Bas Princen

Angelique Spaninks, Marie Snauwaert

Laten zien hoe wij ons verhouden tot de wereld en hoe we het ons omringende landschap in bezit nemen. De kunstmatigheid van het landschap vangen in een lens. Dat is kort samengevat wat Bas Princen (Zeeland, 1975) met zijn camera doet. Zijn aanpak levert indrukwekkende foto’s op. Van mensen die zich met allerlei vrijetijds gizmo’s de rafelranden van de stad toe-eigenen tot een gouden Amerikaanse kantoorkolos, die dankzij de erin spiegelende natuur eromheen voor je ogen lijkt op te lossen. Je zou kunnen zeggen dat Bas Princen het ongrijpbare weet te vangen. Haarscherp, maar nooit te gestileerd, bieden zijn foto’s aanknopingspunten voor zowel formele en theoretische analyses als voor verhalen over de stedeling. Die veelzijdige zeggingskracht heeft waarschijnlijk alles te maken met Princens eigen ongrijpbaarheid. Als vanzelfsprekend balanceert hij nu al jaren tussen niet één of twee, maar drie disciplines, zonder ooit op één ervan te kunnen worden vastgeplakt en daarom bijna per ongeluk belandend in een vierde: de beeldende kunst.

Princen is in de eerste plaats opgeleid als ontwerper aan de Design Academy in Eindhoven. “Eigenlijk ben ik een klassiek geval; ik tekende graag en wilde daar iets mee, maar de kunstacademie was me te vrij. Op de Design Academy hoefde niet alles uit jezelf te komen, dat sprak mij aan. Voor mij is het goed als ergens een idee achter zit. Ik heb context nodig om tot goed werk te komen,” vertelt hij in zijn Rotterdamse studio.

Maar van mooie dingen maken en ze dan ergens neerzetten moest hij weinig hebben. Veel interessanter vond hij hoe mensen, stedelingen vooral, omgaan met het hen omringende landschap. Om dat in beeld te brengen, greep hij naar de camera. “Niet omdat ik zo graag foto’s maak, maar omdat een camera de enige tool is die mij kan helpen dergelijke plekken te laten zien, uit de werkelijkheid te lichten. De camera is voor mij zoiets als de perspectieftekening voor de architect.” Het resultaat van dit onderzoek, waarmee hij tevens als ontwerper afstudeerde, was een fotoserie waarin hij groepjes mensen vastlegde die zich langs oevers, in de duinen, het bos en haventerreinen overgaven aan hun passies: trike racen, mountainbiken, duiken, vogelen, abseilen, kitesurfen, kleiduivenschieten, etc, etc. Een serie gemaakt met het oog van een ontwerper, de tool van een fotograaf en een fascinatie voor het kunstmatige landschap.

Niettemin ontbrak er voor Princen na zijn afstuderen nog iets wezenlijks: de analyse van de dingen die hij vastlegde. Hij wilde dat wat hij zag in een historische context kunnen plaatsen. Dus zette hij zijn zoektocht voort op het Berlage Instituut; het postacademisch laboratorium voor architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Daar vond hij de architect in hem. Niet de bouwende, maar de beschouwende architect. Het resultaat was de vervolmaking van de serie die hij als ontwerper begonnen was, met een tentoonstelling en boek: Artificial Arcadia. Het hele project maakte flink wat discussie los, maar die bleef volgens Princen helaas hangen in zoekplaatjes over wat die mensen op zijn foto’s toch in godsnaam aan het doen waren en de sociologie van de vrijetijdsbestedeling. Hem ging het eigenlijk om het landschap.

Dat landschap stond ook centraal in een opdracht van het atelier HSL. Maar hij moest ook mensen in beeld brengen in het voor de HSL omgeploegde land. “Juist die mensen trokken me niet. Dan wordt het zo documentair. Daarom paste ik de opdracht voor mezelf een beetje aan: ik maakte een serie van twaalf, waarvan zes met mensen, en zes zonder. En in die foto’s zonder mensen vond ik een nieuwe weg: het in beeld brengen van de monumentale gelaagdheid van het grondwerk dat de aanleg van zo’n hogesnelheidslijn vergt. Ook dat zegt alles over kunstmatige landschappen, de representatie daarvan en hoe Nederland zelfs tot diep in de grond wordt ontworpen, maar dan op een abstractere manier.”

Het landschap mag dan zijn thema zijn, Princen zelf woont al jaren in Rotterdam. Maar de stad als onderwerp trekt hem niet. “Ik heb er nog geen tools voor, weet niet goed hoe er in mijn werk mee om te gaan. Ik wil beelden maken die één ding vertellen, zonder conflicten. Iedere foto gaat over één plek, één object, één idee van landschap. Ik wil niet de zoveelste zijn die in een foto laat zien dat de stad een eindeloze botsing is van dingen en dingetjes. Maar misschien bevat de stad voor mij ook gewoon teveel verhalen. Ik ben meer geïnteresseerd in architectuur zonder verhaal. In abstracties. Dat ontdekte ik in Serajevo. Daar ben ik twee keer geweest, één keer tijdens en één keer na de oorlog, samen met architect Wim Cuijvers. Hij is zo iemand die gewoon in de trein stapt en ergens gaat kijken, en ik stapte mee in. Ik maakte er wel foto’s, maar niets werkte. Wat je ook zag, alles vertelde het verhaal van die oorlog, waardoor iedere foto politiek werd. Daar kom je niet van los. Maar ik zag er wel hoe mensen de openbare ruimte zelf organiseerden, veel meer dan we hier gewend zijn. En dat vond ik later ook in andere Oost- Europese steden. In Belgrado en Tirana.”

Nederland is duidelijk te klein geworden voor Princen, maar hij heeft geen uitgestippeld reisschema klaarliggen voor de komende jaren. “Zo’n lijstje zou mijn pad teveel vastleggen en dat wil ik niet. Het is juist nu belangrijk om los te laten. Hoe meer plan je hebt, hoe minder actueel je op dit moment bent. Zeker in steden kun je niet alles grijpen, daarvoor gaat het te snel. Vooral architecten hebben daar moeite mee. Maar als je goed kijkt en je zintuig voor de plekken die je zoekt verder ontwikkelt, dan kom je overal wel dingen tegen die je zoekt. Zelfs in een hybride plek als Los Angeles,” weet Princen uit ervaring. Samen met zijn vriendin en architecte Milica Topalovic verbleef hij daar onlangs vijf maanden aan het Oostenrijkse MAC Schindler instituut. Hij heeft er veel kunnen doen. “Ik heb er weer gewoon naar het landschap gekeken en wat de plekken die we tegen kwamen te vertellen hadden. Dat raakt altijd aan grote, abstracte verhalen, maar ook aan de actuele situatie.” Aan de betonnen waterwerken rondom Los Angeles en overdaad aan techniek in het gewelf van de Crystal Cathedral, de grootste en oudste televisiekerk van Amerika. Maar ook aan de nog altijd indrukwekkende, maar verlaten gouden Dôme van Buckminster Fuller ergens in de woestijn bij Baton Rouge.

Op de vraag waarom juist deze objecten tot goede foto’s leiden, kan Princen niet anders dan een idealistisch antwoord geven: “Omdat ik alleen de dingen fotografeer die ik mooi en interessant vind. Slechte of lelijke dingen boeien me niet. Daar hoef je geen aandacht aan te besteden, dat is ook nooit gedaan door degenen die het hebben neergezet. In die zin geloof ik eigenlijk nog altijd in vooruitgang, in het visionaire dat sommige architectuur en stedenbouw nu eenmaal bezit. En soms lukt het me die kracht te pakken.”