Experimenteren met werkelijkheid

Michiel van Opstal
Maarit Suomi-Väänänen, A Bit Scary Really, 2005, detailuitsnede still

Al sinds mijn kinderjaren ben ik gefascineerd door de hallucinerende werking van film. Het licht in de bioscoop gaat uit en vijf minuten later ben je opgeslokt door een wereld die zo echt aanvoelt dat-ie onder je huid kruipt en je lichamelijk en geestelijk herdefinieert. Dát is de magie van film(projectie). Ik werd dus op slag nieuwsgierig toen ik de ondertitel las van de nieuwe tentoonstelling in het museum voor hedendaagse kunst in Antwerpen (MuHKA): The Projection Project: durven denken, durven dromen. Het thema (film)projectie zou worden bestudeerd als denkende en dromende techniek.

Eenmaal in het museum werd ik al snel teleurgesteld. Op deze tentoonstelling werd niet ‘gedurfd, gedacht en gedroomd’, hier werd dor, droog en academisch onderzoek verricht. Als toeschouwer verdwaalde ik in de hermetische navelstaarderij van een te rigide tentoonstellingsconcept. Ik struikelde over kunstwerken die niets met elkaar te maken leken te hebben.

Aan het begin van de expositie werd mijn aandacht getrokken door een video van Marie José Burki. In De Nos Jours (2003) scheert de camera traag over mensen die ontspannen in een park liggen. Ze baden in de zon, smeren elkaar in met factor twaalf en plukken landerig aan felgroene grassprietjes. Burki weigert direct commentaar te leveren op het ‘parkpubliek’ dat ze met een mengeling van liefde en spot gadeslaat. Is haar werk een kritisch commentaar op onze ontspanningscultuur (we zijn pas gelukkig als we superverveeld in een park zitten te picknicken) of juist een oproep om meer tijd in het park door te brengen omdat dit de enige echte vrijplaats is die onze maatschappij rest?

Even verderop in de tentoonstelling viel mijn oog op een conceptueel kunstwerk van Timothée Ingen-Housz (Untitled, 2005). Deze kunstenaar was duidelijk met zijn digitale trukendoos in de weer geweest. Hij had al photoshoppend het logo van film- en muziekreus Universal onder handen genomen. We zien hoe het bekende beeldmerk met de gele letters, de blauwe zee en de groene aarde langzaam plaatsmaakt voor een heel andere universele waarheid: die van Amerika en haar nietsontziende culturele en politieke expansiedrift. Ingen-Housz laat de aardbol uit het logo om zijn as spinnen. Maar wat wij te zien krijgen is geen opeenvolging van passerende continenten en wereldzeeën, maar de Verenigde Staten die letterlijk wereldbol geworden zijn.

Na nog een tijdje te hebben rondgedoold op de begane grond van het MuHKA knaagde één vraag aan mijn brein: wat hebben deze kunstwerken te maken met het thema (film)projectie? Ik zag uitstekende kunst. Ik zag fascinerende beelden. Maar ik zag geen rode draad die het wonder van de projectie (het ‘durven denken, durven doen’) met enthousiasme onderzocht. Ik zag vooral veel academische slimmigheid.

Wat was er misgegaan? Geef drie curatoren de gelegenheid om middels kunst van anderen hun conceptuele onderzoek naar iets als (film)projectie op touw te zetten en je vraagt om problemen. De academie trekt de wereld van de kunst binnen en zet deze naar haar hand. Wat overblijft is een tentoonstelling die ‘tekst’ wordt, een intellectueel raadsel dat het hoofd slechts uitnodigt zijn hersens te laten ratelen. In het MuHKA viel het me voor het eerst op hoe dwingend en in dit geval vernietigend een academisch tentoonstellingsconcept kan zijn. De kunstwerken zelf werden erdoor verduisterd. Als museumbezoeker was je voortdurend bezig ze aan elkaar te koppelen in plaats van ze individueel te beoordelen, en, belangrijker nog, ervan te genieten, op wat voor niveau – emotioneel, intellectueel, spiritueel – dan ook. Van de kunst zelf bleef niets meer over. Een didactische les die niet overkwam, bleef napruttelen in je hoofd.

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat één kunstwerk in staat was datgene te brengen wat het tentoonstellingsidee leek te beloven. Matthew Stokes bracht met zijn video Long After Tonight (2005) een ode aan de betovering van de (film)projectie. Stokes begint zijn video met een shot van een dorpje. We zien huizen, weilanden en de onvermijdelijke kerk. Plotseling zitten we in het Huis van de Heer. Dan horen we muziek. Maar geen kerkmuziek. Eerder snelle soulmuziek uit de jaren zestig. De camera glijdt over religieuze beeldhouwwerken en schilderijen. Intussen zweept de muziek ons op, maar de mystieke afbeeldingen contrasteren met de trance van de geluidsband. Vervolgens ontpopt de video zich als dansfilm. In de kerk swingen individuen alsof hun leven ervan afhangt. Het is geen geregisseerde voorstelling, ook geen massabijeenkomst van ravende housefanaten, maar eerder een verzameling van individuele dansgebeden. De dansers zoeken hun heil echter niet in een vorm van fysieke ascese, maar gebruiken juist hun lichaam om boven zichzelf uit te stijgen en op die manier het goddelijke te ervaren. Ze projecteren zich al dansend naar ongekende hoogtes.

Terug in de grauwe realiteit van miezerend Antwerpen, realiseerde ik mij dat ik nog niet zo lang geleden kunst had gezien die wel ‘durfde te denken en durfde te dromen’. Gek genoeg ging het hier om documentairefilms, een artistiek genre dat ogenschijnlijk niet kán en mág dromen. Tijdens mijn bezoek aan het IDFA in Amsterdam stuitte ik echter op films die precies dát deden. Ze vervormden, saboteerden en herstructureerden de werkelijkheid, ze bliezen haar op en toonden op deze manier hoe verschrikkelijk divers, uitgestrekt en droomachtig het terrein is wat we gemakshalve ‘realiteit’ noemen.

Wat ik zag? Onder andere een stad die razendsnel verandert. De film City Scene (2005) van Zhao Liang uit China is een documentair onderzoek naar de schaduwkant van Shanghai’s imperialistische dadendrang. Liangs film is opgebouwd uit een aantal longtakes. Iedere take vertelt ons iets nieuws over een stad in een kapitalistische groeistuip. We zien hoe Chinezen elkaar met bakstenen bekogelen, chique meneren hun golfcapaciteiten trainen in het urban wasteland en hoe een zwakzinnige jongen tegen de achtergrond van troosteloze nieuwbouw doelloos een steen voor zich uitwerpt. Dit laatste beeld is alleszeggend. Bouwen betekent groeien, maar betekent het ook vooruitgang?

Wat ik nog meer zag? Een Fins echtpaar dat in een ijzig oord een boom omzaagt en al kibbelend probeert te voorkomen dat de reusachtige den op hun blokhut valt. In A Bit Scary Really (2005) van Maarit Suomi-Väänänen staat de camera op een onbeweeglijk statief. Het tafereel dat in het kader wordt vastgelegd is in al zijn slapstickachtigheid groots en dramatisch. Totdat aan het eind van de film de spanning breekt. De boom valt netjes op de uitgestrekte witte sneeuwvlakte. Wat overblijft is een gat in de bomenrij voor de blokhut. Het echtpaar complimenteert elkaar met het nieuwe uitzicht. Als kijker dringt het langzaam tot je door dat je zojuist het wezen van de documentaire hebt aanschouwd: een film is geslaagd als zij je uitzicht verandert.

Bovenstaande documentaires uit het ParaDocs-programma durven te experimenteren met werkelijkheid. Ze vormen het bewijs dat ‘projectie’ veel meer is dan koele representatie. Het is een techniek die het mogelijk maakt de soms verstikkende werkelijkheid van alledag te ontstijgen. Op zijn best projecteert film mogelijkheden en daarmee extra levenslucht. Die had ik graag in het MuHKA ingeademd.

THE PROJECTION PROJECT, DURVEN DENKEN, DURVEN DROMEN, t/m 25 februari 2007

MuHKA MUSEUM VAN HEDENDAAGSE KUNST ANTWERPEN, Leuvenstraat 32, Antwerpen

PARADOCS, IDFA, Amsterdam, 23 november t/m 3 december 2006