Opdat ik niet vergeet, moet ik mijn geheugen wissen. De titel en de eerste zin van dit artikel verschenen eerder in een enigszins cryptisch persbericht dat ik bijna een jaar geleden samen met Philipp Gufler schreef voor de tentoonstelling Come Back in Generation and Display, in Londen. Ze verschijnen hier opnieuw, niet als citaten, maar als onderdeel van een nieuwe aankondiging. Ik herinner me niet goed wie van ons de woorden precies schreef, misschien was het Philipp alleen, maar ik herken mezelf in hun onhandigheid. Ze zijn vrijwel zeker een verwijzing of een direct citaat uit éen of andere bron. Waarschijnlijk zijn het de woorden van de iconische performancekunstenaar Rabe Perplexum. Misschien zijn het Philipps woorden uit een werk waarin hij Perplexum aanhaalde.
Mijn geheugen hiervan de schuld geven is, hoewel terecht, een strategie om niet eenduidig verslag te hoeven leggen van het gebeurde. Wat ik kan vertellen blijft onvolledig. In mijn geheugen, dat zichzelf wist, zouden de woorden nu net zo goed van mij als van iemand anders kunnen zijn. Zo worden woorden die voor andere doelen geproduceerd zijn, niet alleen illustratief voor mijn relaties met anderen, zowel levend als dood, maar ook van ons beeld van het heden, en voor voorgaande beelden van het heden. Als kunstenaar ben ik misschien wel gewoon een doodgraver.
Recentelijk is er veel gezegd en geschreven over strategieën van re-voicing en re-performing, en over de wording van queer. Ook is de generationele voortgang van tijd binnen ons begrip van queerness en haar politieke geschiedenis veevuldig bevraagd. Momenteel voelt het alsof er, ver van onze perfecte realiteit, een Frankensteinesk cadaver bruut uiteen wordt gereten, sommige stukken opgelapt en gehecht, en andere afgedankt om te laten rotten. Nooit eerder voelde ik hopeloosheid, woede en vervreemding zo dringend als nu. Daarnaast botsen mijn opvattingen over het belang van abstraheren, zwijgen en terugtrekken als politieke strategieën, ofwel datgene dat de basis vormt van mijn kunstenaarschap en politiek.
Nu we de enorme invloed en strategische manipulatie van nepnieuws en ‘alternative facts’ beginnen te beseffen, wordt het duidelijk dat politieke communicatie zich heeft verlaagd tot willekeurige, structureel gewelddadige handelingen. In dit tijdperk van spanning en angst troost ik mezelf door YouTube-filmpjes te bekijken van Elisabeth Warren die bankiers, wetgevers en andere politici ondervraagt en beschaamt. Met nauwkeurig onderzoek en scherpe vragen legt zij hun corruptie, ijdelheid, zelfingenomenheid en gebrek aan moraal vakkundig bloot, waardoor duidelijk wordt hoe de extreme sociale en economische schade die ze berokkenen jegens diegenen met minder macht volledig is genormaliseerd. Dat juist dit mij troost biedt, zegt genoeg over deze tijd!
Dit geweld is in die zin willekeurig omdat we onze westerse leiders onbeduidend, illegaal, onrechtvaardig en onzinnig hebben zien handelen, in beleid, referenda en decreten die werden gerechtvaardigd met zwakke smoezen of onverholen onwaarheden. We hebben de justitiële maatregelen gezien om de rechtsstaat te handhaven. In hun minachting voor de wet en het democratische proces, dwingen politici de rechterlijke macht politiek te zijn, maar straffen haar daarna precies daarvoor af. Dit is een onverbloemde dictatuur, in het zadel geholpen door de popular vote met leugens, deceptie en geweld. Huw Lemmey suggereerde onlangs dat om Trump’s ‘muslim ban’ te begrijpen als iets anders dan communicatiestrategie, niet alleen voorbij zou gaan aan het doel, maar ook aan de manieren waarop die te bestrijden is.
Het presidentiële decreet was onredelijk en onwettelijk, maar dat was juist de bedoeling. Wellicht zien we meer van deze ontwikkelingen in de aankomende verkiezingen in Nederland, Frankrijk en Duitsland.
De communicatievorm van vandaag gaat over het grote gebaar, de waan en de onwettigheid. Die worden opzettelijk ingezet om ons vermogen om sociale en politieke problemen aan te kaarten, te ondermijnen. Oftewel: een collectief geheugen wordt uitgewist. In plaats daarvan worden we aangemoedigd om iets anders te herinneren, een verleden dat nooit heeft bestaan en wij nooit zo hebben ervaren. We worden aangemoedigd om dit moment te herinneren om de historische en rechtvaardige kwaliteiten die het nooit heeft gehad.
Wat heeft de strategie van re-voicing zin in een dergelijke situatie? Communicatie betekent immers inmiddels iets heel anders. Veel van mijn werk gaat over historische uitvlakking en schrapping, over het werk en het leven van mensen die om verschillende redenen niet tot de canon zijn verheven, en die buiten iedere vorm van vastgelegde geschiedenis bestaan (of zelfs niet langer meer bestaan). Door diepgravend speurwerk ben ik staat om alle eigenaardigheden en verhalen bij elkaar te rapen, waardoor de vreemde en individuele geschiedenissen in de tijdelijke momenten waarop ze worden tentoongesteld een nieuwe context krijgen.
Op een zelfde wijze hebben meer mainstream kunstinstellingen en musea de laatste jaren geprobeerd het werk van minderheden te presenteren, als ‘over het hoofd gezien’, ‘vergeten’ of ‘herontdekt’. Over de eenvoud van die ‘herontdekking’ en de aantrekkingskracht die zij heeft op de media, heeft Ashton Cooper geschreven.
Hoewel deze tentoonstellingen veel hebben betekend door het racistische, onevenwichtige en uitsluitende karakter van museumcollecties aan te tonen, riep Cooper op tot een kritischer en nuttiger analyse die de structurele gebrekkigheid van de canon opnieuw te bekleedt, in plaats van een proces dat ‘laattijdig vrouwen of minderheden tot de canon verheft, in plaats van het begrip canon zelf onder de loep te leggen’.
Mijn verhaal hier is incoherent en tegenstrijdig, maar ik hoop dat het mijn irritatie duidelijk maakt. Ik vraag me af hoe ik een rode draad moet vinden of een conclusie moet trekken uit zo’n korte tekst, terwijl er juist nu zoveel te zeggen is. Het valt me op dat dit een kwestie is van tijd en geheugen, en in het bijzonder de vertekening van dat geheugen. Het is een kwestie van de mogelijkheden en de mislukkingen van woorden en spraak. Het is een kwestie van het collectieve geheugen, van de politiek van institutionele instandhouding als een vorm van herinneren, van activisme als index van de tijd.
Het doet me denken aan Emily Roysdon’s gedachten over tijd, en haar vraag: ‘what is time if not activism?’
Ik besluit met een observatie over mijn eigen schrijven. Vaak maak ik de fout te veranderen van tijdsaanduiding in een tekst. Wanneer ik mijn werk nalees, kan ik dit lastig herkennen. Ik wissel van zin tot zin, van verleden tijd naar tegenwoordige en voltooid vertegenwoordige. Ik verwar de directheid van het documenteren van een gedachten met de directheid van de herinnering omdat ik die nog steeds voel. Het verhaal dat ik vertel/vertelde/heb verteld is/was zowel ruimtelijk als tijdelijk afstandelijk, maar is/was er nu/toen en ik voel/voelde het alsof het precies in dit/dat moment gebeurt/gebeurde. Ik wis/wiste mijn geheugen om opnieuw datgene te herinneren wat ik niet kan en zal vergeten. De mentaliteit van een doodgraver.
Richard John Jones (1986) schreef dit essay voor Tubelight’s QUEER Webspecial en verschijnt hier in een vertaling van Rosanne Koster. Meer informatie over zijn werk is hier te vinden.
Van 16 juni tot 8 juli 2017 presenteert Jones bij Rongwrong in Amsterdam Bei Cosy, een project dat het midden houdt tussen een expositie, een verkleedfeestje en een bar, een concept van Philipp Gufler, Richard John Jones in samenwerking met Cosy Pièro en Sands Murray Wassink. In november is hij artist in residence bij NEVERNEVERLAND, locatie De Nachtegaal, in Amsterdam Zuid-Oost.