Centraal Museum Utrecht wijdt een tentoonstelling aan de Bentvueghels, een kunstcollectief dat ontstond in 1620 en honderd jaar heeft bestaan. De overzichtstentoonstelling toont de artistieke diversiteit van het collectief, maar geeft ook inzicht in de kenmerkende rituelen en gebruiken.
‘Bentvueghels’ is een oud-Nederlands woord dat vertaald kan worden naar ‘bende vogels’; een verwijzing wellicht naar de reislust en vrije geest van de groep. Wanneer het Schilder-Boeck (1604) van Karel van Mander gepubliceerd wordt, raken jonge kunstenaars uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden geïnspireerd door de beschrijvingen over het leven en werk van Italiaanse kunstschilders. Ze reizen naar Italië om zich daar te verenigen tot een collectief dat naast artistieke ook sociale waarden deelt.
Het gezelschap, dat berucht staat om zijn losbandigheid, hield uitbundige banketten, partijen en ceremonies, waarop ze verschillende rituelen uitvoerden die rebelleerden tegen de gevestigde kunstacademie Accademia di San Luca en de Rooms-Katholieke Kerk.
In de eerste zaal wordt op een beeldende manier inzichtelijk gemaakt hoe deze rituelen zich manifesteerden. In een schilderij van Willem Doudijns (circa 1660) is te zien hoe de Bentvueghels zich opstellen in een tableau vivant. In kleurrijke gewaden staan zij naast elkaar. De veldpaap, in wit gekleed, houdt een Bentbrief vast, die bedoeld is voor het aspirantlid, gekleed in groen.
Rond 1680 maakt Dominicus van Wijnen, een leerling van Doudijns, drie tekeningen die de context van de inwijding van een nieuw lid nog nauwkeuriger in beeld brengen. Allereerst wordt het nieuwe lid opgevoerd in een tableau vivant vol symbolische verwijzingen waaronder Bacchus (god van de wijn), die vereerd werd door het collectief. Vervolgens wordt het nieuwe lid een Bentbrief overhandigd, die hij ondertekent als zijnde een officieel bewijs van toetreding tot de Bentvueghels. De inwijding gaat samen met een doop in wijn en het verkrijgen van een Bentnaam, die vaak gebaseerd is op een uiterlijk kenmerk of karaktereigenschap van het nieuwe lid. Als laatste volgt er een uitbundig feestmaal dat wordt betaald door de nieuwe Bentvueghel.
De rituelen van de Bentvueghels roepen associaties op met die van hedendaagse studentenverenigingen. Het museum heeft hierop ingespeeld door vier studenten de audiotour te laten inspreken. In korte fragmenten vertellen zij vooral over de gelijkenissen tussen hun eigen tradities en de rituelen van het collectief. De audiotour mist hierdoor wat diepgang en gaat voorbij aan de artistieke kwaliteit van veel van de getoonde werken.
Naast de schilderijen gemaakt over de groep, wordt ook aandacht geschonken aan de schilderstijlen die gehanteerd werden door het collectief. In de tentoonstelling zijn meer dan honderd kunstwerken te zien die gemaakt zijn over een tijdspanne van honderd jaar, waaronder Italiaanse plattelandstaferelen, stillevens van vruchten en wijn, realistische taferelen die het dagelijks leven in Italië portretteren, zelfportretten, en allegoriestukken. In de tijd dat de werken gemaakt werden, werden ze over het algemeen beschouwd als ‘low brow’ kunst. De Bamboccianti, een groep waarvan de leden veelal aangesloten waren bij de Bentvueghels en die hun naam te danken hebben aan Pieter van Laer (bijnaam Il Bamboccio, of lappenpop), werden fel bekritiseerd door critici en classicisten die hun ongenoegen uiten over de groteske en parodiërende manier van het schilderen van de lagere Romeinse klasse. Toch, wanneer je de werken nu ziet hangen, schetsen ze een beeld van de wereld waarin de Bentvueghels leefden. Daarnaast geven ze ook weer dat er naast sociale ook artistieke verbondenheid bestond tussen de leden. Ze leren schilderen door goed naar de omgeving en elkaars werk te kijken. De scenografie van de tentoonstelling roept een 17e-eeuwse Romeinse cultuur op. Met behang, licht, goed vormgegeven informatieborden en door een interessante plaatsing van de werken (bijvoorbeeld te midden van een zaal), wordt een sfeer gecreëerd waarin de werken van de Bentvueghels heel goed tot hun recht komen.
Naast de werken van de Bentvueghels zijn er twee werken te zien van hedendaagse kunstenaars. De documentairefilm Bij de groep horen (2022), die Jasper van Leeningen speciaal voor de tentoonstelling maakte, is gesitueerd in een tussenruimte. In de film komen verschillende mensen aan het woord die zich hebben aangesloten bij een groep, waaronder een orkestlid, een vrijwilliger van de brandweer en een lid van een gay leesclub. Met behulp van EyeDirect, een techniek die oogcontact tussen geïnterviewde en toeschouwer mogelijk maakt, probeert Van Leeningen een gevoel van inclusie en betrokkenheid te creëren. Hij hoopt dat de toeschouwer zich bij het kijken van zijn fillm afvraagt: ‘bij welke groep hoor ik?’
Helemaal achter in de tentoonstellling is de film Brussels 2016 (2017) van Sara Seijn Chang te zien. Haar film maakte ze als onderdeel van het residentieprogramma in Wiels in Brussel. Zij benadert het begrip ‘groep’ door een portret van de stad Brussel te maken. Ze brengt parallelle realiteiten samen door zelf de verbindende factor te zijn. Ze filmt vrienden, bekenden en onbekenden terwijl ze zelf door de natuur wandelt, een zwerfkat ontmoet en verliefd wordt. De film geeft een poëtische weergave van de vele vormen die een groep kan aannemen en de sociale natuur van de mens. Maar het werk draagt nog vele andere lagen in zich, die het onderwerp ‘groep’ ver overstijgen en bestaansrecht hebben los van de tentoonstelling over de Bentvueghels.
De relatie tussen de kunstwerken van Van Leeningen en Seijn Chang en de Bentvueghels lijkt niet helemaal duidelijk te zijn en voelt geforceerd aan. In plaats van een extra dimensie toe te voegen aan de Bentvueghels als collectief, wordt de focus gelegd op algemene groepsvorming. Kritische vragen die de tentoonstelling oproept wanneer je met een hedendaagse blik door de zalen loopt worden op deze manier niet aangehaald. Bijvoorbeeld, hoe exclusief was lidmaatschap van de Bentvueghels? Was het voorbehouden aan de hogere klasse en hadden vrouwen toegang tot het collectief? De werken van Van Leeningen en Seijn Chang komen over als een excuus om niet op dit soort vragen in te hoeven gaan. De tentoonstelling is eerder een verlengstuk van het boek dat geschreven werd door kunsthistorica en curator van het Centraal Museum, Liesbeth M. Helmus. De werken – vrijwel allemaal bruiklenen – zijn zorgvuldig samengebracht en thematisch gegroepeerd in de verschillende ruimtes. Het is een boeiende overzichtstentoonstelling die de werken van de Bentvueghels alle recht aandoet, zeker wanneer je al wat achtergrondinformatie hebt. Voor wie op zoek is naar een vernieuwende invalshoek, of diepgang met betrekking tot de Bentvueghels of het begrip ‘collectief’ mist de tentoonstelling een diepere (kritische) laag.
Mirza Bruggenwert woont, studeert en schrijft in Gent