Het particuliere initiatief

Hélène Webers
Danne van Schoonhoven, 2016

Keep it real prijkt er op het smeedijzeren toegangshek van het Modern Contemporary Museum. Het is een werk van Banksy: de graffitikunstenaar die bekend is van zijn interventies met een politieke, sociale en maatschappelijke insteek in de publieke ruimte. Sinds april dit jaar heeft een nieuw privaat museum, centraal gelegen op het Museumplein, haar deuren geopend voor het publiek. Musea die op privégeld draaien zijn bezig aan een opmars. Wat beweegt deze particuliere initiatiefnemers? Welke gevolgen heeft de enorme groei van private musea voor het publieke bestel? En hoe wordt het aanbod van kunst en cultuur hierdoor beïnvloed? Kortom: het particuliere initiatief als interessante speler of een ‘rechtse hobby’?1

ROCK STARS OF ART
Het Modern Contemporary Museum (Moco) is een particulier initiatief van Lionel en Kim Logchies-Prins. Ze hebben intrek genomen in Villa Alsberg, die in 1904 ontworpen is door Eduard Cuypers, de neef van architect Pierre Cuypers die we kennen van het Rijksmuseum en het Centraal Station te Amsterdam. De laatste tien jaar heeft het indrukwekkende rijksmonument, te midden van het Rijksmuseum en het Van Goghmuseum, leeggestaan. Op het internet circuleren berichten dat de huur van het pand ruim 49.000 euro per maand zou bedragen. Het echtpaar Logchies-Prins besloot de stap te wagen: ‘We hadden een aantal goede jaren, dus dachten: We kunnen ons huis mooier maken of we maken een grote sprong en doen dit.’1

Tussen de twee gesubsidieerde giganten op het Museumplein beoogt nieuwkomer Moco een ‘frisse beweging’ te zijn. Het particuliere initiatief stelt een breed scala aan moderne en hedendaagse kunst beschikbaar voor het grote publiek. Op de website van het museum is te lezen dat het zich richt op ‘bewezen pioniers en protagonisten, de zogenaamde “Rock Stars of Art” binnen de verschillende kunststromingen.’

Voor de openingstentoonstelling van het Moco worden de twee grootheden Banksy en Andy Warhol samengebracht. Banksy: Laugh Now en Warhol: Royal tonen in totaal tachtig kunstwerken. Het aanbod is groot, maar nadere informatie over de samenhang ontbreekt. De kunstwerken zelf zijn afkomstig van vier à vijf privéverzamelaars die verbonden zijn aan LionelGallery: een galerie in de Amsterdamse Spiegelstraat waarvan het echtpaar Logchies-Prins eigenaar is. De galerie beweegt zich op de secundaire markt en verhandelt werk van onder anderen Banksy, Andy Warhol, Damien Hirst, Jeff Koons, Picasso en Salvador Dalí. De tentoonstellingen bij het Moco laten de komende tijd een combinatie van twee kunstenaars zien, waarbij Banksy deze zomer vervangen zal worden door Dalí. Met een groot netwerk van verzamelaars die een privécollectie hebben opgebouwd vanuit de galerie, is het mogelijk om de tentoonstellingen in het Moco te organiseren.

Het Moco richt zich echter niet alléén op kunstenaars uit de galerie. ‘Misschien juist niet, want er zijn natuurlijk ook hele gave kunstenaars die ergens anders zitten’, aldus Kim Logchies-Prins in gesprek met Het Parool. Het Moco wil daarnaast ook beroemdheden uitnodigen om hun privéverzamelingen te laten zien: ‘De man van Alicia Keys heeft de mooiste kunst die er is, Leonardo DiCaprio, allerlei hiphoppers.’2

LIEVER EEN SERRA DAN EEN FERRARI
Het Moco is een spraakmakende nieuwkomer in de kunst- en cultuursector. Niet omdat een particulier initiatief nieuw is: de eerste musea zijn nota bene ontstaan omdat welgestelden hun verzamelingen in de 16e eeuw in zogeheten ‘Wunderkammern’ zijn gaan tonen aan het publiek. Bovendien hebben we in Nederland een aantal grote musea te danken aan particuliere initiatiefnemers, waaronder het Kröller-Müller Museum in Otterlo (opgericht door Helene Kröller-Müller in 1938), het Singer Museum in Laren (opgericht door William en Anna Singer-Brugh in 1956), Museum van Bommel van Dam in Venlo (Maarten en Reina van Bommel-van Dam, 1971), De Pont in Tilburg (Jan de Pont, 1992) en Museum Beelden aan Zee in Scheveningen (Theo en Lida Scholten, 1994).

Tegenwoordig schieten de particuliere musea als paddenstoelen uit de grond. Naast het initiatief van galeriehouders Lionel en Kim Logchies-Prins heeft zakenman Hans Melchers vorige zomer Museum MORE – Modern Realisme – te Gorssel geopend (een groot deel van zijn collectie is overigens afkomstig uit het failliet verklaarde particuliere Scheringa Museum voor Realisme van Dirk Scheringa, voorheen Frisia Museum). In maart dit jaar is daaraan de particuliere expositieruimte PARTS Project (Private Art Share) voor kunst uit privéverzamelingen door ondernemer Cees van den Burg in Den Haag toegevoegd. Daarnaast opent industrieel en privéverzamelaar Joop van Caldenborgh deze zomer zijn Museum Voorlinden te Wassenaar. Ook ondernemer Jan van den Broek van de gelijknamige supermarktketen is voornemens het Lisser Art Museum te Lisse in 2018 voor het publiek te openen.

STATISTIEKEN

Met het toegenomen aantal private musea wordt er internationaal gesproken over een trend. Uit een onderzoek van de Amerikaanse kunstmarkonderzoeker Larry’s List uit begin 2016 blijkt dat er op het moment van publicatie wereldwijd 317 private kunstmusea zijn, waarvan de meeste gratis toegankelijk zijn voor het publiek. Meer dan driekwart is opgericht ná het jaar 2000. Het grootste deel van deze musea is te vinden in Europese landen, namelijk 45 procent. In Azië bevindt zich 33 procent, in Noord-Amerika 15 procent, in Zuid-Amerika 4 procent, het Midden-Oosten en Afrika nemen beide 2 procent voor hun rekening. Een derde van de private musea heeft meer dan vijfduizend kunstwerken in de collectie. De meest verzamelde kunstenaars zijn Andy Warhol (15 procent), Anselm Kiefer (9 procent) en Gerhard Richter (9 procent), aangevuld met Damien Hirst, Pablo Picasso, John Baldessari, Cindy Sherman, Olafur Eliasson, Donald Judd en Sol LeWitt. De initiatiefnemer is een man (81 procent) van gemiddeld 65 jaar die het museum in zijn eigen woonplaats bouwt (59 procent).3

FILANTROPIE EN STATUS
Recent hebben er interessante samenwerkingen op bruikleenbasis plaatsgevonden tussen privéverzamelaars en publieke musea. Voorbeelden hiervan zijn de tentoonstellingen met de particuliere collectie van Eijk en Rose-Marie de Mol van Otterloo bij het Mauritshuis (2011), Jan Bouman bij het Groninger Museum (2014), Henk en Victoria De Heus-Zomer bij Museum Boijmans Van Beuningen (2014) en Martijn en Jeannette Sanders bij het Stedelijk Museum Amsterdam (2014). Dergelijke tentoonstellingen zijn in het belang van beide partijen: zichtbaarheid voor een belangrijke collectie binnen een gerenommeerd instituut.

Wanneer privéverzamelaars hun collectie voor de toekomst veilig willen stellen door deze aan een bestaand (publiek) museum te schenken, is wederzijdse interesse geen vanzelfsprekendheid. Los van de bepaalde voorwaarden die privéverzamelaars kunnen hebben bij de schenking, dient de collectie vaak in zijn geheel door het museum aangenomen te worden. De collectie kan topstukken bevatten, maar dit betekent niet dat deze in de gehele breedte ook interessant is voor het museum. Daarnaast brengt een schenking financiële verplichtingen met zich mee voor het museum, omdat dit zorg moet dragen voor het beheer en behoud van de collectie. Een andere bijkomstigheid is dat e schenking in veel gevallen terechtkomt in het depot, dat waarschijnlijk al overvol is en waarvan slechts vijf procent wordt tentoongesteld.

Vermogende ondernemers en hun erfgenamen lijken tegenwoordig veelal de touwtjes in eigen hand te houden. De financiële middelen zijn immers binnen handbereik. Hierop aansluitend kan een particulier initiatief uit filantropische redenen ontstaan: het beschikbaar stellen van een kunstcollectie aan het grote publiek om iets terug te geven aan de maatschappij. De laatste jaren zijn er een groot aantal privéverzamelingen publiek toegankelijk gemaakt, waaronder de François Pinault Foundation te Venetië (2006), de Julia Stoschek Collection te Düsseldorf (2007), de Verbeke Foundation te Kemzeke (2007) en de Sammlung Boros te Berlijn (2008).

Al dan niet op naam van diens initiatiefnemer, functioneren deze nieuwe culturele instellingen als statussymbool. Het zijn stuk voor stuk indrukwekkende privéverzamelingen, in de mooiste gebouwen en op de beste locaties. Welwillend of niet, een privaat museum geeft prestige. Kunstcriticus en historicus Hal Foster laat zich in een artikel voor de London Review of Books kritisch uit over de motivatie van vermogende verzamelaars die beweren te handelen in dienst van algemene belangen: ‘Ondanks het belastingvoordeel vanwege de publieke toegankelijkheid, laten deze neo-aristocratische instellingen geen echte connectie zien met het publieke domein. Veelal verwijderd van stedelijke centra, exposeren deze musea hun eigen vermogen, prestige en portfolio, terwijl zij strijden met (semi-)publieke instellingen om de kunst.’4

PRIVATE VERSUS PUBLIEKE MUSEA
Bij de jaarlijkse bijeenkomst van het International Council of Museums (ICOM) stond in 2014 de onderlinge verhouding tussen private en publieke musea centraal. Aansluitend op de woorden van Hal Foster, kwam tijdens Museums in Progress: Public interest, private resources? naar voren dat ‘particuliere initiatieven zich de naam “museum” eigen maken, en ook diens publieke rol aannemen. De overdaad aan deze musea gebaseerd op private bedrijfsmodellen, in combinatie met de toegenomen prijzen voor kunstwerken, leidt tot uitholling van de publieke service die musea leveren.’5 De prijzen voor kunstwerken op de markt worden opgedreven door het toegenomen aantal geïnteresseerden en diens vermogen, waardoor het voor publieke musea die veelal met kleinere budgeten werken moeilijker wordt om aankopen te doen. Het uitbreiden van de collectie komt tot een halt als gevolg van de exorbitante prijzen.

Renée Steenbergen, adviseur en onderzoeker in de kunst en auteur van onder andere De nieuwe mecenas. Cultuur en de terugkeer van het particuliere geld (2008), spreekt in een interview met Metropolis M over ‘een versnippering van het museale bestel, daar waar juist samenwerking voorop zou moeten staan […], bijvoorbeeld door het oprichten van een verzamelaarsclub waarbinnen gekeken wordt naar mogelijkheden van samenwerkingen en overeenkomsten in ideeën of artistieke voorkeuren. Hoe je het ook wendt of keert, het belang dat een privéverzamelaar heeft met een museum valt niet altijd samen met de van oudsher publieke taken van een museum.’ Marta Gnyp, privéverzamelaar, kunstadviseur en auteur van onder andere The Shift: Art and the Rise to Power of Contemporary Collectors (2015), geeft in een interview met Vrij Nederland te kennen dat de toegenomen populariteit voor verzamelen bij rijke particulieren alleen maar goed is voor de kunst, en de angst dat publieke musea de strijd om de beste werken zullen verliezen onterecht is: ‘Voor verzamelaars is het nog steeds heel sexy als kunst in publieke musea wordt getoond. Dat is en blijft een kwaliteitsstempel.’6 Dat laatste is overigens interessant in relatie tot de werken die in het Moco getoond worden, welke afkomstig zijn van privéverzamelaars uit het netwerk van LionelGallery: wat doet dit met de waardebepaling?

VAN LINKSE NAAR RECHTSE HOBBY
Een kleine vijf jaar geleden werden de bezuinigingen omstreden ingeluid met de gevleugelde uitspraak ‘linkse hobby’. Vanuit kabinet-Rutte I is er tien miljoen euro per jaar gekort op kunst en cultuur. Met minder geld voor hetzelfde aantal musea, instellingen en kunstenaars hebben zich grote veranderingen voltrokken in de sector. De krimpende budgetten voor musea en kunstenaars hebben de zichtbaarheid van deze partijen bepaald. Als gevolg is een aantal instellingen en presentatieplekken die zich inzetten voor talentontwikkeling, experiment en onderzoek voor beginnende en meer gevestigde kunstenaars, verdwenen. Alleen al in Amsterdam hebbenNIMk, SKOR en SMART Project Space hun deuren moeten sluiten. Dit is ook wat binnenkort waarschijnlijk met SMBA, de projectruimte van het Stedelijk Museum, gaat gebeuren. Hiermee is het aanbod van kunst en cultuur en hun zichtbaarheid drastisch veranderd.

In de tussentijd heeft het particuliere initiatief een rol op zich genomen, waarin de publieke instellingen in mindere mate of niet langer konden voorzien. De komst van deze private musea is een goede ontwikkeling. Hoe meer ruimte voor kunst, des te beter.

Echter, de sterke groei van particuliere initiatieven in combinatie met de recente veranderingen door de bezuinigingen in het publieke bestel weerspiegelen een zekere gentrificatie. Deze term wordt in het algemeen gebruikt wanneer er gesproken wordt over de komst van de hogere welstandsklasse in een stedelijk gebied, samenhangende stijgende prijzen voor huurwoningen en onroerend goed, en veranderingen in het karakter en de cultuur van het betreffende gebied. Ook in de kunst- en cultuursector is kunst tegenwoordig steeds meer weggelegd voor de hogere welstandsklasse, hetgeen gevolgen heeft voor het actuele aanbod.

KEEP IT REAL
Het particuliere initiatief is een aanvulling op de bestaande musea, presentatie-instellingen en galeries, die gezamenlijk het culturele aanbod vertegenwoordigen. Voor een gezond kunst- en cultuurklimaat dient er een juiste balans te zijn tussen al deze spelers. Het aanbod hoeft niet veel of duur te zijn, maar dient vooral genoeg diversiteit en diepgang te bieden. Ook als particulier initiatief moet je jezelf weten te onderscheiden om relevant te zijn en blijven.

Voor het opbouwen van haar kunstcollectie heeft Helene Kröller-Müller toentertijd H.P. Bremmer als adviseur in de arm genomen. Haar verzamelbeleid luidde: ‘Tot nut en genot der gemeenschap bijeengebracht, dient deze verzameling om een aanschouwelijk beeld te geven der ontwikkeling zowel van den individuelen modernen kunstenaar, als van de kunst onzer dagen in het algemeen’.7 Deze samenwerking heeft zich tot op de dag vandaag bewezen: in 2015 was het Kröller-Müller Museum met 360.000 bezoekers het best bezochte museum in Nederland dat ontstaan is door een particulier initiatief.

Met de juiste expertise in huis doet men de échte investering. Het is de uitdaging om talent op tijd te herkennen. In een vroeg stadium is dit werk betaalbaar en kun je de fundamenten leggen voor een waardevolle collectie.

Dat bewijst het eerdergenoemde verzamelaarsechtpaar Martijn en Jeanette Sanders, dat overigens door het Amerikaanse tijdschrift ARTnews uitgeroepen is tot een van de tweehonderd belangrijkste internationale verzamelaars in 2014. Het echtpaar heeft van ongeveer honderd kunstenaars clusters van werken verzameld. Soms vijf, soms tien, soms twintig werken. Anselm Kiefer, Gilbert & George, Cindy Sherman en Christopher Wool (inmiddels behorende tot de meest verzamelde kunstenaars): ‘Die hebben we heel vroeg gekocht. Ons budget was helemaal niet zo hoog hoor. 3.000 gulden is heel lang onze limiet geweest. Die kunstenaars zijn nu onbetaalbaar geworden.’8

Getalenteerde kunstenaars moeten de ruimte krijgen om zich te kunnen ontwikkelen tot de nieuwe generatie Warhols, Kiefers, Richters, Hirsts, Picasso’s, Baldessari’s, Shermans, Eliassons, Judds en LeWitts. Wanneer er minder publiek geld is voor kunst en cultuur, ligt er meer belang en verantwoordelijkheid bij het particuliere initiatief. Dit profileert zich als een interessante speler in de sector als er met de juiste expertise en investeringen in kunst en cultuur sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

1 Siegal, N., ‘Contemporary Art Museum Opens in Amsterdam’, The New York Time, 8 april 2016
2 Keijer, K., ‘Nieuw Modern Contemporary Museum mikt op jong publiek’, Het Parool, 30 maart 2016
3 Larry’s List
4 Mauk, B., ‘The rise of the private art museum’. The New Yorker, 28 mei 2015, 18 april 2016
5 ‘Conference report: Museums in progress: Public interest, private resources?’, Mathaf: Arab Museum of Modern Art, Doha, 9-11 November 2014
6 Cohen, M., ‘Alleen maar goed, die rijke particuliere kunstverzamelaars’, Vrij Nederland, 11 september 2015
7 Nijhof, W.H., Anton en Helene Kröller- Kröller. Miljoenen, macht en meesterwerken, De Valkenberg, Apeldoorn, 2006, p.175
8 Kammer, C.,‘De collectie is ons dagboek’. NRC Reader. 17 juli 2014