Een door nuchterheid uitgemergelde cultuur

Mischa Andriessen
still uit Submission (2004), Theo van Gogh en Ayaan Hirshi Ali, foto Thomas Kist, uit Grenzen aan de kunst door Winnie Sorgdrager

Een aantal jaren geleden zond de Tros onder de omineuze titel Kunst omdat het moet een reeks kunstdocumentaires uit, waarvan er één was gewijd aan Andres Serrano’s History of sex-tentoonstelling in het Groninger Museum. Aan het woord kwam onder meer de boerin die de stier ter beschikking had gesteld die op één van de foto’s figureerde. We zagen hoe zij samen met haar man het model hielp haar angst te overwinnen om het geslacht van de stier vast te houden. Op de vraag of Serrano’s werk kunst of pornografie was, antwoordde zij beslist: ‘Kunst, want aan pornografie zouden mijn man en ik nooit meewerken’.

Leo’s dream, Serrano’s roemruchte plasseksfoto staat – vanzelfsprekend, ben ik geneigd te zeggen – afgebeeld in Grenzen aan de kunst, het fraai uitgegeven boekje dat ter gelegenheid van het afzwaaien van Winnie Sorgdrager als voorzitter van de Raad voor Cultuur is verschenen. Serrano’s foto wordt geacht de centrale vraag te onderstrepen: ‘Hoe groot moet de ruimte zijn in een diverse samenleving met zo veel verschillende opvattingen omtrent wat geoorloofd is en wat niet? En wie bepaalt dat?’

Het thema kan niet actueler zijn. Na de Submission-films en de Deense cartoonaffaire is duidelijk dat er over wat toelaatbaar is verschillend wordt gedacht, om nog maar te zwijgen over de vraag wat wenselijk zou zijn. Moet de vrijheid van expressie worden opgerekt of juist beperkt? Krijgt de kunstenaar meer vrijheid toegemeten dan een burger en zo ja, wat zijn dan zijn eigen verantwoordelijkheden? Sorgdrager stelt zowel aan het begin als aan het eind van haar betoog dat het goed zou zijn hierover een debat te voeren. Helemaal mee eens, maar wie verwacht dat Sorgdrager zelf stelling neemt, komt bedrogen uit.

Grenzen aan de kunst is geschreven vanuit het perspectief van de jurist. Het is een inventarisatie van een aantal rechtspraken waarin de kunst gelimiteerd is of geprobeerd is dat te doen. Sorgdrager is daarbij op haar felst als zij een rechter verwijt zijn jurisprudentie niet te kennen en daardoor tot een halfbakken uitspraak is gekomen. De rechtszaak in kwestie is die rond de verwijdering van schilderijen van Ronald Ophuis door de Deventer-politie in de jaren negentig. De naam Ophuis wordt niet genoemd. Voor wat Sorgdrager wil betogen is de betrokken kunstenaar klaarblijkelijk niet relevant.

In de wetgeving van een aantal Europese landen is een exceptio artis opgenomen. De Nederlandse wet kent zo’n uitzonderingspositie voor de kunst niet, maar in de praktijk staat de kunstenaar wel degelijk meer expressievrijheid ter beschikking. Sorgdrager signaleert terecht dat er maar weinig veroordelingen zijn geweest. De meeste daarvan hadden betrekking op kinderporno, een logisch gevolg van het feit dat de wetgeving op dat gebied veel strenger is geworden.

Met de vaststelling dat binnen de kunst ruimere grenzen aan de vrijheid van expressie gelden, ben je er natuurlijk nog niet, want: wat is kunst? Hoewel Sorgdrager zich erover verwondert dat in Nederlandse rechtszaken in dit veld zelden experts worden gehoord en dus de rechter zichzelf opwerpt als oordelaar over wat kunst is en wat niet, laat zij na deze essentiële vraag verder uit te diepen. Rüdiger Safranski heeft in Een vrije variatie op de vrijheid geschreven over de twee waarheden: de culturele en de politieke. Waarheden die met elkaar in strijd zijn, maar elkaar nodig hebben. Hij haalt een uitspraak van Spinoza aan die fundamenteel is in dit debat: ‘Alleen wanneer ik niet alles mag doen, kan ik alles denken’. Het grote verschil tussen het politieke en het culturele is het verschil tussen doen en denken. Safranski schrijft: ‘Wij hebben de avontuurlijke waarheden van de cultuur en de nuchtere waarheden van een afgeslankte politiek allebei nodig. Als we beide terreinen niet uit elkaar houden, bestaat het gevaar dat we ofwel een avontuurlijke politiek of een door een nuchterheid uitgemergelde cultuur krijgen, in het ergste geval zelfs allebei’.

Er is een reden om een exceptio artis te overwegen en die reden is dat de vrijheid van expressie binnen het kunstdomein essentieel en waardevol wordt geacht. Juist op het ogenblik dat maatschappelijke groeperingen, enkel door intolerant te zijn, een aanval uitvoeren op deze verworvenheid, is het zaak vast te stellen waarom de kunst een uitzonderingspositie inneemt en of zij die moet blijven innemen. Die vraag komt voor de vraag of kunstenaars de verantwoordelijkheid hebben zich soms te moeten beheersen en niet rücksichtslos te werk te gaan. Die verantwoordelijkheid hebben zij wat mij betreft, maar dat is niet de essentie. De kwesties die in Grenzen aan de kunst ten berde worden gebracht, laten zien dat het bewaren van de lieve vrede vaak belangrijker wordt geacht dan het innemen van een standpunt. Het niet aanvaarden van de consequenties van de vrijheid van expressie is echter de grootste bedreiging van de vrijheid van expressie. Als wij de avontuurlijke waarheid van de kunst van belang achten voor (het voortbestaan van) de democratie dan moet zij met kracht beschermd worden en dan is een debat over deze vraag willen beginnen zonder je over de fundamentele vragen uit te willen spreken een gotspe.

Winnie Sorgdrager: Grenzen aan de kunst: De vrijheid van expressie in
relatie tot andere grondrechten
, Raad voor Cultuur, Den Haag, ISBN 90-71853-24-1