De dreiging van spookachtige anonimiteit

Pablo Cabenda

En altijd is er weer die suggestie van een aanwezigheid. Je ziet ze nergens, maar je voelt dat ze daar ergens verscholen moeten zitten. Mensen. En dan van het soort dat onbeschrijflijke dingen doet in het duister. Het feit dat je ze niet kunt zien maakt hun aanwezigheid alleen maar drukkender. In de nachtschilderijen van de Rijksacademie- en Rietveld student Maurice Braspenning laten ze alleen hun sporen achter. Maar ze zijn ongrijpbaar en vreemd zoals buitenaardse wezens in films, wier bestaan ook alleen wordt vermoed door achtergelaten bewijzen. Braspenning schilderde dat soort menselijke bewijzen al in 1998. Noord- Amerikaanse vishutjes op bevroren meren hadden een desolaat interieur, slechts bevolkt door artefacten als cd’s, glazen en een koptelefoon. In de donkere stadslandschappen die in het Leidse CBK hangen, laten ‘mensen’ hun aanwezigheid op een andere manier blijken. Ze hebben het licht aangelaten. In de serie is telkens een streep ijskoud wit te zien, boven in een, voor de rest donker, kantoorgebouw. Maar dat licht geeft nergens openheid van zaken, integendeel. Het tekent eerder de contouren van een mysterie, prikkelt de nieuwsgierigheid en verhoogt zo de frustratie over iets dat zo zichtbaar moet zijn maar dat we desondanks nooit te weten zullen komen. Net als bij zijn donkere weergave van auto’s. Braspenning heeft ze met ferme vegen terugggebracht tot hun bijna abstracte essentie. Een dikke trefzekere baan markeert een bumper. Een draai met de kwast is de achteruitkijkspiegel. Ze worden in al hun duistere glorie bijna geheel opgeslokt door de nacht. Zoals dat hoort bij een monster in de schutkleuren van zijn inktzwarte habitat. Ware het niet dat de twee koplampen oplichten als gloeiende kolen. Ze staren je aan met de dreiging van een spookachtige anonimiteit. Een groot zombie- achtig zwijgen. Zitten er mensen in de auto? Misschien. Misschien ook niet. Meer informatie krijg je niet.

In Braspennings universum is bijna alles negen maanden onheilszwanger. De ramp kan elk moment worden geboren. Een ander doek met twee witte vlekken gericht op de toeschouwer tegen een (alweer) nachtelijke hemel draagt als titel: Spookrijder. Zelfs de lieflijke konijntjes, wier ogen oplichten door maanlicht, ontspringen de dodendans niet. Mocht een argeloze vluchtige kijker er nog iets idyllisch in willen zien, de titel helpt hem/haar wel uit de droom in de nachtmerrie: ‘Christmas is coming’.

Maar nergens is de dreiging grijpbaar. Braspenning bedekt en verhult. Maar laat altijd wel een gaatje open om je nieuwsgierig te houden. Hij zorgt voor het kiertje tussen je vingers als je naar een spannende film kijkt. Maar je zult er geen plattitudes als bloed zien. Daar is hij te veel master of suspense voor. En zijn doeken zijn erg populair. Tijdens de open dagen bij de Rijksacademie, waar hij sinds vorig jaar staat ingeschreven, verkocht hij bijna al zijn werk. Van de achttien doeken die in het CBK hangen zijn er al tien verkocht.

In een interview met het Leidsch Dagblad vertelde de Leidse kunstenaar dat het nummer ‘What is he building in there?’ van Tom Waits een onuitputtelijke bron van inspiratie is. Het relaas van een paranoïde man die de duistere werkzaamheden van zijn buurman wil onderzoeken. En ook verlaten industrieterreinen kunnen hem bekoren. Allicht. De plekken waar het contrast tussen menselijk ingrijpen en hun fysieke afwezigheid waarschijnlijk het grootst is. Ze zijn er wel, maar je ziet ze niet. Net zoals op zijn doeken.

De enige prominente aanwezige in het werk van Braspenning is de trage suggestie die als zwarte stroop van zijn doek druipt. Zelfs in zijn portretten, een genre waar je haast niet aan identificatie en dus geruststelling kunt ontkomen, weet Braspenning er een draai aan te geven. De pompbediende is geen stereotype in een kleurige nylon overall. Het gezicht is zo donker en ondoorgrondelijk als van een woestijnnomade in de schaduw van zijn capuchon. In het gelaat zijn nauwelijks nog een paar gezichtstrekken te onderscheiden.

Het heeft zijn gevolgen. Wie het rubberen bootje van het doek ‘Dinghy’‚ aanschouwt in fel geel, dobberend in zuurstokroze (bloed?), gaat vanzelf kwade gedachten krijgen en vraagt zich af of het lijk onder het zeil ligt. In tegenstelling tot dat Waitsnummer dat eindigt met de regel ‘We have a right to know’, zullen we het nooit te weten komen. We krijgen van Braspenning niet meer dan dat beetje licht waarmee je schaduwen en silhouetten schetst. Want die zijn nog altijd dreigender dan de volledige duisternis.

MAURICE BRASPENNING, NIEUW WERK

CBK, Hooglandsekerkgracht 19/21, Leiden