Ego #07

Basje Boer
Vincent van Gogh, zelfportret (1887), courtesy: Kröller-Müller Museum

In het warme licht van de herfstzon zijn de bladeren aan de bomen geel, bruin, rood, oranje. De autorit naar het Kröller-Müller Museum geeft een indrukwekkende introductie op de schoonheid die volgt. De portretten van Isaac Israëls, het dromerige universum van Odilon Redon, de volmaakte vlakken van Mondriaan, de bloemen van Henri Fantin-Latour: ze maken diepe indruk. Maar vooral het enorme aantal doeken van Van Gogh verrast. Dat wist ik dus niet, dat dit museum de op een na grootste collectie Van Goghs bezit.

Ik ben niet per se fan van Van Gogh maar mooi vind ik zijn werken wel. Ik sta tegenover zijn Bloemen in blauwe vaas, zo dichtbij dat mijn neus de dikke olieverfklodders net niet raakt. Ik ben me er bewust van hoe mijn adem het doek raakt. En hoe Van Goghs adem het doek raakte, in juni 1887. Ik schuif een schilderij op en sta oog in oog met de tragische schilder zelf. Het is een eenvoudig zelfportret uit datzelfde jaar: zonder hoed of penseel of pijp of verband. Alleen met die intens gekwelde blik in zijn ogen.

De bomen zijn inmiddels kaal, het is winter. Sneeuw kleurt Amsterdam wit. Ik laat mijn fiets staan en neem een warme tram naar het Van Gogh Museum. Tien jaar geleden werkte ik er in de garderobe, sindsdien ben ik er nooit meer geweest.

Omdat Van Gogh zich geen modellen kon veroorloven, moest hij het met een spiegel doen. De meeste zelfportretten zijn experimenteel of schetsmatig en geschilderd op (goedkoop) karton. Zelfportret als schilder is echter op canvas geschilderd, het is beter afgewerkt dan andere zelfportretten en het is zelfs pontificaal gesigneerd. Zijn meest uitgewerkte zelfportret beeldt hem als schilder af. Meer nog dan een zelfportret is dit werk een hommage aan de schilderkunst, waarvan Van Gogh meer hield dan van zichzelf.

Verder kom ik geen zelfportret meer tegen in het museum. Wel keren zijn melancholische groene ogen terug in de museumwinkel: op chocolaatjes, koelkastmagneten, T-shirts. Ik koop een setje buttons met zijn kop erop en zeven ansichtkaarten, die, als je ze op chronologische volgorde legt, van fijn naar grof gaan; van bruin naar felgekleurd; van braaf naar wild. Van Goghs tomeloze experimenteerdrift is indrukwekkend.

Thuis lees ik dat hij slechts tien jaar nodig had om zijn hele oeuvre te schilderen. Manisch moet hij zijn geweest: bezeten van de kunst. Ook in de laatste weken voor zijn dood produceerde hij nog een enorm aantal werken, maar zelfportretten maakte hij niet meer. In juli 1890 liep hij een korenveld in en schoot zichzelf in de borst. Hij overleed echter pas twee dagen later, omdat hij verondersteld had dat het hart zich ter hoogte van de linkertepel bevindt. Ik zet de zijkant van mijn hand in het midden van mijn borst en klap hem naar links: daar zit je hart, weet ik. Iets erboven prijkt mijn nieuwe button. Op Zelfportret als schilder is alleen Van Goghs kop te zien, zijn ezel en palet pasten er niet op. Van Gogh is letterlijk onthand, wat overblijft zijn die ogen die eeuwig net langs je heen kijken.

Vincent van Gogh, ZELFPORTRET ALS SCHILDER (1888), courtesy: Van Gogh Museum