On horizons: a critical reader in contemporary art

Mischa Andriessen

Een man en een vrouw zijn door een 2,4 meter lang touw met elkaar verbonden. Een jaar lang zitten ze aan elkaar vast, zullen ze telkens in dezelfde ruimte verblijven en elkaar niet aanraken. Pas als het jaar voorbij is, is lichamelijk contact toegestaan. Hun haar, dat aan het begin van het jaar was afgeschoren, zal dan weer zijn gegroeid.

Van 4 juli 1983 tot 4 juli 1984 hielden de performancekunstenaars Tehching Hsieh (1950) en Linda Montano (1942) zich aan bovenstaande opdracht, waarbij een notaris vastlegde dat ze niet sjoemelden. De performance Rope piece komt ter sprake in een van de essays in de door het Utrechtse BAK (Basis voor Actuele Kunst) uitgegeven bundel On horizons: a critical reader in contemporary art. Goeddeels onbedoeld wordt met de referentie aan dit werk van Hsieh en Montano een treffende metafoor tot leven gewekt voor de problematiek die in elf tekstbijdragen wordt geschetst. Bij elke stap richting de toekomst zeul je heden en verleden als een aan je vastgebonden last met je mee.

De cruciale vraag is of de horizon met elke stap voorwaarts in gelijke mate opschuift, of dat hij wel degelijk bereikt kan worden. Is de horizon een grens die, zoals filosoof Ernesto Laclau schreef, ‘establishes the limits of what is representable?’ Als de horizon inderdaad limiteert, is het gezien de grensverleggende traditie van de kunst wellicht aan de hedendaagse kunstenaar om een door niets begrenst beeld van de horizon te vormen. Dat lijkt een spannend uitgangspunt. In de inleiding van de essaybundel wordt dat als volgt omschreven:

‘The totalizing horizon of economic expansion and consumption to which the contemporary common project of globalized capitalism adheres is omnipresent, alive and well. Embedded in this tension, however is a possibility to rethink the notion of the horizon as a critical instrument for emancipatory, experimental artistic and intellectual work […] Could the (contested) notion of the horizon be recharged with new meanings to help facilitate such thought? For if we envision a horizon to be, simply put, the “line” demarcating (either in spatial or temporal terms) that which is not yet within our grasp – something perhaps even not yet imaginable, obscured, or indeed declared impossible by the dominant order – could we not find in the notion of horizon a new and potentially liberating significance?’

Dat zijn grote woorden als vertrekpunt, die op twee manieren de toon voor de bundel zetten. In de eerste plaats waar het de schrijfstijl aangaat die, ondanks het optimisme dat in bovenstaand citaat geïmpliceerd wordt, voornamelijk zwaar en ernstig proza oplevert. Dat is in belangrijke mate het gevolg van de premisse dat het artistieke en het intellectuele onlosmakelijk verbonden zijn. On horizons heet een onderzoek te zijn naar een nieuw concept van het horizonsdenken, maar houdt zich uiteindelijk vooral bezig met het definiëren van het begrip ‘horizon’.

De meeste schrijvers zoeken daarbij hun heil in de (politieke) filosofie. De hedendaagse kunst die expliciet in de ondertitel wordt vermeld, komt in veel opstellen hooguit in abstracte vorm aan de orde. Slechts een van de elf Engelstalige essays heeft het woord ‘art’ in de titel staan. Bij de begripsvorming blijven de meeste auteurs verklonken aan de filosofen die zich eerder over de horizon hebben gebogen.

Is het erg dat On horizons zo theoretisch is? Anders gezegd, is het gerechtvaardigd teleurgesteld te zijn dat de samenstellers dit boek hebben gemaakt en niet een ander, waarin concrete uitwerkingen van de ideeën door kunstenaars een prominente rol zouden hebben? Wel is het opmerkelijk dat het blikveld van de bundel zo eng is; dat het begrip horizon vrijwel uitsluitend wordt beschouwd in de context die de hermeneutische filosofen eerder daaraan hebben gegeven. Terwijl horizon toch een begrip is dat ook in de kunstgeschiedenis thuishoort.

Het gedachte-experiment In free fall van Hito Steyerl (1966) is een van de weinige teksten waarin aandacht wordt besteed aan de implicaties van het eerst verschijnen en later verdwijnen van de horizon in de beeldende kunst. Die verdwijning heeft een veelheid aan perspectieven tot gevolg, en niet langer een homogene blik. Steyerl probeert vanuit dat gegeven een impuls voor nieuwe beelden te genereren. Daarin staat ze in deze bundel, met veelal droge uiteenzettingen, voor een belangrijk deel alleen. Dat is inderdaad teleurstellend.