Herman Scholten, vrijheid in geweven kleur en compositie

Jaap Röell
Herman Scholten, DE ZEE (1963)

Voor een goed begrip van de artistieke ontwikkeling van deze wever-ambachtsman en beeldend kunstenaar hadden in het Mondriaanhuis eigenlijk twee van zijn werken naast elkaar gepresenteerd moeten worden: Kat, gemaakt in 1952, naar een oliekrijttekening van Karel Appel, en het wandkleed Stilleven met citroen (1990), naar een schilderij uit 1634 van Willem Heda. De handgeweven Kat van Herman Scholten (1932) kruipt nog dicht tegen het voorbeeld van Appel aan dat er ter vergelijking naast hangt. De compositie en kleuren komen in hoge mate overeen. Door het gebruik van wol wordt de kat zelfs meer beest dan bij Appel het geval is. Het beeldend effect is groter. Toch is Scholten in dit werk nog voornamelijk wever-ambachtsman. Maar dan Scholtens werk uit 1990, waarin hij refereert aan het schilderij van Heda, Stilleven met oesters, roemer, citroen en een zilveren tazza. Een wandkleed op groot formaat (148 x 238 cm) met geometrische vormen die op geabstraheerde wijze de compositie van Heda’s schilderij weergeven. Het is ondanks de verwijzing een geheel autonoom werk geworden dat in zijn materialisering sprankelt van kleur. De oudere Scholten leeft met dit werk zijn creatieve vrijheid uit. Hij doet met het materiaal, waarmee hij letterlijk verweven is, wat hij wil. De losse toets overheerst, ondanks het arbeidsintensieve proces van het maken van een wandkleed. In het midden van het kleed heeft hij een gat vrijgehouden waardoor de achterliggende witte muur onderdeel wordt van het werk. De geelbruine citroenschil krult buiten het wandkleed om. Het is een humorvol werk van een beeldend kunstenaar die laat zien dat zijn inspiratiebron bij Mondriaan en de kunstenaars van De Stijl ligt.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw nog weggezet als tuttig gemacramé, is nu het gebruik van stoffen als kunstzinnig materiaal alom gewaardeerd. Scholten is daar de inspirator en voorloper van. Claudy Jongstra (1963) maakt bijvoorbeeld internationaal furore met haar textielkunst. Michael Raedecker (1963) heeft vorig jaar een zeer succesvolle solo-expositie in het GEM gehad. En de nog tamelijk onbekende Jan Koen Lomans (1978) zal binnen korte tijd doorbreken met zijn grijs-witte bloemrijke wandkleden. Maar ook de leerlingen van Scholten zelf, uit de periode 1971-1989 waarin hij docent textielvormgeving en weven aan de Gerrit Rietveld Academie was, manifesteren zich met allerlei vormen van textiel. Zoals Marijke de Goey, Beppe Kessler, Marjan Bijlenga, Sibyl Heijnen en Barbara Broekman.

In de periode 1948-1952 volgde Scholten de opleiding weven aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs te Amsterdam, de latere Gerrit Rietveld Academie. Scholten ging tijdens zijn studie bijna dagelijks naar het Stedelijk Museum om zich te vergapen aan de werken van Picasso, Léger, Mondriaan en de Stijlkunstenaars. Hij zag de legendarische CoBrA-tentoonstelling in 1949. Later werd hij gegrepen door de drippings van Pollock, Jan Schoonhoven met zijn reliëfs, Jaap Wagemaker als materiekunstenaar en nog later door Rob van Koningsbruggen. Van die laatste hangt op de expositie in het Mondriaanhuis zelfs een mooi werk uit Scholtens eigen collectie.

Hij zoog dit alles op en leerde dat vorm, kleur, structuur, compositie en ritme uitgevoerd in textiel, tot ongekende resultaten kan leiden. Dit blijkt onder andere uit de vele monumentale vloer- en wandkleden die Scholten in opdracht maakte, in binnen- en buitenland. Op de tentoonstelling hangt bijvoorbeeld het indrukwekkende wandkleed Zee uit 1963, dat hij voor het toenmalige Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen maakte. Ook het imposante Rechthoek uit de serie Vierkant/Rechthoek/Diagonaal/Vierkant, voor de entree van het oude hoofdkantoor van Shell in Rotterdam, is in het Mondriaanhuis te bewonderen.

In de jaren tachtig en negentig legde Scholten zich meer toe op het maken van autonoom werk waarbij hij de strakke, geometrische vormentaal losliet en meer ging ‘schilderen’ met gekleurde wol. ‘Ik wil in textiel uitdrukking geven aan een beeldend verlangen’, zei hij in 1995. In 1998 ontving Scholten de oeuvreprijs van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst.

Ruimte voor textiel is een mooie, kleine en overzichtelijke tentoonstelling. Er had meer aandacht aan Scholtens speciale techniek van schering en inslag alsook aan de wijze van het verven van de wol besteed mogen worden. Wat wél op de expositie duidelijk wordt, is dat Scholten de veelal grillige vormen van zijn kleden, die vaak een suggestie van driedimensionaliteit hebben, alleen maar kon maken door het rechthoekig kader van het weefgetouw los te laten. In plaats daarvan weefde hij de ketting- en inslagdraden met behulp van spijkers die hij op een wand sloeg, zoals een schilder zijn doek op een ezel heeft staan. Daarmee gaf hij zichzelf een grote vrijheid in zijn expressiewijze.

Wellicht dat deze tentoonstelling ertoe leidt dat vroegere opdrachtgevers ‘hun’ Scholten herontdekken en de plaats geven die deze experimentele textielkunst verdient. Dat zou pure winst zijn.

RUIMTE VOOR TEXTIEL
Herman Scholten

t/m 26 september
Mondriaanhuis
Kortegracht 11, Amersfoort

Herman Scholten, STILLEVEN MET CITROEN (NAAR WILLEM HEDA) (1990)
Herman Scholten, VIERKANT ROOD WIT (1974), courtesy Centraal Museum Utrecht