Kunstwerk zoekt lichaam

Esmee Postma

‘Kijken met je ogen, niet met je handen’, staat er op een bordje bij de avocado’s in mijn supermarkt. Je zal immers maar besmet raken via bepotelde boodschappen. Maar hoe kies je een rijp exemplaar zonder even te voelen? Hoe weet je wat je aan de waar hebt als je je zintuigen er niet op los kunt laten? Een vergelijkbaar gevoel bekroop me de afgelopen tijd bij de huidige golf aan online kunstaanbod. Kunst om naar te kijken, via een scherm, zonder dat ik er echt iets bij kon voelen. Gewend en ook verwend als veel van ons waren met het culturele aanbod, gingen we van de ene op de andere dag cold turkey met online als het voor de hand liggende surrogaat. Er is de afgelopen tijd terecht al veel over geschreven. En begrijp me niet verkeerd; natuurlijk is het noodzakelijk en prijzenswaardig dat culturele instellingen er alles aan doen om kunst toegankelijk te houden voor het publiek. Maar een foto of filmpje maakt nog geen tentoonstelling, net zo min als een verzameling objecten in een zorgvuldig geklimatiseerde, beveiligde en uitgelichte ruimte een tentoonstelling genoemd kan worden als er niemand is die hem kan bezoeken. Sinds kort staat de deur gelukkig weer op een kier. Musea mochten begin deze maand als eerste in de culturele sector geleidelijk aan de deuren openen. Maar net als in de supermarkt niet zonder aanpassingen. Wat die zijn is ten tijde van dit schrijven nog onduidelijk maar ik stel me iets voor met veel afstandhouders, niet ter bescherming van de kunst dit keer maar voor en tegen elkaar.

Het belang van lichamelijke ervaring dringt zich op nu we kunst de afgelopen tijd meer dan ooit via het beeldscherm beleven. Dankzij Google Art Project kunnen we tot de kleinste verfklodder inzoomen op meesterwerken, we zien meer en komen dichterbij dan in werkelijkheid mogelijk zou zijn. Maar zelfs als we er virtueel met onze neus bovenop staan voelt het onbevredigend. Waarom? Omdat we kunst niet alleen willen zien, we willen kunst ontmoeten. Net als met onze medemens willen we met een kunstwerk contact maken, een verstandhouding opbouwen en bovenal in dezelfde ruimte zijn. Een ruimte die niet is afgeplat tot de 15 inch van een computerscherm. In zijn invloedrijke publicatie The Power of Images uit 1989 schrijft David Freedberg dat we empathie voor een kunstwerk kunnen voelen omdat het lichamelijk is, net als wij. We voelen ons verbonden omdat het doet denken aan ons eigen fysiek en dat van anderen. En we voelen mee met de kleerscheuren die het in de loop der tijd heeft doorstaan. Toegegeven, Freedberg schreef dit over figuratieve kunst. Maar eigenlijk gaat het breder op. De kracht van vrijwel elk kunstwerk – ongeacht medium of vormentaal – ligt in het feit dat het zich fysiek in dezelfde ruimte met ons bevindt, dezelfde lucht ademt, en tegelijkertijd een venster is naar een andere tijd en ruimte, die van de verbeelding. De ontlichaamde esthetische ervaringen zoals die online worden aangeboden laten hiertoe weinig bewegingsruimte. Vanaf het computerscherm moet de kunst het niet alleen stellen met een beperkte gereedschapskist, maar wedijvert het bovendien met alles wat zich wél in dezelfde ruimte met ons bevindt: het geluid van een draaiende wasmachine, de zachte kussens van de bank, de etensgeuren uit de keuken, huisgenoten die tegen je aan praten. En dat alles nog afgezien van de afleiding van alle andere tabs die openstaan.

Te vaak vergeten we dat we niet waarnemen vanuit een of ander abstract perspectief maar vanuit ons lichaam (ook als dat lichaam, zoals het mijne, veelvuldig op de bank hangt). Wij zijn onze eigen maatstaf. En andersom verhoudt het kunstwerk zich ook tot ons, het bestaat immers bij de gratie van het lichaam. Het wordt erdoor gemaakt, ervaren, geliefd, gehaat, en soms vernietigd. Onze ervaring hangt af van allerlei zintuiglijke factoren waarvan misschien wel de voornaamste materiaal en formaat zijn. En precies deze zijn niet over te brengen langs een digitale weg. Wie langs de monumentale sculpturen van Richard Serra loopt wordt zich ontegenzeggelijk bewust van zijn eigen lichaam. Vervaardigd uit cortenstaal afkomstig uit de zware industrie zijn dit sculpturen met als doel om je de ruimte anders te laten ervaren. Sculpturen ook die zich nadrukkelijk niet aanpassen aan de menselijke maat, je daarentegen dwingen om je tot hén te verhouden. Tegenover die kneiterharde huid van roestend staal voelt ons eigen omhulsel des te zachter, kwetsbaarder, sterfelijker. Om dezelfde reden is het eeuwig jammer dat de overzichtstentoonstelling van Jan van Eyck in het Museum voor Schone Kunsten in Gent niet zal heropenen. De mystieke sensatie die je kunt voelen voor de meer dan vijfhonderd jaar oude schilderijen van Jan van Eyck is alleen in levende lijve te ervaren. Een tentoonstelling dus die zoals veel andere alleen nog bestaat in de herinnering van hen die hem op tijd bezocht hebben.

Onder normale omstandigheden verlangen we van kunst dat deze ons prikkelt, verwondert, shockeert, nieuwe horizonten toont. Ons even uit de dufmakende dagelijkse routine haalt en de zintuigen op scherp zet. Nu de routine ver te zoeken is en het nog maar de vraag is hoe vaak, hoe lang en hoe dicht we de komende tijd bij een kunstwerk kunnen zijn, is het basale concept van een beeldende kunstervaring – voor een kunstwerk staan – opgeschort of afgelast. Maar hoewel ontoegankelijk, spreekt de herinnering aan eerdere artistieke ontmoetingen nog steeds tot de verbeelding.

Mijn persoonlijke lijst misgelopen tentoonstellingen die ik dit voorjaar had willen bezoeken is lang, met ergens in de top drie de solo van Mark Manders in het Bonnefantenmuseum (gelukkig blijkt deze presentatie een van de uitzonderingen die verlengd konden worden). Liever dan op zoek te gaan naar een online substituut graaf ik tot aan dit bezoek in mijn herinnering naar eerdere ontmoetingen met Manders’ kunst. Wanneer we het hebben over het ervaren van kunst, heet dat vaak ‘de dialoog aangaan met een kunstwerk’. Maar meer dan wat er over gezegd wordt, is het lichaamstaal die bepaalt welke indruk blijft hangen. De indruk die de tijd, ruimte en zwaartekracht tartende sculpturen van Manders maakten op onder meer de Biënnale van Venetië haal ik moeiteloos terug. Vraag me niet hoe de tentoonstelling heette, wat de kunstenaar erover zei, of welke editie van de Biënnale het überhaupt was. Het licht, de zaal, de kwetsbaar ogende materialen en de fysieke spanning van de achterover hellende figuur in het centrale werk is wat voor mijn geestesoog verschijnt.

Zo persoonlijk als een kunstwerk is, zo persoonlijk is de kunstbeleving. Evenmin beleven we het collectieve rantsoen op beeldende kunst op dezelfde manier. Zelf trok ik de afgelopen weken geregeld een tentoonstellingscatalogus uit de boekenkast. Niet zozeer om de werken in reproductie te ervaren, maar om de herinnering aan de ontmoeting met ze boven te halen.

Bovenal is deze ‘coronatijd’ een oefening in geduld. In de tussentijd speel ik nog even voor kluizenaar, teer ik op het reservoir aan kunstervaringen van de afgelopen jaren en koester ik mijn favorieten.

Esmee Postma is redacteur publicaties bij Museum Boijmans Van Beuningen.