Ego #12

Basje Boer

In de Fyra naar Rotterdam valt mijn oog op het IBM-gebouw bij Sloterdijk, die vreemde blokkendoos met afgeronde hoeken. Zoals dat de moderne treinreiziger betaamt, pak ik mijn telefoon en tekst ik mijn liefde voor het gedateerde stukje architectuur aan mijn driehonderd intieme Facebook-vrienden.

Een lege tram doorkruist een nat en akelig verlaten Rotterdam, de Erasmusbrug over naar het Nederlands Fotomuseum. De vintage tentoonstelling New Topographics toont de revolutionaire landschapsfotografie die in 1975 fotografen als Bernd en Hilla Becher, Nicholas Nixon en Lewis Baltz samenbracht. Hun landschappen waren niet de weidse natuuropnamen van de generaties voor hen, maar door de mens gecreëerde stadsgezichten, fabrieksterreinen of snelwegen. Koud moet men het gevonden hebben, lelijk. Meer dan dertig jaar later, in een tijd waarin de grenzen van ‘koud’ en ‘lelijk’ telkens een stukje verder worden opgerekt, zie je in de fotoseries juist een dromerige romantiek.

De foto’s zijn allemaal opvallend klein gedrukt. Dat zijn we niet meer gewend nu foto’s meestal levensgroot worden opblazen. Deze series winnen echter juist aan kracht door hun bescheiden presentatie. Het is niet druk maar her en der is het dringen geblazen voor de kleine foto’s met hun grootse onderwerpen.

De door het echtpaar Becher van alle kanten gefotografeerde fabrieksterreinen zijn wel groter afgedrukt, en ontroeren me op een overweldigende manier. Ik kan de emotie die het werk oproept niet goed verklaren, iets wat me tegelijkertijd frustreert en bevalt. Ik maak er een notitie van in mijn opschrijfboekje en check gelijk mijn telefoon. Een Facebookvriend ‘liket’ mijn status, een andere laat weten dat hij mijn liefde voor het IBM-gebouw deelt.

De foto’s van Henry Wessel jr. zijn als stills uit een tragikomedie, als een versie van The Last Picture Show die zich niet in landelijk Texas maar in de straten van Hollywood afspeelt. Mensen komen in de foto’s niet voor, toch voel je hun aanwezigheid. Misschien komt het door Wessels liefde voor licht, die de foto’s een zekere warmte geeft. In Hollywood schijnt altijd de zon, maar de fotograaf maakt geen verschil tussen natuurlijk en kunstmatig licht. Ranke bomen tekenen gracieuze schaduwen op witte gebouwen. Op de hoek van een straat knippert lichtreclame. Via een openstaande deur valt een bundel licht op de oprijlaan. En dan verschijnt plotseling het silhouet van de kunstenaar. Ja, daar staat hij echt, met de onmiskenbare houding van de fotograaf: de armen voor het gezicht waardoor het stompjes lijken. Tussen al het steen, staal en hout heb ik het ontdekt: een stiekem zelfportret.

Iedereen doet het, zijn eigen schaduw fotograferen, of je nu amateur bent of kunstenaar. Het lijkt een natuurlijke behoefte. Kunst is natuurlijk ook een schaduw, bedenk ik me. Een vertekende afgeleide van de realiteit.

In de Fyra terug naar Amsterdam passeer ik het IBM-gebouw weer, bekijk het van alle kanten zoals de Bechers. Ik had er nog een foto van moeten nemen, bedenk ik me te laat. Misschien wel één met mijn duim voor de lens, mijn eigen stiekeme zelfportret.

Bernd & Hilla Becher, HARRY E. COLLIERY COAL BREAKER (1974)
Henry Wessel Jr., HOLLYWOOD (1972), Courtesy Galerie Thomas Zander, Keulen
Henry Wessel Jr., BUENA VISTA, COLORADO (1973)