Een fysieke ervaring in het pluche

Milou van Oene
Fotografie: Leo van Velzen

Domeniek Ruyters beschreef dans in een kort artikel op de website van Metropolis M ‘Drama Queen, Robert Morris in Museum Abteiberg’ als ‘een met betekenis overladen beweging die tegelijkertijd niet veel meer wil betekenen dan zichzelf.’  Niet meer betekenen dan zichzelf, vraag ik mij dan af, kan dans niet meer zijn dan dat? Op zondag 13 november vond in de Rotterdamse Schouwburg de première plaats van de nieuwste voorstelling van het gezelschap Conny Janssen Danst. Ter ere van het 20-jarig jubileum van danseres, choreografisch brein en naamgeefster Conny Janssen werd onder de naam Life-Live! een compilatie gemaakt van twee eerdere voorstellingen: Nr. One (2002) en Common Ground (2010).

Regelmatig worden de grenzen tussen verschillende artistieke disciplines door kunstenaars en curatoren subtiel, dan wel hardhandig afgetast. Zo beschreef ik eerder het concept van de tentoonstelling To All Tomorrows Parties in het Rotterdamse TENT, waarbij naast performancekunstenaars ook choreografen uitgenodigd waren om een werk te maken. De vraag of het hier om een volwaardig kunstwerk ging werd niet opgeworpen; een verrassende gelijkstelling van disciplines die niet altijd even snel met elkaar in verband worden gebracht. Maar niet alleen in musea en expositieruimtes worden de vruchten van kruisbestuiving geplukt, ook Conny Janssen zoekt met haar voorstellingen naar raakvlakken met de beeldende kunst en architectuur.

Kunstenaar Robert Morris plaatste in 1961 een hoekige pijler op het toneel die, voordat het object omviel, eerst een aantal minuten als sturende ‘stageprop’ dienst deed bij de dansvoorstelling: het begin van de abstract geometrische sculpturen waarmee hij later furore zou maken. Hoewel Morris vanwege zijn achtergrond als professioneel danser en echtgenoot van choreografe Simone Forti al een relatie met de danswereld had, tekent zijn interventie voor de sterke verweving van dans en moderne kunst in de jaren ’60. Morris stond een lichamelijke relatie ten opzichte van de beeldende kunst voor. Kijken doe je niet alleen met je ogen, maar ook met je lichaam dat automatisch gestuurd wordt door de absolute vormen van de kunst. 

Nooit eerder ervoer ik zo sterk de dynamiek van abstracte kunst als zittend in de pluche stoelen van de schouwburg. Daar waar Ruyters geen betekenis zegt te vinden buiten deze lichamelijke expressievorm, voel ik stedelijke allure en intermenselijke emoties. De decorstukken zijn daarnaast minstens even imposant en sturend als de Columns van Morris dat ooit waren. Zes met spiegelfolie bedekte schansen flankeren de acht dansers van Nr. One. Soms doen die schansen dienst als glijbaan, maar bovenal zijn het coulissen die de bühne automatisch het einde van de zichtlijn maken. Je ogen glijden keer op keer met een lekker vaartje van de glijbaan, om uit te komen bij de dansers in het midden. Duetten en trio’s worden afgewisseld met opzwepende groepsdelen waarin zowel de eigenheid van de individuele dansers behouden blijft, als ook een samenvloeiing van lichamen tot stand komt. De dansers lijken wel een perpetuum mobile wanneer vier handen een ander lijf voortstuwen, of wanneer iemand zwevend rent, waardoor de werkelijkheid vertraagd lijkt. 

Tijdens de pauze verandert het podium in een landschap van plastic stoeltjes, waarover de live bespeelde elektrische gitaar haar klanken uitstrooit. Her en der zitten dansers verdwaasd op zo’n plastic tuinstoel. Verder staat op het toneel een glazen plantenkas waarin de DJ draait. Common Ground werd in 2010 opgevoerd bij het oude station Hofplein in het centrum van Rotterdam. Zij die de legendarische uitvoering in de stromende regen bijwoonden, hebben deze nog ferm in het geheugen gegrift staan. In de schouwburg kan die kosmopolitische sfeer onmogelijk opnieuw opgeroepen worden, wat enigszins afbreuk doet aan het origineel. Maar hoewel ietwat getemd, is deze overzichtstentoonstelling van het oeuvre van Conny Janssen een serie uitverkochte zalen meer dan waard.

Fotografie: Leo van Velzen
Fotografie: Leo van Velzen
Fotografie: Leo van Velzen