Bas Schevers

Lynne van Rhijn, Hedwig Houben

Het werk van Bas Schevers (1977) laat zich misschien het beste omschrijven in voorbeelden. Zo sloot hij enkele jaren geleden zijn schilderscarrière af met het exposeren van een gestolen kinderfietsje. Later, op de Kunstvlaai van 2006, koos hij een werk uit dat hij zelf had willen maken, kopieerde het en exposeerde zijn ‘hommage’ daar eveneens. En in een galerie hing hij onlangs een biljet van 100 euro aan het plafond en nodigde mensen uit, televisieavonturier MacGyver indachtig, ter plekke met wat gereedschap iets in elkaar te knutselen om het geld te bemachtigen. Schevers werkt speels en een tikje subversief, tussen pijnlijk en optimistisch in. Ziet hij zelf nog een gemene deler?

“Het is denk ik heel moeilijk algemene, eenduidige uitspraken te doen over mijn werk. Dat komt deels doordat ik vaak werk maak, dat voortkomt uit een bepaalde situatie waar ik op reageer of een ingreep in doe. Over wat er na mijn volgende werk gebeurt, kan ik daarom vaak nog maar weinig zeggen – ook omdat ik geneigd ben na elk afgesloten project weer volkomen de andere kant op te gaan. Die fragmentatie is wel redelijk blijvend: het intuïtief impulsen volgen, steeds opnieuw zoeken. Losjes, maar tegelijk ook scherp en resoluut. Dat geldt eigenlijk wel altijd.”

Toch koos hij onlangs in Galerie West om daar niet op de context in te gaan. “Ik heb daar wel een haat-liefdeverhouding mee, met context. Ik word soms voor heel specifieke dingen gevraagd; dan voel je dat als een soort druk. Een galerie die carte blanche geeft, zoals Galerie West deed, dat is ook wel eens fijn. Bovendien ben ik een beetje moe van het beeld dat mensen nog wel eens van mij hebben, dat ik werk van anderen kopieer.”

Naast de genoemde replica op de Kunstvlaai kan dat beeld te maken hebben met Memory Of An Installation uit 2005, een project waarin Schevers probeerde vanuit z’n herinnering de installatie van de vorige exposant zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren. Een werk dat niet zozeer ging over het bevragen van authenticiteit, als wel over de werking van het geheugen, vooral ook dat van de toeschouwer. “Het ging uit van een simpel, misschien zelfs cynisch idee, maar ik wilde het zo vorm geven dat duidelijk wordt dat het in de grond ook positief is. Door het echt zo precies mogelijk na te maken. Uiteindelijk werd het ondanks mijn goede bedoelingen toch wel heel algemeen, kalig. De nauwkeurigheid van het origineel was weg. Het is daarom wel een goed werk, maar ook één van de lelijkste dingen die ik heb gemaakt.”

De recente expositie in West is in zeker zin verwant aan die in Hedah in Maastricht van het jaar daarvoor. “Beide exposities waren vrij reflectief. In West heb ik enkele in een specifieke situatie gemaakte werken losgehaald van hun oorspronkelijke context en opnieuw getoond. Om te kijken of en hoe het dan nog kan functioneren, te zien wat er overblijft. Daar ben ik nu wel veel mee bezig.”

“In Maastricht heb ik ook bestaand werk los van zijn context getoond, maar dan uitsluitend mislukte werken. Ik wilde weten wat er gebeurt als je mensen vertelt dat ze naar iets kijken dat mislukt is, zonder verder uitleg te geven wat er precies mis mee ging. Pas in tweede instantie, in een video achterin de ruimte, vertel ik daar iets over. Als je als bezoeker één van de werken dan toch wel mooi of goed vindt, terwijl je weet dat het mislukt is, dan kom je een beetje in de problemen. Dan word je klem gezet. Dat leek me interessant. Er kwamen trouwens extreem weinig bezoekers op de opening. Er waren wel drie vaste bezoekers, maar die bleven hangen bij het bargedeelte. Eén van hen vroeg uiteindelijk: ‘Is de tentoonstelling nu mislukt op een nieuwe manier?'”

“Ik vind dat wel belangrijk, om in te spelen op wat mensen verwachten, hoe ze reageren. Ik probeer te anticiperen op hun gedrag, op wat ze weten, wat hun verwachting is. Zodat ik werk kan maken dat daarop is afgestemd, dat helder communiceert, dat ook echt aankomt. Tegelijk wil ik dat het niet te afgerond is, dat het ‘open’ genoeg is om verder te gaan dan ik kan bedenken. Bij het zien van documentatiefoto’s van de installatie met mislukt werk merkte ik bijvoorbeeld dat mensen geneigd zijn heel gedetailleerd te kijken naar hoe iets eruit ziet. Ze zien een bepaalde autonome kwaliteit in het geheel van de werken. Zo heb ik eens een lichtbak gemaakt voor een foto die ik wel interessant vond, eigenlijk in de hoop dat er dan vanzelf nog wel een reden voor zou komen. Die reden is er nooit gekomen, een bizarre mislukking eigenlijk. Mensen zien vervolgens boeiende of esthetische aspecten van iets dat eigenlijk totaal willekeurig is. Dat is dan een gevolg van die openheid die ik zoek.”

Hoewel de verschijning van de werken steevast ondergeschikt is aan het idee, stond in één expositie toch ook het materiaal centraal. Samen met Jan Huijben maakte Schevers in 2006 Typische, Goede Kunstwerken In MDF, een tentoonstelling waarin ze poogden klassieke trucs uit de beeldende kunst toe te passen in MDF. “Dat was een soort follow-up van een expositie waarin we ideeën van anderen uitvoerden. Ik had al een hele tijd het idee om bepaalde typeringen die ik herken in de beeldende kunst, trucs eigenlijk, die waarschijnlijk meestal onbewust worden toegepast, om die op te zoeken en uit te buiten in een tentoonstelling. Dat MDF hebben we toen misschien gekozen om het onszelf moeilijker te maken. Er zijn volgens mij regels te distilleren, die zorgen dat dingen werken. Ter vergelijking: in een documentaire over de Smashing Pumpkins had frontman Billy Corgan het over trucs in rockmuziek. Dat als je een nummer eindigt met een heel harde bang dat je dan altijd heel hard applaus krijgt, dan ontstaat er even heel goed contact met het publiek. Heel veel bands doen dat onbewust, die vinden het waarschijnlijk gewoon lekker klinken.

In beeldende kunst herken ik bijvoorbeeld als truc: schaalvergroting van een heel alledaags ding. Dit is een soort truc die je vaak ziet, misschien niet eens zo’n heel goede. Dat geeft zo’n ding meteen een soort autonome waarde. Of een voorwerp te nemen en dat los te halen van z’n functionaliteit door het in een ander materiaal te vervaardigen, dat zie je nu wel veel. Kantoorstoelen die van papier gemaakt zijn: daar heb ik er wel acht van gezien volgens mij. Daar is iets mee, alsof sommige ideeën een tijdje in de lucht hangen. Dan ontstaat zo’n werk in dezelfde tijd op verschillende plekken.

Voor die expositie hebben we het principe omgedraaid, door zo’n truc te nemen en dan te proberen het ook echt te laten werken. Dat laatste was belangrijk, die trucs zelf uit te voeren en ook daadwerkelijk te proberen goede werken te maken.”

www.basschevers.nl