit en voegde dit toe aan zijn bestelling. Hij rekende af en snelde terug naar
zijn busje. Met naald en draad in de aanslag begon hij ‘Paul’ in zijn bodywarmer te naaien. Héél zorgvuldig. Hij prikte zich drie keer
aan de naald, vloekte, en naaide langzaam voort. Totdat Paul met drieënveertig steken terug in zijn jas
thuiskwam. Hij was gelukkig, hij was terug waar hij thuishoorde. Hij startte de
bus en ging op pad.
Lien Van Leemput is grafisch ontwerper, schrijver en performer. Haar interesseveld schippert tussen het alledaagse en het bijzondere, tussen het rationele en het absurde. Ze probeert de banale alledaagse wereld te vatten in woorden, beelden en bewegingen.