Naakt, afgezien van een schuin over het lichaam gehangen riem met fotocamera. Dit beeld van de werkende Diane Arbus op een nudistenkamp toont het wezenlijke dilemma van haar artistieke concept: om door te kunnen dringen tot de bizarre werelden die het onderwerp van haar fascinaties zijn, moet ze één zien te worden met de geportretteerden, terwijl ze ook altijd een buitenstaander zal blijven omdat ze degene is die portretteert. (Het is niet ondenkbaar dat als Diane Arbus met dit beeld was geconfronteerd, ze het zou hebben vastgelegd.)
Haar werk gaat voor een belangrijk deel over het geen aansluiting vinden met de maatschappij, gewild of ongewild. De kwaliteit van haar werk mag dan boven twijfel verheven zijn, wie haar oeuvre en leven beschouwt, komt vanzelf tot de vraag in hoeverre Arbus controle had over haar ambities. De vraag ook of haar afdaling in de krochten van de samenleving, en daarmee in de donkerste spelonken van de geest, een gecalculeerd risico was of een onbezonnen daad waarvan ze de consequenties niet overzag.
Wie over Diane Arbus schrijft, lijkt een goudmijn binnen handbereik te hebben. Haar opmerkelijke onderwerpskeuze, haar consequent volgehouden onbarmhartige stijl en haar schokkende leven met de – om een zinvolle verklaring smekende – zelfmoord ten besluit: het is allemaal materiaal waaraan de schrijver zich kan verlustigen. De ongebruikelijke combinatie van consistente ambities en de volop aanwezig losse eindjes in haar levensloop vragen om iemand die ze samenknoopt, iemand die het onbegrijpelijke begrijpelijk maakt. Datgene wat het verhaal van Arbus verlokkelijk maakt, is tegelijk een mogelijke valkuil voor de schrijver; wie de inconsistenties oplost, lost ook het raadsel op en ontdoet daarmee het verhaal van haar spanning. Een nauwsluitende verklaring van haar foto's – hoe erudiet en diepgravend ook – draagt het gevaar in zich om ze onschadelijk te maken. Mysteries zijn niet bij al te veel licht gebaat.
De Belgische schrijver/journalist Patrick Roegiers ambieert met Diane Arbus: de droom van een schipbreuk echter wel degelijk tot de kern van het raadsel Arbus door te dringen. Hoewel de achterflap gewag maakt van een biografie is dit boek veeleer een psychologisch portret. Ten opzichte van Patricia Bosworth' in 1984 verschenen Diane Arbus: a biography komt Roegiers niet met nieuwe feiten over Arbus' leven. Hij gebruikt Bosworth' boek vooral als een bron van citaten en veronderstelt veel uit dit werk als bekend zonder er expliciet naar te verwijzen. Hij gaat met zevenmijlslaarzen door Arbus' leven en neemt daarbij veel over van hetgeen Bosworth erover heeft geschreven. Ook in de vergelijkingen met andere fotografen noemt hij geen andere voorbeelden dan Bosworth – Weegee, Walker Evans, August Sander, Robert Frank.
De basis van Roegiers karakterisering van Arbus lijkt het gedicht To D – Dead by her own hand te zijn. In dit gedicht toont de dichter Howard Nemerov, Arbus' broer, haar als een levenswaaghals, iemand die absurde risico's neemt. Arbus' roekeloosheid is in Roegiers optiek een krachtige daad, een wilsbeschikking. In zijn ogen heeft Diane Arbus de uiterste consequentie uit haar esthetica getrokken en zichzelf letterlijk weggemaakt ten faveure van haar werk. Bosworth' Arbus is toch iemand anders: een kinderlijke vrouw die naarmate zij ouder wordt met haar ‘dazed manner' steeds meer moeite heeft het midden te houden tussen waan en werkelijkheid. Volgens haar liet Diane Arbus zich voortdurend meeslepen, uiteindelijk zelfs de dood in.
De laatste foto die in Bosworth' biografie staat afgedrukt, is een portret van Arbus, in het jaar van haar dood genomen door Eva Rubinstein. De slanke Arbus draagt een zwartleren broek en kijkt wat argwanend opzij. Ter hoogte van haar borst omklemt zij met twee handen een mok of een kopje. Haar linkeroog zoekt schuchter contact met de camera, al blijft de blik afgewend. Arbus is hier krachtig en kwetsbaar tegelijk, precies zoals haar biografe haar wil laten zien. In Roegiers boek staan geen foto's. Alleen op het omslag is een door Richard Knapp gemaakt portret van Arbus te zien. Een mooie vrouw die geen acht slaat op de fotograaf, maar met haar camera in de aanslag onder haar kin, loert op een volgende foto. Haar ogen zijn wijd open, haar blik is gefixeerd op iets dat buiten het blikveld van de kijker ligt. Haar afwezige houding is een direct gevolg van haar toewijding, van haar alles nietig makende fixatie op haar werk.
Wiens visie je laat prevaleren, die van Bosworth of die van Roegiers, is niet alleen een kwestie van interpretatie, maar ook van smaak. Bosworth schreef een traditionele biografie. Zij beschrijft Arbus' leven en werk stap voor stap. Roegiers is de man van het grote gebaar. Hij wil onmiddellijk de diepte in, wil ogenblikkelijk het mysterie te lijf. Daarbij zijn alle middelen geoorloofd. De schipbreuk uit de ondertitel verwijst naar het apocalyptische slothoofdstuk waarin Roegiers alle remmen los gooit en zich in een razende evocatie met de stervende fotografe vereenzelvigt. De depressieve Arbus droomde van een schipbreuk, vlak voor haar dood. Ze was de controle toen al compleet kwijt.
Waar Bosworth alle elementen evenveel aandacht gunt, laat Roegiers sommige wezenlijke gebeurtenissen onderbelicht, terwijl hij zich soms verliest in uitvoerige besprekingen van fenomenen als tatoeages en nudisme die toch bij lezer bekend mogen worden verondersteld. Zijn interpretaties hebben daarbij bovendien nogal eens de neiging op hol te slaan: "Deze kannibaal, een tovenaar, pygmee en Zoeloe tegelijk, poseert als een klassiek naakt in Central Park en lijkt op een exotische vogel, een in een net gevangen vlinder of een wild dier, klaar om zijn prooi te bespringen, net als de enorme adelaar op zijn borst die zijn vleugels uitslaat. Maar het gaat eerder om een plantaardige camouflage dan om een dierlijk vermomming. Kijk maar naar zijn houding: de man drukt zich tegen de grond in het groen en is op zijn hoede, ook al lijkt voor hem de hele natuur als beschermende kleding te kunnen dienen. In zijn geval is het aanbrengen van maquillage synoniem met de maquis ingaan…' (blz. 155).
Het zijn dergelijke ambitieuze, woordspelerige passages die geleidelijk aan de angel uit Roegiers betoog trekken. Dat is jammer, want hij maakt Arbus' fascinatie voor het duistere beter invoelbaar dan Bosworth en is in dat opzicht wél overtuigend. Dat de fotografe zich iedere dag opnieuw in onveilige situaties begaf en tegen het einde van haar leven in alles mateloos werd (niet alleen in haar fotografie, maar ook in haar seksleven en in het nastreven van ervaringen) lijkt steekhoudend bewijs voor de stelling dat Arbus in haar geportretteerden datgene van zichzelf zocht waar zij als de dood voor was. Beide schrijvers halen het voorbeeld aan van de jonge Diane die bij het raam van haar ouderlijk huis zit en urenlang in de diepte staart. Zich afvragend of ze zich zou durven laten vallen.
In de postuum verschenen overzichtscatalogus van Diane Arbus, Revelations, staat een fotovel afgedrukt met een uitgebreide sessie van een zwarte man en een Latijns-Amerikaanse vrouw. Op één van de foto's heeft een volledig naakte Arbus de plaats van de vrouw ingenomen. Wat dat betreft hebben én Roegiers én Bosworth gelijk. Al zijn er weinig zelfportretten van haar bekend: Arbus fotografeerde tenslotte zichzelf.
DIANE ARBUS: DE DROOM VAN EEN SCHIPBREUK
Patrick Roegiers
ISBN 9789058314550, € 24,50
Uitgeverij Sirene, Amsterdam
www.sirene.nl