Er is voor veel dingen genoeg tijd

Vere van der Veen
Vere van der Veen, illustratie (Het Vergeten Museum), 2020

Terwijl we aan dit nummer werkten zagen we maatregelen verstrengen en infecties opnieuw toenemen. Ook schrijver en kunstenaar Vere werd positief getest en ging in quarantaine in een vakantiehuisje. Daar op de bank zag ze aan de overkant van het Veluwemeer Flevoland liggen en bezocht zij, als was het een droom, Het Vergeten Museum. Ze deelt hier haar ervaring als eerste bezoeker.

Er zijn objecten die nu bestaan, zelfs belangrijk zijn, maar die later zullen zijn verdwenen. Vergeten. Opgelost. Ze bestaan nog, maar zijn niet bijzonder genoeg om daarbij stil te staan. Als iemand ze nog eens benoemt, wordt er ‘Oh ja’ gezegd.

Ergens in Flevoland, tussen windmolenvelden en datacentra, is een pand neergezet. Als je niet beter wist zou je misschien denken dat het uit een rijtje huizen langs de grachten van Amsterdam is geplukt. Smal en hoog, met een deur die je aan twee kanten kan bereiken via een massieve donkergrijze trap met leuningen met knoppen aan de uiteindes. De ramen zijn allemaal opgedeeld in kleine vierkanten, omlijst door blauwe kozijnen.

Deze dag is perfect voor een museumbezoek. De wolken schuiven snel langs de hemel, regenbuien blijven niet lang hangen maar de zon krijgt geen enkele kans zich te laten zien. Ik rij in een geleende auto die naar oud leer en hopjes ruikt.

“Deze auto heeft de wereld zien stilstaan. Ik parkeer hem al tien jaar lang elke avond in de Kerkstraat. Deze wagen heeft mensen dronken in de hoek zien liggen, zingende mensen voorbij zien paraderen, handen langs lijven zien glijden, hij hoorde hoe de vele gesproken talen terugliepen naar een stuk of drie. Hij heeft gezien hoe er geen mens meer op straat liep. Alleen de ratten en de katten dansten om en om op de stenen. Fijn dat ik hem nu weer aan mensen mag uitlenen – ook voor jou hè dame?”

Ik heb tot vanavond zes uur om hem terug te brengen. Er is voor veel dingen genoeg tijd.

De weg is lang en loopt als een uitgestrekte driehoek voor mij uit met aan het einde mijn bestemming. Het doet mij denken aan Waterfall (2016) van Olafur Eliasson. Een continue stroom water klettert van een metalen toren midden in de vijver, pal voor het paleis van Versailles. Groots. Onwaarschijnlijk. Iets waar iemand zonder paleis geen geld voor heeft. Het had een wens kunnen zijn van Lodewijk XIV zelf. Het pand waar ik op af rij groeit gestaag. Te klein voor de Zonnekoning maar perfect voor mij.

Het museum wordt omgeven door groen gras en gesuis van de windmolens, die waken over alles dat kleiner is dan zijzelf. Op de kleine parkeerplaats staat één andere auto en in de rekken twee elektrische fietsen. Alles lijkt in hetzelfde kleurenpalet te vallen. Groen, grijs, blauw, wit, groen, beige, grijs, wit, blauw, wit, groen, grijs. De steentjes knisperen terwijl ik naar de deur loop.

“Welkom mevrouw. Ik denk dat ik op je heb gewacht. Heb je gereserveerd?”
“Ja?”
“Dan mag je achter mij aanlopen.”

Hij loopt alsof de vloer scheef is en hij een beetje naar rechts moet leunen. Het is een man die op iemands vader zou kunnen lijken.

Nadat hij mij op het hart heeft gedrukt dat ik goed moet opletten waar ik loop mag ik door de geblindeerde glazen schuifdeuren naar binnen.

Een houten vloer strekt zich voor mij uit, alles is breder, hoger, langer, dieper dan ik had verwacht. Het voelt alsof ik krimp en alles om mij heen groeit. De vloer is bezaaid met spullen. Er liggen zeker duizend dingen met net genoeg ruimte ertussen om een stap te zetten. Ik denk aan de film van Judith de Leeuw. Zij telde in 2011 al haar spullen en sorteerde deze 15.734 objecten in een grote loods. Haar spullen namen acht en een halve keer meer oppervlakte in beslag dan haar eigen huis. Ze kon voor het eerst zien wat ze in een leven had verzameld: spullen waarvan ze niet wist dat ze die had, die ze dubbel bleek te hebben, dingen die uit elkaar vielen, of eigenlijk van iemand anders waren. Elke paperclip legde ze neer op de stoffige vloer, elk bed werd in de loods gezet, daarnaast een matras, beddengoed uitgespreid, pennen haalde ze uit etuis en alle sokken werden naast elkaar gepositioneerd. Voor mij ligt een soortgelijke situatie. Alles in een onzichtbaar grid gelegd, met een roze kaartje naast elk object. Het eerste ding waar mijn oog op valt is smal en langwerpig, met aan het begin (of uiteinde) iets dat lijkt op een halve maan. Ik buk om het kaartje te bekijken.

Een flessenlikker (ook wel flessenschraper genoemd) is een langwerpig voorwerp waarmee de restanten van bepaalde dikkere vloeistoffen zoals yoghurt of vla uit een fles kunnen worden gehaald. Met de halfronde kant kan de binnenwand van bijvoorbeeld een ronde fles worden leeggeschraapt; de platte kant dient om de laatste resten uit bijvoorbeeld een kartonnen pak te halen.

De trap naar boven kraakt. Van bovenaf ziet de ruimte er nog indrukwekkender uit. Terwijl ik verder loop vraag ik mij af hoe de schoonmakers zorgen dat het hier zo stofloos blijft.

Het bordje op de deur naar de volgende ruimte gebiedt mij blauwe sloffen over mijn schoenen aan te trekken, alsof ik een moeder ben die haar kind komt ophalen uit de crèche waar babybuiken de vloeren dweilen.

De vloer is bedekt met handdoeken. De ramen zijn geblindeerd, om de stof en hun kleuren te beschermen waarschijnlijk. Dit zijn handdoeken die niet meer in badkamers hangen, die niemand meer meeneemt naar het strand en zeker niet meer in de hotelkamers klaarliggen. Dit zijn de kleurencombinaties die geen mens meer aantrekkelijk vindt, de vormen die nergens meer worden getekend. Wie borduurt zijn naam nog in een washandje?

Als iemand deze vloer als een wandkleed aan de muur zou hangen, zou het een werk van Tracey Emin kunnen zijn: een kleurrijke variatie op I THINK IT’S IN MY HEAD (2002), zonder tekst, dat wel – alleen hier en daar een verdwaalde naam van een vergeten leven. Het quilten dat Emin gebruikt als materiaal en techniek roept dezelfde melancholie op als deze zachte vloer in Flevoland. Ik zou het liefst even gaan liggen, mezelf even omringen met de kleuren die ik alleen ken uit films en series van vroeger.

De handdoeken maken iets in mij los waarvan ik niet wist dat het er was, alsof ik me iets herinner dat ik niet zelf heb meegemaakt. Deze handdoeken hebben gezichten gedroogd van mensen die niet meer bestaan. Anders dan tweedehands kleding die men verkoopt in winkels die inmiddels verschijnen in elke straat, worden deze stukken stof nooit doorgegeven. Deze zachte vloer koestert maar is tegelijk ontroostbaar, zoals grootmoeders warme dekens. Ze duiden op gemis, en zijn treuriger dan de enkele sokken in mijn kast. Deze verzameling badstof praat luider dan verwacht.

I think it’s in my head
sometimes fear sometimes
love – lust – jealousy – hate
and occasionally a terrible wanting
I can’t rationalize because it’s not
in my head
it’s a feelling – that travels
through my entire body
even in my soul
every moment of my hole
existence
and I go to sleep and I wish
to god that it was only
in my head

De laatste verdieping is bijna volledig van glas. Ramen in allerlei formaten sluiten als een grote puzzel op elkaar aan en vormen de wanden van de ruimte. Het is hier kouder maar de zonnestraal die ineens tussen de wolken door piept voelt warmer dan normaal. De ruimte is een ode aan glas. Het gebrek aan muren een podium voor het raam. Op sokkels liggen in fluwelen kussens bijzondere stukjes glas. De roze kaartjes zijn terug.

Lavaglas, obsidiaan genaamd, is wel lichtdoorlatend, maar niet doorzichtig.

Glasparels, die waarschijnlijk in de natuur zijn gevormd, of per toeval zijn ontstaan door verhitting van kwartskorreltjes in het zand.

Glas van de maan, gevonden in één van de maansteenmonsters, meegebracht door de bemanning van de Apollo-14.

Bronzen raam met glazen ruit, gevonden bij opgravingen in Pompeï, dat in het jaar 79 werd bedolven voor as). Destijds werd glas geproduceerd door een gesmolten glasmassa uit te gieten over een stenen tafel. Hierdoor waren ruiten kleiner dan vandaag. Deze ruit is met 540 x 720 mm uitzonderlijk groot.

De persoon die deze ruimte heeft ingericht houdt van glas zoals Grayson Perry van zijn beer: onvoorwaardelijk, hoe onbenullig of oud of kapot dan ook. De beer die bijna dood geknuffeld lijkt, wordt door Perry de hemel in geprezen: vazen, sculpturen, wandtapijten, een kerk in een overdadig kleurenpalet en een motor met tombe om de beer door iedereen te laten aanbidden. De beer, Alan Measles, is een god. Zo voelt deze ruimte, als een kerk voor de God in de vorm van glas.

Ik kijk naar buiten. Het uitzicht is niet door alle ramen even goed te bekijken. De windmolens lijken langzamer te gaan dan toen ik aankwam, op sommige plekken in de lucht zijn blauwe vlekken ontstaan. Mijn geleende auto staat beneden in zijn eentje op mij te wachten. Ik koop beneden nog een kaart – een handdoek met de naam van een ander – en rij weer terug in de auto van een vreemde. Het museum heeft mij geraakt maar ik snap nog niet hoe, als ik het niet door mijn binnenspiegel zou zien krimpen, had het net zo goed niet kunnen bestaan. Het vergeten museum.

Vere van der Veen schrijft, bouwt, tekent, maakt. Ze is een groot fan van olifantenpaadjes.